Ontwerpresolutie - B7-0386/2011Ontwerpresolutie
B7-0386/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2012

29.6.2011

ingediend overeenkomstig bijlage IV van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie

Lothar Bisky namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2011/2627(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0386/2011
Ingediende teksten :
B7-0386/2011
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0386/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2012

Het Europees Parlement,

–   gezien bijlage IV van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, dat het Europees Parlement het recht verleent om de Commissie te suggereren een lijst op te stellen van haar voorstellen en opmerkingen voor het werkprogramma van de Commissie voor het volgende jaar,

–   gezien het nieuwe element in het herziene kaderakkoord om een beknopt verslag op te stellen dat niet alleen de prioriteiten van het Parlement bevat maar ook een evaluatie van het werkprogramma van de Commissie van dat jaar,

–   gezien het beknopte verslag van de Conferentie van commissievoorzitters van 7 juni 2011,

–   gezien zijn eerdere resolutie over het werkprogramma van de Commissie voor 2011 van 15 december 2010,

–   gezien artikel 35, lid 3, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Europese Unie zich in een uiterst kritieke situatie bevindt ten aanzien van haar financiële en economische stabiliteit vanwege de dramatische gevolgen van de mondiale economische en financiële crisis voor sommige leden van de eurozone, met name Griekenland, Portugal en Ierland, die kampen met ernstige begrotingstekorten en speculatie op de internationale financiële markten over de solvabiliteit van hun overheidsfinanciën,

B.  overwegende dat alle maatregelen van de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank om de situatie te stabiliseren, met name de aanscherping van het Stabiliteitspact, de situatie tot dusver hebben verergerd omdat zij geen einde hebben gemaakt aan de hoofdoorzaak, nl. de financiële speculatie, maar in plaats daarvan de lidstaten hebben gedwongen ernstige bezuinigen door te voeren, met name op de lonen, de sociale uitkeringen en de overheidsuitgaven in het algemeen alsof de crisis alleen het gevolg zou zijn van verkeerd nationaal beleid,

C. overwegende dat er onder de bevolking een enorm en groeiend verzet leeft tegen dit bezuinigingsbeleid, met massale betogingen, algemene stakingen en andere verschillende vormen van verzet,

D. overwegende dat het niveau van de armoede in de EU al zeer ernstig was gestegen door de zware economische en financiële crisis sinds 2009 waardoor 84 miljoen mensen, waaronder 19 miljoen kinderen, in armoede leven, en dat in een van de rijkste regio's van de wereld; overwegende dat het volume van de rijkdom is toegenomen en groter is dan vóór de mondiale crisis maar dat tegelijkertijd de rijkdom oneerlijker is verdeeld,

1.  uit kritiek op het feit dat de het werkprogramma van de Commissie voor 2011 het neoliberale beleid van de EU heeft verergerd omdat het noch de crisis heeft voorkomen noch geleid heeft tot de toegezegde verbeteringen qua werkgelegenheid, armoedebestrijding, energie-efficiëntie, ontwikkeling van O&O, maar de liberalisering van het beleid heeft versterkt, de overheidsdiensten heeft teruggeschroefd en de socialezekerheidsstelsels heeft afgezwakt onder het mom van hervorming; waarbij moet worden opgemerkt dat dit toenemende sociale polarisering in de hand werkt en de stabiliteit van onze samenlevingen ondermijnt;

Groei en banen

2.  wijst de beginselen en regelingen inzake economische governance in de EU van de hand, omdat zij geen adequaat antwoord geven op de diepgaande ongelijkheden in de EU; uit kritiek op het feit dat deze voorstellen gericht zijn op versterking van de preventieve en correctieve onderdelen van het in diskrediet geraakte stabiliteits- en groeipact, dat de economie van veel lidstaten wel eens in een diepe recessie kan storten en zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de meeste Europese economieën;

3.  onderstreept de noodzaak van intrekking van het stabiliteits- en groeipact en de gelijktijdige invoering van een werkgelegenheids- en groeipact dat overheidsinvesteringen bevordert;

