ONTWERPRESOLUTIE over het gebruik van seksueel geweld in conflicten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
4.4.2011
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Eva-Britt Svensson, Sabine Lösing, Patrick Le Hyaric, Nikolaos Chountis, Cornelia Ernst, Ilda Figueiredo, Marisa Matias, Jacky Hénin, Marie-Christine Vergiat namens de GUE/NGL-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0244/2011
B7‑0248/2011
Resolutie van het Europees Parlement over het gebruik van seksueel geweld in conflicten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948,
– gezien resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid, en resolutie 1888 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in situaties van gewapend conflict, waarin de verantwoordelijkheid van alle staten wordt beklemtoond om een einde te maken aan straffeloosheid en degenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, met inbegrip van misdaden met betrekking tot seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes, te vervolgen,
– gezien de aanstelling in maart 2010 van een speciaal vertegenwoordiger bij de secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten,
– gezien de richtsnoeren van de EU over geweld tegen en discriminatie van vrouwen en meisjes en de richtsnoeren van de EU over kinderen en gewapende conflicten,
– gezien het nieuwe VN-orgaan voor gendergelijkheid (VN-Vrouwen),
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, en gezien Verklaring 3318 van de Algemene Vergadering van de VN inzake de bescherming van vrouwen en kinderen tijdens noodsituaties en gewapende conflicten van 14 december 1974, en met name lid 4 daarvan, waarin wordt gevraagd om doeltreffende maatregelen tegen geweld tegenover vrouwen en vervolging, foltering en onterende behandeling van vrouwen,
– gezien de EU-missie ter hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo), opgericht in juni 2005 (Gemeenschappelijk Optreden 2005/355/GBVB van de Raad van 2 mei 2005 met betrekking tot de adviserende en bijstandverlenende EU-missie voor de hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (DRC)),
– gezien het gemeenschappelijk optreden 2009/769/GBVB van de Raad van 19 oktober 2009 tot wijziging van gemeenschappelijk optreden 2007/405/GBVB met betrekking tot de politiemissie van de Europese Unie in het kader van de hervorming van de veiligheidssector en haar aansluitpunten met het rechtsstelsel in de DRC (Europol RD Congo),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2008 over de situatie in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad[1],
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Beijing, van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het actieplatform van Beijing (Beijing +10) [2] en van 25 februari 2010 over het Peking +15 - VN-actieprogramma voor gendergelijkheid,
– gelet op het statuut van Rome van 1998 tot instelling van het internationaal strafrechtelijk hof, vooral artikel 7 en 8, die verkrachting, seksuele uitbuiting, gedwongen prostitutie, zwangerschap en sterilisatie onder dwang of elke vorm van geweld met seksuele inslag als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden definiëren en met een foltermethode en ernstige oorlogsmisdaad gelijkstellen, ongeacht de omstandigheid of de feiten stelselmatig begaan worden naar aanleiding van internationale of binnenlandse conflicten,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat vrouwen actief deelnemen aan de opstanden voor meer democratie, rechten en vrijheden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten,
B. overwegende dat de Libanese juriste Iman al-Obeidi op 26 maart door veiligheidstroepen uit een hotel in Tripoli werd gesleept en werd vastgehouden, nadat zij voor internationale journalisten verklaard had dat zij door Gadaffi-getrouwe Libische soldaten was verkracht,
C. overwegende dat vrouwelijke demonstranten in Egypte verklaard hebben dat zij door militairen aan een maagdelijkheidstest zijn onderworpen nadat zij op 9 maart van het Tahrir-plein verdreven waren, en dat zij vervolgens gemarteld en verkracht werden; dat de maagdelijkheidstests werden uitgevoerd en gefotografeerd in aanwezigheid van mannelijke soldaten; dat sommige Egyptische vrouwen voor militaire rechtbanken zullen worden gebracht omdat hun maagdelijkheidstest een negatief resultaat opleverde,
D. overwegende dat verkrachting en seksuele slavernij, wanneer deel uitmakend van een brede en stelselmatige praktijk, in de Conventie van Genève worden erkend als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden; dat verkrachting inmiddels wordt erkend als een onderdeel van genocide, wanneer deze wordt gepleegd met het oogmerk een bepaalde groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen; dat de EU steun dient te geven aan de inspanningen die erop gericht zijn een einde te maken aan de straffeloosheid van plegers van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen,
E. overwegende dat er tussen 30 juli en 4 augustus in het mijnengebied van Oost-Congo massale groepsverkrachtingen hebben plaatsgevonden en dat vorig jaar in Oost-Congo ten minste 8300 verkrachtingen werden gemeld en dat daar in het eerste kwartaal van 2010 ten minste 1244 vrouwen aangifte van verkrachting hebben gedaan, een gemiddelde van 14 per dag,
