ONTWERPRESOLUTIE over het 10-jarig bestaan van resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid
22.11.2010
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Edit Bauer, Philippe Juvin, Lena Kolarska-Bobińska, Eduard Kukan, Elisabeth Jeggle, Elisabeth Morin-Chartier, Mariya Nedelcheva, Eleni Theocharous namens de PPE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0624/2010
B7‑0624/2010
Resolutie van het Europees Parlement over het 10-jarig bestaan van resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid
Het Europees Parlement,
– gezien resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid, en resolutie 1888 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in situaties van gewapend conflict, waarin de verantwoordelijkheid van alle staten wordt beklemtoond om een einde te maken aan straffeloosheid en degenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, met inbegrip van misdaden met betrekking tot seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes, te vervolgen,
– gezien het actieplan van de Raad van de Europese Unie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking, dat ervoor moet zorgen dat deze gelijkheid op alle niveaus van de werkzaamheden van de EU met partnerlanden een plaats krijgt,
– gezien de aanstelling in maart 2010 van een speciaal vertegenwoordiger bij de secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten,
– gezien het document van de Raad "Globale aanpak voor de uitvoering door de EU van Resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad" en het beleidsdocument "Uitvoering van UNSCR 1325 zoals versterkt door UNSCR 1820 in de context van het EVDB", beide van 8 december 2008, alsook het document van de Raad van september 2006 getiteld "Mainstreaming van mensenrechten in het EVDB",
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 oktober 2010 over falende bescherming van de mensenrechten en justitie in de Democratische Republiek Congo,
– gezien het nieuwe VN-orgaan voor gendergelijkheid (UN Women),
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het dit jaar tien jaar geleden is dat resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de VN is aangenomen, de eerste resolutie over de buitensporige en specifieke gevolgen van gewapende conflicten voor vrouwen, waarin de ervaringen die vrouwen hebben met conflicten worden gekoppeld aan het behoud van de internationale vrede en veiligheid, en waarin de onderling verbonden thema’s participatie, bescherming, voorkoming, hulp en herstel worden behandeld,
B. overwegende dat de Internationale Dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen op 25 november wordt gevierd,
C. overwegende dat de resoluties 1820, 1888 en 1889 van de Veiligheidsraad resolutie 1325 aanscherpen en aanvullen en dat de vier resoluties moeten worden beschouwd als een geheel van verplichtingen ten aanzien van vrouwen, vrede en veiligheid,
D. overwegende dat de tenuitvoerlegging van deze toezeggingen een gemeenschappelijke taak en verantwoordelijkheid is van iedere lidstaat van de VN, ongeacht of deze geteisterd wordt door conflicten, donor is of anderszins; er in dit verband op wijzend dat in december 2008 richtsnoeren van de EU zijn aangenomen over geweld tegen vrouwen en meisjes, alsook richtsnoeren van de EU over kinderen en gewapende conflicten en ter bestrijding van alle vormen van tegen hen gerichte discriminatie, en dat deze een krachtig politiek signaal geven dat dit voor de Unie prioriteiten zijn,
E. overwegende dat het Europees Parlement dient toe te zien op de uitvoering van de brede aanpak en het beoogde actieplan inzake gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen in het externe optreden van de EU, alsmede de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en kinderen,
F. overwegende dat de EU vrouwen in staat dient te stellen om deel te nemen aan conflictpreventie, crisisbeheer, vredesoverleg en activiteiten na een conflict, zoals de planning van de wederopbouw na een oorlog,
G. overwegende dat verkrachting en seksuele slavernij, wanneer zij onderdeel zijn van een brede en stelselmatige praktijk, in de Conventie van Genève worden erkend als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden; overwegende dat verkrachting inmiddels wordt erkend als een onderdeel van genocide, wanneer deze wordt gepleegd met het oogmerk een bepaalde groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen; overwegende dat de EU steun dient te geven aan de inspanningen die erop gericht zijn een einde te maken aan de straffeloosheid van plegers van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen,
H. overwegende dat de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moet bijdragen aan de verdere uitvoering van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad, zowel gezien zijn interne structuur als gezien zijn externe optreden en beleidsmaatregelen,
I. overwegende dat de EU een reeks belangrijke documenten heeft aangenomen over de wijze waarop de resoluties 1820 en 1325 van de Veiligheidsraad ten uitvoer dienen te worden gelegd,
J. overwegende dat 2010 eveneens het jaar is van de MOD-evaluatie na tien jaar,
K. overwegende dat slechts een minderheid van de EU-landen een nationaal actieplan heeft opgesteld voor de uitvoering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad,
