Ontwerpresolutie - B7-0058/2011Ontwerpresolutie
B7-0058/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie van de christenen in het licht van de godsdienstvrijheid

17.1.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/ hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Heidi Hautala, Margrete Auken, Raül Romeva i Rueda, Nicole Kiil-Nielsen namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0039/2011

Procedure : 2011/2521(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0058/2011
Ingediende teksten :
B7-0058/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0058/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de christenen in het licht van de godsdienstvrijheid

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn jaarverslagen over de situatie van de mensenrechten in de wereld en zijn voorgaande resoluties over religieuze minderheden in de wereld,

–   gelet op artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950,

–   gelet op artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–   gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensbeschouwing van 1981,

–   gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur over de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, in het bijzonder die van 29 juli 2010 en 19 februari 2010,

–   gezien de conclusies van de Raad van 8 december 2009 over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, waarin het strategische belang van deze vrijheid en van het tegengaan van religieuze onverdraagzaamheid wordt onderstreept,

–   gezien de verklaring van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid na de aanval op gelovigen in een koptische kerk in Alexandrië op 1 januari 2011,

–   gezien de verklaring van Jerzy Buzek, Voorzitter van het Europees Parlement, over de dodelijke aanslag op een Egyptische kerk op 1 januari 2011,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard gehecht te zijn aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van geweten en de vrijheid van denken en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te waarborgen,

B.  overwegende dat in artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten is bepaald dat iedereen recht heeft op de vrijheid van denken, geweten en godsdienst; overwegende dat dit recht mede de vrijheid omvat een zelf gekozen godsdienst of levensbeschouwing te hebben of te aanvaarden en de vrijheid om van godsdienst of levensbeschouwing te wisselen, alsmede de vrijheid om hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in het privéleven een godsdienst of levensbeschouwing tot uiting te brengen in de eredienst, het onderhouden van geboden en voorschriften, de beoefening en het onderwijzen ervan;

C. overwegende dat de vrijheid van denken, geweten en godsdienst geldt voor aanhangers van een godsdienst, maar ook atheïsten, agnostici en mensen zonder geloof,

D.  overwegende dat ook andere groepen mensen, zoals vluchtelingen, ontheemden, asielzoekers, migranten, personen die van hun vrijheid beroofd zijn, etnische, religieuze en linguïstische minderheden, steeds vaker het slachtoffer worden van schendingen van het recht op vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing; in dat opzicht wijzend op het beginsel van non-refoulement, overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag van Genève inzake de status van vluchtelingen,

E.  erop wijzend dat het internationaal recht niet bedoeld is om godsdiensten, ideologieën of abstracte waarden te verdedigen, maar dat dit recht het individu verdedigt dat - alleen of in een gemeenschap - in de privésfeer en in het openbaar zijn vrijheid van denken, geweten en godsdienst uitoefent,

F.  overwegende dat bij een aanval op Koptische christenen in Alexandrië op 1 januari 2011 onschuldige burgers zijn omgekomen en gewond zijn geraakt;

G. overwegende dat de viering van de kerstmis in de kerk van St. Synesios in het dorp Rizokarpaso in Noord-Cyprus op 25 december met geweld werd verstoord,

H. overwegende dat op 22 november 2010 in Mosoel twee Iraakse christenen werden gedood; overwegende dat op 10 november 2010 bij een reeks aanvallen op christelijke wijken in Bagdad onschuldige burgers zijn gedood; overwegende dat deze aanvallen werden voorafgegaan door een gijzelingsactie door radicale islamitische militanten in een Syrisch-katholieke kathedraal in Bagdad op 31 oktober 2010, waarbij meer dan 50 christenen werden gedood,

I.   overwegende dat de moord op Salmaan Taseer, gouverneur van Punjab, op 4 januari 2011, en de zaak Asia Bibi in Pakistan aanleiding hebben gegeven tot protesten van de internationale gemeenschap,

J.   overwegende dat Europa, net als andere delen van de wereld, niet vrij is van gevallen van schending van de godsdienstvrijheid, aanvallen op leden van religieuze minderheden omwille van hun geloof; onderstreept in dit verband de controverse omtrent de minaretten in Zwitserland en het verbod op de bouw van nieuwe minaretten, dat als een uiting van onverdraagzaamheid moet worden beschouwd,

1.  veroordeelt ten stelligste alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en levensbeschouwing, alsook geweld tegen alle religieuze gemeenschappen; onderstreept andermaal dat het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst een grondrecht is;

2.  verzoekt de regeringen en autoriteiten in alle betrokken landen met klem om hun inspanningen ter bescherming van kwetsbare religieuze gemeenschappen, met inbegrip van christelijke minderheden, tegen gewelddadige aanvallen voort te zetten en al het mogelijke te doen om de daders voor de rechter te brengen;

3.  herinnert de regeringen in alle betrokken landen aan hun verplichting ervoor te zorgen dat de leden van religieuze gemeenschappen alle aspecten van de godsdienstvrijheid kunnen uitoefenen en om discriminatie van deze gemeenschappen te voorkomen;

4.  benadrukt andermaal dat de eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden een grondbeginsel en fundamentele doelstelling van de Europese Unie is en een gemeenschappelijke basis vormt voor haar betrekkingen met derde landen;

5.  verzoekt de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid extra aandacht te schenken aan de kwestie van de godsdienstvrijheid en aan de situatie van de religieuze minderheden in het kader van de overeenkomsten en de samenwerking met derde landen en in verslagen over de mensenrechten;

6.  betuigt andermaal zijn steun voor alle initiatieven om de dialoog en het wederzijds respect tussen religieuze en andere gemeenschappen te bevorderen; moedigt alle religieuze autoriteiten aan de verdraagzaamheid te bevorderen en initiatieven te nemen tegen haat en gewelddadige en extremistische radicalisering;

7.  onderstreept de noodzaak van een follow up-mechanisme, met inbegrip van de aanwijzing van een lid van de bevoegde commissie om de ontwikkelingen en maatregelen van de instellingen van de EU en de organen van de VN in het oog te houden;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, het parlement en de regering van Egypte, het parlement en de regering van Irak en het parlement en de regering van Pakistan.