F. overwegende dat bewezen is dat gewapende conflicten onevenredig grote en unieke gevolgen hebben voor vrouwen; dat door participatie, preventie en bescherming, de rol van vrouwen bij vredesopbouw en conflictpreventie groter moet worden, oorlogen en conflicten vermeden moeten worden en de bescherming van vrouwen en kinderen in oorlogs- en conflictgebieden beter moet worden,
G. overwegende dat de tenuitvoerlegging van de verplichtingen uit hoofde van de VN-VR-resoluties 1820, 1888, 1889 en 1325 een gemeenschappelijke taak en verantwoordelijkheid is van iedere lidstaat van de VN, ongeacht of het gaat om een door conflict betroffen land, een donorland of anderszins; er in dit verband op wijzend dat in december 2008 richtsnoeren van de EU zijn aangenomen over geweld tegen vrouwen en meisjes, alsook richtsnoeren van de EU over kinderen en gewapende conflicten en ter bestrijding van alle vormen van tegen hen gerichte discriminatie, en dat deze een krachtig politiek signaal geven dat dit voor de Unie prioriteiten zijn,
H. overwegende dat vrouwenrechten en de schending daarvan steeds vaker worden aangegrepen om militaire operaties te legitimeren, dat militaire interventies de vrouwenrechten niet helpen waarborgen, maar integendeel het geweld tegen vrouwen en de schending van hun rechten in de hand werken,
I. overwegende dat alleen met conflictpreventie en civiele maatregelen in conflictsituaties kan worden voorkomen en vermeden dat vrouwen het slachtoffer worden van geweld,
J. overwegende dat de uitvoering van UNSCR 1820 en 1325 en van de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen prioriteit moet krijgen in het externe optreden van de EU met het oog op adequate ondersteuning van maatschappelijke organisaties die actief zijn bij gewapende conflicten en in door conflicten getroffen landen en regio's; dat het Europees Parlement erop moet toezien dat deze resoluties en richtsnoeren worden uitgevoerd,
K. overwegende dat de Afrikaanse Unie onlangs verklaard heeft geweld tegen vrouwen in oorlogs- en conflictsituaties te willen uitroeien en dat zij een bijzondere vertegenwoordiger voor vrouwen, vrede en veiligheid heeft aangewezen,
1. verzoekt de Commissie en de regeringen van de lidstaten zich krachtig te verzetten tegen het gebruik van aanranding en intimidatie van en aanvallen op vrouwen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten;
2. beveelt aan dat er onafhankelijke onderzoeken worden ingesteld om de plegers van seksueel geweld overeenkomstig de regels van het Internationaal Strafhof ter verantwoording te roepen;
3. vraagt de EU en haar lidstaten om zich te onthouden van steun aan regimes die gebruik maken van gewapend krachten, met inbegrip van regimes die minderjarigen als soldaten naar gewapende conflicten sturen, en die zich aan stelselmatige mensenrechtenschendingen of stelselmatig seksueel geweld schuldig maken;
4. vraagt de lidstaten van de EU met klem om van gebruik van militaire macht in internationale conflicten en oorlogen af te zien en dringt aan op onmiddellijke stopzetting van civiel-militaire samenwerking;
5. veroordeelt de recente plannen van leden van de NAVO om wapens te verstrekken aan de regeringsvijandige opstandelingen in Libië, aangezien dat zal leiden tot toename van het geweld en niet te voorziene gevolgen heeft voor de burgerbevolking, in het bijzonder vrouwen en kinderen;
6. pleit voor beëindiging van de EUPOL-missie in de Democratische Republiek Congo die, zo wordt toegegeven, evenals de EUSEC-missie DR Congo een negatieve bijdrage heeft geleverd aan het escalerende geweld en de situatie in het land, door soldaten en politiemensen op te leiden die zich vervolgens aan misdaden tegen de eigen burgerbevolking, en vooral tegen vrouwen en kinderen, hebben schuldig gemaakt;
7. vraagt de EU-lidstaten om zich actief en duurzaam – zowel politieke als financieel – in te zetten voor de volledige tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad en de invoering van controle-instellingen en –mechanismen in de zin van VN-resolutie 1325 op Europees en VN-niveau, zodat de uitvoering van de resolutie op alle internationale niveaus kan worden verzekerd;
8. is er vast van overtuigd dat de veranderingen die zich momenteel in Noord-Afrika en het Midden-Oosten voltrekken ertoe bijdragen dat er een einde komt aan discriminatie van vrouwen en dat zij op voet van gelijkheid met de mannen en in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) een volwaardige rol kunnen spelen in de samenleving;
9. benadrukt dat de rol van vrouwen in de revoluties moet worden erkend en dat de rechten van de vrouw algemeen moeten worden verzekerd in de nieuwe democratische en rechtsstructuren van deze samenlevingen;
10. benadrukt de noodzaak van genderspecifieke maatregelen en acties om een einde te maken aan het geweld tegen vrouwen, alsook van een effectieve en stelselmatige gendergelijkheidsaanpak in het ENB-beleid op gebieden als uitroeiing van armoede onder vrouwen, bestrijding van analfabetisme bij vrouwen, bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen, waarborging van de toegang voor vrouwen tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten en de verwezenlijking van gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de besluitvorming;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de regeringen van de lidstaten, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.