4.  herhaalt zijn scherpe kritiek op het nieuwe kader voor financieel toezicht in de Unie; betreurt dat de werkelijke bronnen van financiële risico's ongemoeid blijven;

5.  heeft kritiek op de onwilligheid van de EU om hedgefondsen en private equity te reguleren en te beperken, die in aanzienlijke mate hebben bijgedragen aan de crises door vergroting van de macroprudentiële risico's; wijst erop dat private-equityfondsen verantwoordelijk zijn voor grootschalige asset stripping, verlies van talloze banen en de liquidatie van veel bedrijven in de EU; uit scherpe kritiek op het feit dat de nieuwe EU-verordening inzake hedgefondsen en private equity erop gericht is deze schadelijke producten te standaardiseren en met rechtszekerheid te omgeven in plaats van er het mes in te zetten;

6.  onderstreept dat de voorschriften betreffende ratingbureaus moeten worden aangescherpt en dat het toezicht op ratingbureaus wereldwijd moet worden verbeterd; dringt aan op oprichting van een publiekrechtelijke Europese autoriteit, om belangenconflicten te vermijden die afbreuk doen aan het kredietbeoordelingsproces;

7.  levert felle kritiek op het feit dat de Commissie en de Raad in het kader van de EU-IMF-reddingspakketten voorwaarden hebben opgedrongen op grond waarvan de uitbetaling van fondsen afhankelijk wordt gesteld van verlaging van de minimumlonen, minder 'starheid' op loongebied, snoeien in pensioenrechten, flexibeler maken van de arbeidsmarkten en meer afstemming van de lonen op de productiviteit van ondernemingen, onder meer door middel van de hervorming van stelsels voor arbitrage en collectieve onderhandelingen; wijst erop dat dergelijke beleidsmaatregelen een ernstige schending van de rechten inzake sociale dialoog en collectieve onderhandeling vormen;

8.  beklemtoont dat elke financiële steun voor de lidstaten in overeenstemming moet zijn met de beginselen van het Europees sociaal model, absoluut niet mag leiden tot bezuinigingen in de publieke sector, deflationaire salarisbevriezingen, enz., en zodanig in de tijd moet worden gespreid dat procyclische bezuinigingen worden vermeden;

Werkgelegenheid en sociale zaken

9.  dringt er in de context van de volgende verdragsherziening op aan dat in het primaire recht van de EU een sociale-vooruitgangsclausule wordt opgenomen;

10. waarschuwt de Commissie ervoor geen herziening van de arbeidstijdenrichtlijn voor te stellen die gericht is op afzwakking van de bepalingen overeenkomstig haar mededeling over de tweede fase van de raadpleging van de sociale partners;

11. dringt er bij de Commissie op aan onverwijld inbreukprocedures in te stellen tegen lidstaten die de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie over aanwezigheidsdienst en compenserende rusttijd niet volledig ten uitvoer leggen, en ook tegen lidstaten die de EU-wetgeving op het gebied van de werktijden in het wegvervoer niet naleven;

12. benadrukt dat de Europese werkgelegenheidsstrategie en de geïntegreerde richtsnoeren voor de volgende beleidscyclus 2013-2016 niet op het beginsel van flexiezekerheid moeten worden gestoeld, maar juist uit moeten gaan van het concept "goed werk", met een sterke focus op het bevorderen van kwaliteit in werk, het verbeteren van de sociale zekerheid en sociale insluiting, het verbeteren van bestaande en het introduceren van nieuwe werknemersrechten, het verbeteren van het sociaalrisicobeheer en het combineren van werk en privéleven; dringt er bij de lidstaten op aan adequate maatregelen te nemen voor het geleidelijk elimineren van onzekere en atypische werkgelegenheid;