1. onderstreept dat het 10-jarig bestaan van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad het beginpunt moet vormen voor het met hernieuwde kracht streven naar uitvoering van deze resolutie, waarbij geen voortgang mogelijk is zonder politiek leiderschap op het hoogste niveau en meer middelen; beveelt ten zeerste aan dat dit thema naar behoren aan de orde komt bij de lopende herziening van het mensenrechtenbeleid van de EU, wanneer daar gesproken wordt over de opstelling van een alomvattende landenstrategie voor de mensenrechten en de evaluatie van de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes, met betrekking tot kinderen en gewapende conflicten en ter bestrijding van alle vormen van tegen hen gerichte discriminatie;
2. verzoekt om de toewijzing van specifieke financiële, menselijke en organisatorische middelen voor de participatie van vrouwen en gendermainstreaming in het buitenlands en veiligheidsbeleid; dringt erop aan meer vrouwen in te zetten bij missies op het gebied van politie, strijdkrachten, justitie en de rechtsstaat en bij vredesoperaties; verzoekt de EU-lidstaten de participatie van vrouwen in hun bilaterale en multilaterale betrekkingen met staten en organisaties buiten de EU te bevorderen;
3. ziet de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) als een unieke gelegenheid om de rol van de EU met betrekking tot de uitvoering van de resoluties 1820 en 1325 van de Veiligheidsraad van de VN te versterken;
4. verzoekt de HV/VV en de lidstaten om in alle GVDB-besluiten van de Raad en missiemandaten te verwijzen naar UNSCR 1820 en 1325 en er altijd voor te zorgen dat er bij alle GVDB-missies ten minste één genderadviseur is en een actieplan voor de tenuitvoerlegging van de aspecten in verband met vrouwen, vrede en veiligheid; verzoekt de HV/VV, de EU-lidstaten en de missieleiders om van samenwerking en overleg met plaatselijke vrouwenorganisaties een standaardelement van elke missie te maken;
5. verzoekt om instelling van een passende openbare klachtenprocedure die vooral moet helpen bij het melden van seksueel en gendergerelateerd geweld; verzoekt de HV/VV een gedetailleerde verslaglegging over vrouwen, vrede en veiligheid op te nemen in de halfjaarlijkse evaluatie van GVDB-missies;
6. herinnert aan de massale groepsverkrachtingen die tussen 30 juli en 4 augustus in het mijnengebied van Oost-Congo hebben plaatsgevonden, alsook aan het feit dat vorig jaar in Oost-Congo 8300 verkrachtingen werden gemeld en dat daar in het eerste kwartaal van 2010 ten minste 1244 vrouwen aangifte van verkrachting hebben gedaan, een gemiddelde van 14 per dag; verzoekt zowel de EU-missies in de DR Congo, Europol DR Congo en EUSEC DR Congo om de bestrijding van seksueel geweld en de participatie van vrouwen tot hoofdprioriteiten te verheffen in het kader van het streven naar hervorming van de Congolese veiligheidssector;
7. wijst erop dat het belangrijk is dat de EU meer vrouwelijke politieagenten en vrouwelijke soldaten inzet bij GBVB-missies; het contingent vrouwelijke politieambtenaren in de VN-vredesmacht in Liberia kan als voorbeeld dienen;
8. wijst erop dat er voor EU-personeel dat deelneemt aan militaire en civiele missies, een gedragcode moet worden opgesteld waaruit duidelijk blijkt dat seksuele uitbuiting onverdedigbaar en misdadig gedrag is;
9. dringt aan op tenuitvoerlegging van de resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad van de VN in de strategiedocumenten die de EU per land opstelt, en wenst dat meer financiële steun wordt vrijgemaakt voor de participatie van vrouwen uit door conflicten geteisterde landen aan Europese processen; verzoekt de HV/VV en de Commissarissen voor Ontwikkeling, Uitbreiding en Humanitaire hulp aspecten in verband met vrouwen, vrede en veiligheid als integrerende bestanddelen te betrekken bij de planning en programmering van de externe financiële instrumenten, zoals EIDHR, ICI, IPA, maar met name DCI en IfS;
10. wijst erop dat de Europese Commissie ervoor moet zorgen dat kleine ngo’s gemakkelijker toegang hebben tot subsidie uit hoofde van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR); wijst er nogmaals op dat momenteel tal van kleine vrouwenorganisaties struikelen over de bureaucratische belemmeringen in verband met inschrijving;
11. verzoekt de Commissaris voor Ontwikkeling steun te geven aan de werkzaamheden van vrouwenorganisaties in door conflicten geteisterde gebieden; verzoekt de HV/VV het langetermijnbestanddeel van het stabiliteitsinstrument (IfS) in te zetten om kredieten toe te wijzen ter ondersteuning van deelname van vrouwen aan processen die verband houden met vrede, veiligheid en verzoening, en in alle kortetermijnmaatregelen die worden gefinancierd op grond van artikel 3 van het IfS middelen uit te trekken voor vrouwen, vrede en veiligheid;
12. is van mening dat de EU-delegaties maatschappelijke organisaties, zoals plaatselijke vrouwenorganisaties, in kennis moeten stellen van hun inzet in door conflicten geteisterde gebieden, en de maatschappelijke organisaties in het kader van de beleidsplanning moeten raadplegen;
13. vraagt dat er ogenblikkelijk meer vrouwen worden betrokken bij alle initiatieven die erop gericht zijn een oplossing te vinden voor conflicten, onder andere als bemiddelaars en onderhandelaars en bij de tenuitvoerlegging van conflictoplossende maatregelen;
14. verzoekt de HV/VV het initiatief te nemen tot een jaarlijkse week waarin vrouwelijke leiders worden geraadpleegd en die een aanvulling zou kunnen vormen op de Mondiale Open Dag van de VN voor Vrouwen en Vrede, gevolgd door verslagen en vervolgmaatregelen van de EU-delegaties;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de speciaal vertegenwoordiger van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten en het onlangs benoemde hoofd van het VN-orgaan voor gendergelijkheid (UN Women).