ONTWERPRESOLUTIE over de Europese strategie voor de economische en sociale ontwikkeling van de meest noordelijke, grensoverschrijdende en berggebieden, eilanden en dunbevolkte gebieden
15.9.2010
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Oldřich Vlasák namens de ECR-Fractie
B7‑0522/2010
Resolutie van het Europees Parlement over de Europese strategie voor de economische en sociale ontwikkeling van de meest noordelijke, grensoverschrijdende en berggebieden, eilanden en dunbevolkte gebieden
Het Europees Parlement,
– gelet op titel XII van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 174,
– gezien de recente ontwikkelingen op het gebied van de territoriale cohesie, met name:
o de verordeningen betreffende de structuurfondsen voor de programmeringsperiode 2007-2013,
o het besluit van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie[1],
o de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2008 over het Groenboek over territoriale cohesie - Van territoriale diversiteit een troef maken,
o zijn resolutie van 24 maart 2009 over het Groenboek territoriale cohesie en stand van de discussie over de toekomstige hervorming van het cohesiebeleid,
o het werkdocument van de Commissie getiteld "Regio’s 2020 – een beoordeling van de toekomstige uitdagingen voor de EU-regio's" (SEC(2008)2868),
o de mededeling van de Commissie van 15 juni 2009 over het zesde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie,
o de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 over het cohesiebeleid: strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013 (SEC(2010)360,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het beginsel van territoriale cohesie is geconsolideerd in de verordeningen betreffende de structuurfondsen voor de periode 2007-2013 en dat dit een van de belangrijkste nieuwe doelstellingen van de Europese Unie is die bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is ingevoerd en is gericht op de harmonische ontwikkeling van de Unie door de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen,
B. overwegende dat krachtens artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bijzondere aandacht wordt besteed aan de plattelandsgebieden, de regio's die een industriële overgang doormaken, en de regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden,
C. overwegende dat berggebieden, eilanden en dunbevolkte gebieden worden geconfronteerd met bijzondere uitdagingen als gevolg van regionale integratie, slechte toegankelijkheid, demografische veranderingen, klimaatverandering, migratieverschijnselen of de energievoorziening,
D. overwegende dat grensoverschrijdende regio's meer kunnen profiteren van de Europese integratie om de problemen als gevolg van hun perifere en geïsoleerde ligging op te lossen; overwegende dat dit met name geldt voor de regio's aan de voormalige buitengrens van de EU; overwegende dat een betere coördinatie en een gemeenschappelijke aanpak niet alleen kunnen leiden tot nieuw ontwikkelingspotentieel, maar ook de toegankelijkheid van en de mobiliteit binnen deze regio's en de doeltreffendheid van de openbare diensten aanzienlijk kunnen verbeteren, en kunnen bijdragen aan het helen van de "wonden van de geschiedenis" door de nationale, sociale en culturele verzoening van grensoverschrijdende gemeenschappen te bevorderen,
1. is verheugd dat territoriale samenhang is opgenomen als nieuwe doelstelling van de Unie;
2. is van mening dat de gemeenschappelijke Europese inzet voor de ontwikkeling van de meest noordelijke, insulaire en berggebieden er in de eerste plaats van moet profiteren dat een kritische massa aan kennis wordt verzameld en dat een nieuwe manier wordt ontwikkeld om deze gebieden als een integraal deel van het Europese grondgebied te beschouwen en niet alleen als onbelangrijke perifere gebieden;
3. is van mening dat de Europese inzet in het geval van grensoverschrijdende regio's in het bijzonder gerechtvaardigd is, aangezien de verbetering van de territoriale samenhang aldaar en het overwinnen van de scheidslijnen uit het verleden in Europa van fundamenteel belang zijn voor het daadwerkelijk welslagen van de Europese integratie;
4. verzoekt de Commissie voort te bouwen op de studie over "Gebieden met specifieke geografische kenmerken" en een specifiek voorstel in te dienen hoe deze nieuwe doelstelling moet worden opgenomen in de structuur van het cohesiebeleid 2014+ en in de nieuwe mechanismen voor een betere horizontale en verticale coördinatie met andere beleidsvormen;
5. verzoekt de Commissie er rekening mee te houden dat de inzet van de EU de bevoegdheden van de betrokken nationale, regionale en plaatselijke overheden overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel mag beperken noch vervangen en in de eerste plaats resultaten moet opleveren door de uitwisseling van knowhow over strategische ontwikkeling, projecten inzake territoriale samenwerking en verbetering van de interne en trans-Europese mobiliteit;
6. verzoekt de Commissie te streven naar meer relevante en op de regio gerichte statistische indicatoren om een completer beeld te krijgen van het ontwikkelingsniveau van deze regio's, ten einde na te gaan in hoeverre de uitdagingen in deze specifieke gebieden wat hun ontwikkeling betreft in het kader van een gemeenschappelijke Europese benadering kunnen worden aangepakt en indicatoren te ontwikkelen die ertoe bijdragen de toekomstige instrumenten van het cohesiebeleid beter te richten op het aangaan van deze uitdagingen;
7. verzoekt de Commissie in de eerste plaats te streven naar verbetering van de doeltreffendheid en het strategische zwaartepunt van de huidige instrumenten van het cohesiebeleid en andere initiatieven (zoals de EGTS, territoriale samenwerking en het EFRO, maatregelen in het kader van het ESF en het Cohesiefonds of het TEN-beleid) en alle bestaande belemmeringen en inconsistenties van de interne markt die de betrokken gebieden schaden, uit de weg te ruimen alvorens nieuwe instrumenten en middelen ter zake voor te stellen;
8. verzoekt de Commissie een klimaat te scheppen dat is gericht op partnerschap met de lidstaten en de betreffende regionale en plaatselijke autoriteiten zodat deze een belangrijke rol in het gehele proces kunnen spelen;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten, de regionale en plaatselijke overheden en de economische en sociale partners.
- [1] PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11. 11.