13. hamert erop dat de ontwikkeling van vaardigheden en bekwaamheden gedurende de gehele levenscyclus het meest gebaat is bij een op rechtsaanspraken gebaseerde benadering van een actief arbeidsmarktbeleid en een leven lang leren, alomvattende gezondheid en veiligheid op het werk, universele en gelijke sociale en werknemersrechten, het waarborgen van evenwicht tussen en het combineren van werk en privéleven, verbetering van de kwaliteit van het werk en het welzijn op de werkplek in plaats van een aanpak gericht op "vergroting van de arbeidsmobiliteit" en bevordering van flexizekerheid; wijst er met klem op dat de EU-agenda voor vaardigheden en banen nauw moet worden gekoppeld aan stevige maatregelen aan de aanbod- en vraagzijde ter bevordering van een groene en sociale economie en een op duurzame ontwikkeling gericht regionaal en industriebeleid, in plaats van een strategie waarin het alleen gaat om het "anticiperen op veranderingen"; dringt er bij de Commissie op aan een communautaire strategie te initiëren door maatregelen voor te stellen die het scheppen van duurzame werkgelegenheid in de 'groene' en de 'witte' economie aanmoedigen, zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit maatschappelijk oogpunt;

14. benadrukt het belang van maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg en onderwijs om de vaardigheidskloof te overbruggen, door de sociale integratie van mensen te bevorderen en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; wijst nogmaals op het potentieel van deze sectoren om nieuwe werkgelegenheid te creëren en dringt aan op aanzienlijke en duurzame investeringen in en ontwikkeling van deze essentiële diensten en infrastructuren; is benieuwd naar het actieplan van de Commissie om het tekort aan zorgpersoneel aan te vullen;

15. dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor een Europese garantie voor de jeugd, op basis waarvan elke jongere in de EU zodra hij werkloos wordt aanspraak kan maken op een geschikte, goedbetaalde baan die is afgestemd op zijn kwalificaties en vaardigheden, een stageplaats, een aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding, en een communautair actieplan ter bestrijding van jeugdwerkloosheid;

16. stelt, met het oog op de nieuwe verordening inzake het Europees Sociaal Fonds voor 2014-2020 voor dat de financiële middelen voor het ESF worden verdubbeld zodat de uitgebreide taken van het ESF ter bevordering van armoedebestrijding en sociale inclusie, nieuwe vaardigheden en banen, kwalitatief hoogwaardig onderwijs en opleiding naar behoren kunnen worden gefinancierd;

Vervoer

17. wijst verdere privatisering en liberalisering van de vervoerssector onder het mom van voltooiing van de interne markt af, aangezien het nog steeds onduidelijk is welke voorstellen zullen worden gedaan ter versterking van de sociale aspecten in alle vervoersmodaliteiten ter vermijding van sociale dumping;

18. spreekt zijn bezorgdheid uit over het luchthavenpakket, dat bedoeld is om de concurrentie te vergroten door bepalingen vast te stellen ter ondersteuning van functionele luchtruimsegmenten en het SESAR-programma; is van mening dat de praktijk aantoont dat privatisering en concurrentie niet leiden tot een verbetering van de veiligheid en de beveiliging en een versterking van de passagiersrechten, maar tot minder veiligheid en een verslechtering van de sociale rechten van de mensen die in deze sector werkzaam zijn;

19. wijst het idee van de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte af, waarmee onder het mom van het scheppen van een interne markt door het herschikken van bestaande richtlijnen, wordt beoogd het openbaar vervoer aan concurrentie te onderwerpen, privatisering te bevorderen en bevoegdheden op spoorweggebied te scheiden, hetgeen een uitnodiging is tot het versnipperen van werkzaamheden en de bijbehorende kennis van de spoorwegveiligheid;

20. benadrukt dat een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Spoorwegbureau de veiligheidsaspecten en de betrouwbaarheid van de certificering van het rollend materieel alleen zou kunnen verbeteren als zij gebaseerd zou zijn op goede praktijken en bepalingen die reeds zijn vastgesteld door nationale veiligheidsautoriteiten die hun normen op een hoog niveau hebben geharmoniseerd, en niet bedoeld is als een obstakel voor het spoorwegvervoer;

