ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in de bijenteelt
18.11.2010
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement
Paolo De Castro namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
B7‑0622/2010
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in de bijenteelt
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2003 over de problemen van de Europese bijenteelt [1],
– gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, [2]
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 april 2004 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende maatregelen op het gebied van de bijenteelt [3],
– gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening)[4], die speciale bepalingen vaststelt voor de bijenteelt in de Europese Unie,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 november 2008 over de situatie in de bijenteelt [5],
– gezien Richtlijn 2010/21/EU van de Commissie van 12 maart 2010 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de specifieke bepalingen voor clothianidin, thiamethoxam, fipronil en imidacloprid [6],
– gezien Besluit 2010/270/EU van de Commissie van 6 mei 2010 tot wijziging van de delen 1 en 2 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad, wat betreft de modellen van gezondheidscertificaten voor dieren van bedrijven en voor bijen en hommels [7],
– gezien het verslag van de Commissie van 28 mei 2010 over de toepassing van artikel 105 en volgende van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (COM(2010)0267),
– gezien het wetenschappelijk rapport van de EFSA van 11 augustus 2008[8] en het door de EFSA in opdracht gegeven en goedgekeurde wetenschappelijke rapport van 3 december 2009[9] die beide gaan over de sterfte onder bijen en de bewaking van bijen in Europa,
– gezien mondelinge vraag (O-119/2010 - B7-0564/2010) van 1 september 2010 over de situatie van de bijenteelt,
– gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van het Reglement,
A. overwegende dat van de door de lidstaten voor een periode van drie jaar opgestelde nationale programma's voor de Europese bijenteelt door alle 27 EU-lidstaten gebruik is gemaakt, met een gemiddelde benuttingsgraad van 90%; overwegende dat de Commissie in haar bovengenoemde verslag van 28 mei 2010 heeft aangegeven dat de nationale bijenteeltprogramma's de afgelopen jaren positieve resultaten hebben opgeleverd,
B. overwegende dat de bijenteelt in 2010, Europees jaar van de biodiversiteit, in de gehele wereld ernstig bedreigd is, aangezien er verliezen zijn geleden die honderd- tot duizendmaal erger zijn dan doorgaans het geval is; overwegende dat de sector een strategische rol in de samenleving vervult doordat hij een openbare dienst van milieubelang verleent, en overwegende dat de bijenteelt een waardevol voorbeeld is van een “groene beroepsgroep” (doordat zij de biodiversiteit en het ecologische evenwicht verbetert en behoudt en het plantenleven bewaart) en een model is voor de duurzame productie in een plattelandsmilieu,
C. overwegende dat de huidige programma's in 2013 aflopen; overwegende dat de huidige steun van de EU voor de bijenteelt afhankelijk is van bestaande regelingen in het kader van het GLB; overwegende dat de ondernemers moeten plannen voor de periode na 2013; overwegende dat de Commissie voornemens is haar mededeling over het toekomstige GLB tegen november 2010 te publiceren,
D. overwegende dat de landbouw groot belang heeft bij de instandhouding van bijen als bestuivers; overwegende dat de FAO de internationale gemeenschap heeft gewaarschuwd voor de onrustbarende daling van de aantallen bestuivers, met inbegrip van honingbijen; overwegende dat 84% van de plantensoorten en 76% van de voedselproductie in Europa afhangen van de bestuiving door bijen, waarvan het economische belang veel groter is dan de waarde van de geproduceerde honing,
E. overwegende dat de bijensterfte in vele regio's een steeds groter probleem wordt als gevolg van een combinatie van factoren zoals bijenziekten, verminderde immuniteit van de bijen voor ziekteverwekkers en parasieten, klimaatverandering, en ten dele verandering van bodemgebruik, met perioden van gebrek aan voedsel en foerageermogelijkheden voor de bijen, mede ten gevolge van de voortschrijdende uitroeiing van honingdragende plantensoorten, alsook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en niet-duurzame landbouwtechnieken,
