ONTWERPRESOLUTIE over de situatie van christenen en godsdienstvrijheid
17.1.2011
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Charles Tannock, Ryszard Antoni Legutko, Tomasz Piotr Poręba, Peter van Dalen, Marek Henryk Migalski, Mirosław Piotrowski, Ryszard Czarnecki, Michał Tomasz Kamiński, Adam Bielan, Konrad Szymański namens de ECR-Fractie Cornelis de Jong
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0039/2011
B7‑0054/2011
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van christenen en godsdienstvrijheid
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 18 van de Universele Verklaring voor de rechten van de mens van 1948,
– gelet op artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950,
– gezien artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gelet op de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,
– gezien de Verklaring van Barcelona van november 1995,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 februari 2005 over de prioriteiten en aanbevelingen van de EU voor de 61-ste zitting van de VN-Commissie voor de rechten van de mens in Genève,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het EU-mensenrechtenbeleid,
– gezien de eerste conferentie van het Europees-mediterrane mensenrechtennetwerk in Caïro op 26 en 27 januari 2006,
– gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur over de vrijheid van godsdienst en overtuiging, in het bijzonder die van 29 december 2009, 16 februari 2010 en 29 juli 2010,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over ernstige gebeurtenissen die een bedreiging vormen voor het bestaan van christelijke en andere religieuze gemeenschappen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 januari 2010 over recente aanvallen op christelijke gemeenschappen,
– gezien de verklaring van 1 januari 2010 van de woordvoerder van Catherine Ashton, de hoge vertegenwoordiger van de EU, naar aanleiding van de aanval op gelovigen in een koptische kerk in Alexandrië (Egypte),
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat bevordering van democratie en van eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden een fundamenteel beginsel en een fundamentele doelstelling van de Europese Unie is en een gemeenschappelijke basis vormt voor de betrekkingen van de EU met derde landen,
B. overwegende dat overeenkomstig het internationale recht inzake mensenrechten, in het bijzonder artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedereen recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; overwegende dat dit recht de vrijheid inhoudt om van godsdienst of overtuiging te veranderen, en de vrijheid om hetzij alleen, hetzij in gemeenschap met anderen, zowel in het openbaar als privé, zijn godsdienst of overtuiging te beleven door eredienst, naleving, praktijk of onderwijs, en verder overwegende dat volgens de VN-Commissie voor de rechten van de mens de vrijheid van godsdienst of overtuiging bescherming inhoudt van alle overtuigingen, met inbegrip van theïstische, niet-theïstische en atheïstische overtuigingen,
C. overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard aan de vrijheid van gedachte, de vrijheid van geweten en de vrijheid van godsdienst gehecht te zijn, en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te garanderen,
D. overwegende dat de vrijheid van godsdienst of overtuiging vaak gezien wordt als de lakmoesproef voor alle andere vrijheden en mensenrechten; overwegende dat de vervolging van christenen in de wereld een van de grootste hedendaagse uitdagingen voor de menselijke waardigheid is,
E. overwegende dat de situatie van de christelijke gemeenschappen in sommige gevallen zodanig is dat hun voortbestaan wordt bedreigd, hetgeen zou leiden tot het verlies van een belangrijk deel van het religieuze erfgoed van de betrokken landen,
F. overwegende dat in de vroege uren van 1 januari 2011 21 koptische christenen bij een bomaanslag op een kerk in Alexandrië (in Egypte) zijn gedood en 70 anderen gewond zijn geraakt,
G. overwegende dat op 30 december 2010 ten minste twee Assyrische christenen zijn gedood en 14 gewond zijn geraakt bij een aantal gecoördineerde bomaanvallen door jihadistische terroristen op huizen van christenen in Bagdad (in Irak),
H. overwegende dat op 27 december 2010 een Assyrische christelijke vrouw is gedood en haar echtgenoot gewond is geraakt door een bermbom in Dujail (50 km ten noorden van Bagdad (in Irak)),
I. overwegende dat op 25 december 2010 (eerste kerstdag) in totaal elf gewonden, waaronder een priester en een 9-jarig meisje, zijn gevallen bij een bomexplosie in een kapel in Sulu (op de Filippijnen),
J. overwegende dat op 3 december 2010 zeven christenen, waaronder vrouwen en kinderen, zijn omgekomen en vier anderen gewond zijn geraakt bij een aanval in de stad Jos (in Nigeria); verder overwegende dat op 21 december 2010 met zwaarden en kapmessen uitgeruste mannen in Turu (in Nigeria) een groep christelijke dorpsbewoners hebben aangevallen, waarbij drie doden en twee gewonden zijn gevallen; verder overwegende dat sinds 24 december 2010 in de stad Jos in Centraal-Nigeria bij een serie bomaanslagen en botsingen tussen jonge christenen en moslims en bij aanvallen op kerken in het noordoosten meer dan 86 mensen om het leven zijn gekomen en meer dan 100 mensen gewond in ziekenhuizen zijn opgenomen; overwegende dat op 24 december 2010 in een afzonderlijk incident bij een aanval met benzinebommen op kerken in de noordoostelijke stad Maiduguri (op Borneo) zes mensen om het leven zijn gekomen,