Hervorming van het GLB

21. is van mening dat in de huidige hervorming van het GLB eerlijke prijzen centraal moeten staan - met name voor kleine en middelgrote boeren en familiebedrijven - en tevens gezorgd moet worden voor een transparante voedselketen en dat de dominantie van oppermachtige multinationals moet worden tegengaan; is van mening dat steun en productie zo nauw mogelijk gekoppeld moeten worden en dat de steun eerlijk worden moet verdeeld onder producenten en landen met inachtneming van maxima en modulering; is van mening dat de hoofddoelstelling van het GLB moet zijn de voedselproductie op het gehele grondgebied van de EU-lidstaten te verhogen ten behoeve van de voedselzekerheid en de voedselautonomie, met inachtneming van de strengste normen op het gebied van dierenwelzijn, milieu en voedselveiligheid; vindt bovendien dat er bij iedere hervorming van het GLB voor moet worden gewaakt dat de landbouweconomieën van derde landen niet worden belemmerd;

Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid

22. herhaalt dat het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid de modernisering en duurzame ontwikkeling van de visserijsector moet bevorderen, zodat deze sector sociaaleconomisch bestaansrecht houdt, de visreserves in stand worden gehouden, banen worden behouden en gecreëerd en de levensomstandigheden van de werknemers in deze sector worden verbeterd;

23. dringt aan op maatregelen ter verhoging van de visprijs bij eerste verkoop en van de inkomens van de werknemers in de visserijsector, alsmede op subsidie- of compensatieregelingen voor werknemers in deze sector die te lijden hebben onder de sociaaleconomische gevolgen van de herstelplannen, het meerjarenbeheer en de maatregelen ter bescherming van ecosystemen;

24. wijst er nogmaals op dat de specifieke kenmerken van de kleinschalige en kustvisserij in het GVB moeten worden erkend en dat geanalyseerd moet worden in welke mate de bestaande instrumenten geschikt zijn voor de noden van de sector, en dat ze zo nodig moeten worden aangepast;

25. verzoekt om maatregelen om de soevereiniteit te waarborgen over de exclusieve economische zone van de lidstaten en hun visbestanden, zodat nabuurschapsbeheer mogelijk wordt; is van mening dat een 12-mijlszone moet worden gehandhaafd als zone met exclusieve toegang voor de nationale vloot van elke lidstaat, en stelt voor de mogelijkheid van uitbreiding naar aangrenzende gebieden langs de lijnen van het continentaal plat in overweging te nemen;

26. wijst elke vorm van privatisering van visbestanden van de hand, inclusief de overdraagbaarheid van visquota, waardoor in de lidstaten quotamarkten zouden ontstaan die de traditionele visserij ernstig zouden belemmeren;

Klimaatverandering

27. onderstreept dat de mondiale economische crisis niet kan en mag worden aangewend als excuus om werkeloos toe te zien, dan wel om voorbij te gaan aan "klimaatrechtvaardigheid"; herhaalt dat de ontwikkeling van een duurzame economie een fundamenteel onderdeel is van onze weg uit de huidige crisis; dringt daarom aan op groene innovatie die de basis moet vormen voor de omvorming van de industrie ten behoeve van duurzame groei, de bevordering van milieuvriendelijke technologieën, de reductie van de energieafhankelijkheid, en de waarborging van werkgelegenheid en sociale en economische cohesie in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden;

28. verzoekt om de dringende goedkeuring van ambitieuze klimaat- en energiemaatregelen om verdere kosten als gevolg van klimaatverandering te voorkomen; verzoekt de Commissie derhalve de broeikasgasemissies voor 2020 met meer dan 40% te reduceren, en voor 2050 met ten minste 95%, uitgaande van het niveau van 1990, willen wij de stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur beperken tot 1,5°C boven het niveau van voor het industriële tijdperk;

29. dringt erop aan dat tegen 2020 20% van de in de EU verbruikte energie (bindend streefcijfer) afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen; verzoekt om concrete bindende maatregelen tot vaststelling van richtsnoeren voor de verbetering van de efficiëntie van de energiewinning uit hernieuwbare bronnen;

30. dringt aan op een initiatief van de Commissie met het oog op de herziening van het mechanisme voor schone ontwikkeling en het systeem voor emissiehandel, die de doelstelling van een CO2-emissiereductie in de EU en de wereld in feite ernstig ondermijnen; houdt eraan vast dat er moet worden gestreefd naar een effectieve binnenlandse reductie, zonder terug te vallen op marktinstrumenten of mechanismen voor flexibiliteit;