F. overwegende dat de daling van het aantal bijenvolken in sommige lidstaten niet met zekerheid in verband kan worden gebracht met het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (GMO's), aangezien deze momenteel nog nauwelijks worden geteeld, en overwegende dat de toename van de monocultuur leidt tot het verdwijnen van honingdragende planten,
G. overwegende dat het grote aantal bijenziekten wereldwijd voortdurend toeneemt, zodat de Apis mellifera een bedreigde soort dreigt te worden, met name door de steeds destructievere aanwezigheid van de varroamijt die het immuunsysteem van de bijen aantast, allerlei aanverwante ziekten veroorzaakt en derhalve een belangrijk gezondheidsrisico voor de Europese bijenpopulatie vormt,
H. overwegende dat meer onderzoek nodig is om de daling van het aantal soorten bestuivers tegen te gaan, ter voorkoming van situaties zoals die zich elders in de wereld voordoen waar de aanwezigheid van weinig natuurlijke bestuivers betekent dat voor de teelt van groenten en fruit en sommige landbouwgewassen voor de bestuiving interventie van de mens nodig is, hetgeen aanzienlijke extra kosten voor de landbouwers met zich meebrengt,
I. overwegende dat 40% van de Europese honingmarkt afhankelijk is van de invoer; overwegende dat het gebrek aan een onafhankelijke honingtoevoer in de EU leidt tot een aanzienlijke prijsvolatiliteit, die tevens voortvloeit uit het versnijden van honing op de wereldmarkt, aangezien de eerdere opening van de EU-markt voor honing uit derde landen de imkers in de gehele EU in een nadelige concurrentiepositie heeft gebracht,
J. overwegende dat zowel de lidstaten als de ondernemers in de sector concrete behoeften hebben geformuleerd wat betreft verbetering van de uitvoeringsvoorschriften en de voortzetting van de steun op lange termijn,
K. overwegende dat er bij het opstellen van programma’s betere samenwerking tussen alle lidstaten en de imkerverenigingen moet komen, zodat elke lidstaat de mogelijkheid heeft om gegevens op te vragen en er eventueel met de Europese organisaties waarmee hij samenwerkt van gedachten over kan wisselen,
L. overwegende dat in het bovengenoemde wetenschappelijke rapport van de EFSA van 11 augustus 2008 wordt gewezen op het feit dat er weinig monitoringsystemen in de lidstaten bestaan, dat deze nogal uiteenlopen en dat het ontbreekt aan de harmonisatie van gemeenschappelijke prestatie-indicatoren,
M. overwegende dat de lidstaten er overeenkomstig Richtlijn 2010/21/EU met ingang van 1 november 2010 voor moeten zorgen dat bepaalde etiketteringsvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen worden ingevoerd, dat risicobeperkende maatregelen in de toelating van het gewasbeschermingsmiddel worden opgenomen en dat monitoringprogramma's worden opgezet om de directe en indirecte blootstelling van honingbijen aan bepaalde werkzame stoffen te verifiëren,
1. is verheugd over het bovengenoemde verslag van de Commissie van 28 mei 2010; merkt echter op dat de huidige programma's in 2013 aflopen en is bezorgd over de talloze uitdagingen en problemen waarmee de Europese bijenteelt nog steeds wordt geconfronteerd, waaronder marketingkwesties, prijsvolatiliteit, het aantrekken van nieuwe krachten voor het imkerberoep, de al te sterke veroudering van de imkers in de Europese Unie, de achteruitgang van de bijenvolken en problemen van algemene aard als gevolg van de bijensterfte die door meerdere factoren wordt veroorzaakt;
2. verzoekt de Commissie positief te reageren op de verzoeken van zowel de lidstaten als de ondernemers, bijvoorbeeld door de statistische gegevens met betrekking tot productieprognoses te verbeteren, mede door dezelfde kwaliteitseisen voor honing in te voeren, en de monitoring- en onderzoekprogramma's voor de bijenteelt te verbeteren en te harmoniseren;