K. overwegende dat dit slechts enkele voorbeelden zijn van de vele tientallen grotere en kleinere aanvallen en gevallen van discriminatie, en dat veel van deze aanvallen een bewuste poging van jihadistische groepen zijn om christenen te verdrijven, en dat de situatie nu zo is dat veel christelijke gemeenschappen overwegen hun huizen te verlaten en te verhuizen naar andere delen van het land, waar de veiligheid beter is gewaarborgd, of zelfs naar het buitenland te vluchten,
1. veroordeelt met klem elk geweld tegen christelijke gemeenschappen, ongeacht waar dit plaatsvindt;
2. benadrukt dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is dat gegarandeerd is door internationale rechtsinstrumenten, en veroordeelt krachtig alle soorten van geweld, discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en overtuiging ten aanzien van gelovigen en gemeenschappen met een bepaalde overtuiging, met inbegrip van zogenaamde 'geloofsverzakers', en ongelovigen;
3. spreekt zijn bezorgdheid uit over de recente jihadistische aanvallen op koptische en Assyrische christenen en zijn solidariteit met de families van de slachtoffers; verzoekt de regeringen van Egypte en Irak de persoonlijke veiligheid en fysieke integriteit van christenen en leden van andere religieuze minderheden in hun landen te garanderen krachtens de internationale verdragen en overeenkomsten die door hen zijn geratificeerd;
4. maakt zich ernstige zorgen over de toename van het aantal gevallen van intolerantie en repressie, alsook over het recente geweld ten aanzien van christelijke gemeenschappen, met name in landen in Afrika, Azië en het Midden-Oosten;
5. is tevreden met de inspanningen die de autoriteiten hebben geleverd om de bedenkers en de plegers van de aanvallen op christelijke minderheden te identificeren; verzoekt de regeringen ervoor te zorgen dat de plegers van deze misdaden en iedereen die verantwoordelijk is voor deze aanvallen, alsmede voor andere gewelddaden tegen christenen of andere religieuze of andere minderheden in het Midden-Oosten, voor het gerecht wordt gebracht en door middel van een behoorlijk proces berecht;
6. verzoekt de betrokken Arabische regeringen, die de plicht hebben alle religieuze gemeenschappen te beschermen, te garanderen dat koptische en Assyrische christenen en leden van andere religieuze gemeenschappen en van minderheden alle mensenrechten en fundamentele vrijheden genieten, inclusief het recht hun religie vrij te kiezen en van religie te veranderen, en discriminatie en repressie jegens hen te voorkomen;
7. verzoekt de regeringen van Nigeria en de Filippijnen alle burgers, ongeacht godsdienst of overtuiging, inclusief christenen, te beschermen en alle verantwoordelijken voor geweld tegen gelovigen en gemeenschappen met een bepaalde overtuiging voor het gerecht te brengen;
8. verzoekt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in het kader van de betrekkingen van de EU met andere landen in het bijzonder aandacht te besteden aan de situatie van religieuze minderheden in de wereld, inclusief christenen, door de betrokken landen ertoe aan te sporen op basis van de internationale mensenrechtenverdragen daadwerkelijke inspanningen te plegen, en door hiermee in het bijzonder rekening te houden bij het opstellen en uitvoeren van programma's voor ontwikkelingssamenwerking en hulp aan deze landen;
9. verzoekt de hoge vertegenwoordiger, in het licht van de recente gebeurtenissen en gezien de toenemende noodzaak om de culturele en religieuze ontwikkelingen in internationale betrekkingen en moderne samenlevingen te analyseren en te duiden, binnen de Europese Dienst voor extern optreden een permanente capaciteit te creëren voor strategisch onderzoek, beleidsontwikkeling en opleiding op het gebied van religie en overtuigingskwesties;
10. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten aanvullende inspanningen te plegen voor het versterken van de mensenrechten en de rechtsstaat door gebruik te maken van alle instrumenten van het extern beleid van de EU;
11. verzoekt de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari 2011 zijn ondubbelzinnige steun uit te spreken voor godsdienstvrijheid voor iedereen en aan te geven zich krachtig te zullen inzetten voor de verdediging van christenen en andere religieuze minderheden in het Midden-Oosten en andere regio's waar zij worden vervolgd;
12. steunt alle initiatieven om dialoog en wederzijds respect tussen gemeenschappen te bevorderen; verzoekt alle religieuze autoriteiten verdraagzaamheid te bevorderen en initiatieven tegen haat en geweld en tegen extremistische radicalisering te nemen;
13. verzoekt de Europese Unie en de lidstaten meer middelen uit te trekken voor de activiteiten van het UNHCR en de door deze organisatie beheerde humanitaire hulp;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Egypte, de Filippijnen, Irak en Nigeria, de secretaris-generaal van de VN en de VN-mensenrechtenraad.