ONTWERPRESOLUTIE over het gebruik van seksueel geweld in conflicten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
4.4.2011
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Antonyia Parvanova, Marietje Schaake, Marielle De Sarnez, Ramon Tremosa i Balcells, Kristiina Ojuland, Sarah Ludford, Giommaria Uggias, Edward McMillan-Scott, Sonia Alfano namens de ALDE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0244/2011
B7‑0246/2011
Resolutie van het Europees Parlement over het gebruik van seksueel geweld in conflicten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over de situatie in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad[1],
– onder verwijzing zijn resolutie van 17 februari 2011 over de situatie in Egypte,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 maart 2011 over de zuidelijke nabuurschapslanden en in het bijzonder Libië,
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de Europese Unie op de internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen op 25 november 2010,
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de Europese Unie op Internationale Vrouwendag op 8 maart 2011,
– gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen over burgerrechten en politieke rechten en over economische, sociale en culturele rechten, het VN-Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, en het beginsel van non-refoulement,
– gezien andere VN-instrumenten inzake geweld tegen vrouwen, zoals de Verklaring van Wenen en het bijbehorende actieprogramma die tijdens de Wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993 zijn aangenomen (A/CONF. 157/23) en de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104),
– gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 12 december 1997 over de preventie van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/52/86), van 18 december 2002 over de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer (A/RES/57/179) en van 22 december 2003 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen (A/RES/58/147),
– gezien de verslagen van de speciale rapporteurs van de Hoge Commissaris van de mensenrechten van de VN over geweld tegen vrouwen en gezien algemene aanbeveling nr. 19 van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (11de Vergadering, 1992),
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Beijing, van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het actieplatform van Beijing (Beijing +10) [2] en van 25 februari 2010 over het Peking +15 - VN-actieprogramma voor gendergelijkheid,
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2006 over opvoering van de inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/61/43), en de resoluties 1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid van de VN-Veiligheidsraad,
– gelet op het statuut van Rome van 1998 tot instelling van het internationaal strafrechtelijk hof, vooral artikel 7 en 8, die verkrachting, seksuele uitbuiting, gedwongen prostitutie, zwangerschap en sterilisatie onder dwang of elke vorm van geweld met seksuele inslag als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden definiëren en met een foltermethode en ernstige oorlogsmisdaad gelijkstellen, ongeacht de omstandigheid of de feiten stelselmatig begaan worden naar aanleiding van internationale of binnenlandse conflicten,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat vrouwen actief deelnemen aan de opstanden voor meer democratie, rechten en vrijheden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten,
B. overwegende dat het zittende bewind in Libië en Egypte teruggrijpt op seksueel geweld als deel van het geschil in deze opstanden, zich met name richt op vrouwen en hen kwetsbaar maakt,
C. overwegende dat seksueel geweld kennelijk stelselmatig wordt toegepaste om vrouwen bang te maken en te vernederen,
D. overwegende dat een Libische vrouw, Iman al-Obeidi, die journalisten in een hotel in Tripoli vertelde dat zij door een groep soldaten was verkracht en mishandeld, op 26 maart 2011 op een onbekende plek werd vastgehouden en nu wegens smaad wordt aangeklaagd door de mannen die zij van verkrachting beschuldigt,
E. overwegende dat vrouwelijke demonstranten in Egypte verklaard hebben dat zij door militairen aan een maagdelijkheidstest zijn onderworpen nadat zij op 9 maart van het Tahrir-plein verdreven waren, en dat zij vervolgens gemarteld en verkracht werden; dat de maagdelijkheidstests werden uitgevoerd en gefotografeerd in aanwezigheid van mannelijke soldaten,
F. dat sommige Egyptische vrouwen voor militaire rechtbanken zullen worden gebracht omdat hun maagdelijkheidstest een negatief resultaat opleverde,
1. verzoekt de Commissie en de regeringen van de lidstaten zich krachtig te verzetten tegen het gebruik van aanranding en intimidatie van en aanvallen op vrouwen in Libië en Egypte;
2. spreekt de aanbeveling uit dat er onder de bevoegdheid van het Internationaal Strafhof een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld om degenen die zich aan deze misdaden schuldig hebben gemaakt voor de rechter te brengen, met bijzondere verwijzing naar de misdaden die door Gaddafi zijn begaan;
3. benadrukt dat eenieder zijn of haar standpunten moet kunnen uiten over de democratische toekomst van zijn/haar land zonder daarvoor vastgehouden of gemarteld te worden of onterende en discriminerende behandelingen te moeten ondergaan;
4. is er vast van overtuigd dat de veranderingen die zich momenteel in Noord-Afrika en het Midden-Oosten voltrekken ertoe bijdragen dat er een einde komt aan discriminatie van vrouwen en dat vrouwen op voet van gelijkheid met de mannen en in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV), een volwaardige rol kunnen spelen in de samenleving;
5. benadrukt dat de rechten van de vrouw algemeen moeten worden verzekerd in de nieuwe democratische en rechtsstructuren van deze samenlevingen;
6. benadrukt dat de rol van vrouwen in de revoluties moet worden erkend, alsook de bedreigingen waaraan zij bloot staan en de wijze waarop zij hun rechten kunnen verdedigen;
7. benadrukt dat het beleid inzake mensenrechten en het ENB moeten worden gemainstreamd en dat de ervaringen van de EU op het gebied van seksegerelateerd geweld en gendergelijkheid actief moeten worden gedeeld, als integrerend onderdeel van het democratiseringsproces;
8. onderstreept de noodzaak gendermainstreaming en van steun voor specifieke acties, ten einde te komen tot een effectieve en stelselmatige gendergelijkheidsaanpak in de ENB-landen; spoort regeringen en het maatschappelijk middenveld aan de sociale insluiting van vrouwen te vergroten, analfabetisme onder vrouwen te reduceren en de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen, teneinde vrouwen op alle niveaus een betekenisvolle plek te geven;
9. doet een beroep op de HV/VV, de EDEO en de Commissie om de politieke prioriteiten van de EU bovenaan de agenda van hun besprekingen met de zuidelijke ENB-landen te plaatsen: afschaffing van de doodstraf, eerbiediging van de mensenrechten, inclusief vrouwenrechten, eerbiediging van de fundamentele vrijheden en ratificatie van verschillende internationale rechtsinstrumenten, waaronder het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.