3. doet een beroep op de Commissie om in het kader van het wetsvoorstel over het kwaliteitsbeleid in de landbouw te overwegen de regels inzake de etikettering ten aanzien van de herkomst van honing te wijzigen om te voorkomen dat de consument misleidende informatie krijgt, met name bij gemengde honing die uit landen van binnen en buiten de EU komt;
4. onderstreept dat de hygiënische voorschriften voor het product verbeterd moeten worden door de grenscontroles van de lidstaten te harmoniseren, met name voor de invoer uit derde landen, aangezien de invoer van honing van slechte kwaliteit, en versneden en vervangingsproducten een verstorende weerslag op de markt hebben en een aanhoudende druk op de prijzen en de uiteindelijke kwaliteit van het product op de interne markt van de Europese Unie uitoefenen; is van oordeel dat de productnaam of enig grafisch of ander element op het etiket of de verpakking van het product slechts naar honing mag verwijzen, als ten minste 50 procent van de suikerinhoud uit honing afkomstig is;
5. verzoekt de Commissie de raadpleging van imkers door de Europese en nationale autoriteiten tijdens de opstelling van bijenteeltprogramma's en wetgeving ter zake als verplicht te beschouwen om te zorgen voor de effectiviteit en de tijdige uitvoering van die programma's;
6. dringt er bij de Europese Commissie op aan om de driejarenprogramma’s op te stellen op grond van de verklaringen van alle lidstaten over het aantal daadwerkelijk getelde bijenkorven, en niet aan de hand van geraamde gegevens;
7. erkent dat de ontwikkeling van innovatieve en effectieve behandelingen tegen de varroamijt, die in bepaalde gebieden aanzienlijke jaarlijkse verliezen veroorzaakt, van groot belang is; is van mening dat het noodzakelijk is om doeltreffende veterinaire behandelingen tegen de varroamijt en allerlei soorten aanverwante ziekten in geheel Europa op een grotere schaal beschikbaar te stellen; verzoekt de Commissie om gemeenschappelijke richtsnoeren voor de veterinaire behandeling in de sector in te voeren waarvoor de samenwerking met de imkerverenigingen onontbeerlijk is;
8. verzoekt de Commissie om de draagwijdte en financiering van het Europees veterinair beleid aan te passen om de specifieke kenmerken van bijen en de bijenteelt in aanmerking te kunnen nemen, ten einde in samenwerking met de imkerverenigingen te zorgen voor een doelmatiger toezicht op bijenziekten en de beschikbaarheid van doeltreffende en gestandaardiseerde diergeneesmiddelen in de gehele Unie;
9. verzoekt de Commissie om de verschillende onderzoeksprogramma’s van de lidstaten beter te coördineren en een actieplan ter bestrijding van bijensterfte op te stellen, hetgeen o.a. mainstreaming van duurzame, bestuiversvriendelijke landbouwmethoden vereist;
10. verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan de aanbevelingen van het bovengenoemde, door de EFSA goedgekeurde wetenschappelijke rapport van 3 december 2009, met name de financiering van specifieke studies om voort te borduren op de lopende werkzaamheden met het oog op de verbetering van de kennis van en het inzicht in factoren die van invloed zijn op de gezondheid van bijen;
11. dringt aan op een spoedig en onafhankelijk onderzoek naar de bijensterfte en verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat gegevens over de gevolgen van plantenbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld ingehuld zaad, van genetisch gemodificeerde gewassen en van de verspreiding van toxines via stuifmeel voor het milieu en specifieke soorten openbaar worden gemaakt en dat eventuele nieuwe initiatieven worden gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk en statistisch bewijsmateriaal; doet een beroep op de Commissie om een onderzoek naar deze factoren te starten en de resultaten ervan binnen een redelijke termijn te presenteren;
12. verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de bestaande steun voor de bijenteelt en de toekomst van het betreffende beleid wordt gehandhaafd en in het kader van het GLB na 2013 wordt versterkt, zodat het voortbestaan en de verbetering van de sector worden gewaarborgd; is verheugd over het besluit van de Commissie van juli 2010 om het budget voor bijenteeltprogramma's te verhogen; erkent dat dit een methode is om de toekomstige ontwikkeling van de Europese bijenteelt te steunen en bij te dragen tot het behoud van de biodiversiteit; erkent verder het belang van de bijen voor het behoud van het productieniveau in de akker- en tuinbouw en vindt het belangrijk om die verstrekking van openbare milieuwaarde van een vergoeding te voorzien;
13. verzoekt de Commissie om voor financiële steun te zorgen voor onderwijs, voorlichtingscampagnes en opleiding van nieuwe en professionele imkers waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op het aanmoedigen van nieuwe imkers om in de sector vaste voet te krijgen, met inbegrip van de mogelijkheid om ervaringen met imkers in andere landen uit te wisselen;
14. verzoekt de Commissie om in overleg met de lidstaten en in coördinatie met de veterinaire diensten en de imkerverenigingen, zoals in een aantal lidstaten reeds geschiedt, de mogelijkheden te onderzoeken om een veterinair richtplan voor de gezondheid van de honingbij in de EU op te stellen om in geval van nood de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen te waarborgen, dat in het kader van het Europees veterinair beleid moet worden gefinancierd;
15. verzoekt de Commissie de coördinatie van en de kennisoverdracht tussen toegepast wetenschappelijk onderzoek, bijenteelt en landbouw te verbeteren,
16. is van mening dat gezien de mogelijke invloed van gewasbeschermingsmiddelen op de ontwikkeling van bijenvolken, naast de effecten op volwassen bijen, ook rekening moet worden gehouden met de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gehele bijenkorf; herinnert er in dit verband aan dat de Commissie bij gelegenheid van de aanneming van Verordening (EG) 1107/2009 in de plenaire vergadering heeft verklaard dat zij bij de herziening van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c) speciaal aandacht zal besteden aan vervolgonderzoeken en studieprotocollen die een risicobeoordeling mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met de directe en indirecte blootstelling van bijen aan deze middelen, met name via nectar, stuifmeel en water, dat sporen van pesticiden kan bevatten die opgenomen worden door bijen die water halen;
17. dringt bij de Commissie aan op een alomvattende en duurzame aanpak bij de toekomstige uitwerking van de uitvoering van de communautaire steunregeling voor de bijenteelt, die met name plattelandsontwikkeling, klimaatverandering en biodiversiteit omvat, vooral door maatregelen voor behoud en uitbreiding van bloeigebieden te bevorderen;
18. verzoekt de Commissie de Europese bijenteelt op een nog ruimere en coherentere wijze te ondersteunen door het gebruik van aanvullende instrumenten in het kader van het GLB, o.a. maatregelen ter bevordering van de biodiversiteit, ter beperking van de gevolgen van de klimaatverandering, tot bewaring van het erfgoed aan nationale tradities en culturen, die een groot aantal Europese gezinnen werkgelegenheid bieden, en ter waarborging en verbetering van de kwaliteit en de goede werking van de markt voor producten van de bijenteelt;
19. dringt bij de Commissie aan op coördinatie van de nationale monitoringprogramma's voor etiketteringsvoorschriften en risicobeperkende maatregelen die in de toelating van het gewasbeschermingsmiddel moeten worden opgenomen alsook van de monitoringprogramma's inzake blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen;
20. vraagt de Europese Commissie om de rechtstreekse verkoop van producten van de bijenteelt aan de consument op plaatselijke markten te ondersteunen;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB C 81E van 31.3.2004, blz. 107.
- [2] PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
- [3] PB C 104E van 30.4.2004, blz. 941.
- [4] PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
- [5] PB C 16E van 22.1.2010, blz. 65.
- [6] PB L 65 van 13.3.2010, blz. 27.
- [7] PB L 118 van 12.5.2010, blz. 56.
- [8] http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/154r.pdf.
- [9] http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/27e.htm.