31. dringt bij de Commissie aan op de presentatie van projecten waarmee de EU en de ontwikkelde wereld de ontwikkelingslanden zullen bijstaan bij de toepassing van duurzame en efficiënte technologie, en wel via adequate financiële, technische en technologische steun en hulp bij de capaciteitsopbouw, zonder hen tot de aankoop van dure octrooien te verplichten, zulks naast de goedkeuring van ambitieuze mitigatiedoelstellingen;

32. betreurt dat het voorstel tot herziening van de verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen, aanvankelijk gepland als wetgevingsvoorstel voor december 2011, een lagere prioriteit heeft gekregen en in het niet-wetgevingsdeel van het programma van de Commissie is ondergebracht; dringt er bij de Commissie op aan de verordeningen inzake gefluoreerde broeikasgassen te herzien en voorstellen te doen om de productie en het verbruik van HFK's snel af te bouwen, chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFC's) in diverse producten en toepassingen sneller te elimineren en de ozonlaag aantastende broeikasgassen in afgedankte producten en apparaten te verwijderen en te vernietigen;

33. verzoekt de Commissie om wetgevingsvoorstellen in te dienen inzake non-CO2-emissies van vliegtuigen, alsmede wetgevingsvoorstellen tegen CO2-emissies van het zeevervoer, met name in de vorm van maatregelen die erop gericht zijn de emissies van het zeevervoer op te nemen in de EU-toezegging om de emissie van broeikasgassen te verminderen;

Milieubeleid

34. verzoekt om een evaluatie van de REACH-verordening, die moet leiden tot wetgevingsvoorstellen volgens de medebeslissingsprocedure, waaronder een herziening van het toepassingsgebied van de REACH-verordening (uiterlijk in 2012), een evaluatie inzake uitbreiding van het toepassingsgebied met strengere toelatingsvoorschriften voor hormoonontregelaars (uiterlijk in 2013) en een evaluatie inzake de verplichte uitvoering van een chemische veiligheidsbeoordeling en opstelling van een chemisch veiligheidsrapport voor stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn (uiterlijk in 2014);

35. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een richtlijn asbestverwijdering, waarin een regeling is opgenomen voor de gecontroleerde verwijdering van asbestvezels en de decontaminatie of verwijdering van asbestvezelhoudende apparatuur, teneinde deze vezels volledig te elimineren; verwijst daartoe naar zijn resolutie van 7 mei 2009 over REACH en meer in het bijzonder naar paragraaf 8 van die resolutie;

36. geeft uiting aan zijn bezorgdheid omdat het voorstel tot herziening van Richtlijn van de Raad 98/83/EG betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, dat aanvankelijk was opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2011, geschrapt is van het programma zonder dat een nieuwe datum is aangegeven;

37. dringt aan op een spoedig vervolg op de mededeling over waterschaarste en droogtes en op een ambitieuzere benadering dan in het werkprogramma voor 2011 uiteengezet; verzoekt de Commissie, gelet op de wisselwerking tussen fenomenen als droogte, bosbranden en woestijnvorming, om met een voorstel voor een richtlijn te komen, in de zin van de richtlijn inzake overstromingen, met het oog op de aanneming van een communautair beleid inzake waterschaarste, droogte en aanpassing aan de klimaatverandering; roept de Commissie ertoe op om wetgevingsvoorstellen en initiatieven op het gebied van bosbescherming en brandveiligheid voor te stellen en samen met de lidstaten uit te voeren; verzoekt de Commissie in het kader van de blauwdruk ter bescherming van de Europese watervoorraden met een richtlijn inzake de waterefficiëntie van gebouwen te komen;

38. benadrukt dat de biodiversiteitsdoelstellingen van de EU voor 2010 nooit gehaald zijn en dat de negatieve maatschappelijke en economische gevolgen van het verlies van biologische verscheidenheid en afnemende ecosysteemdiensten reeds voelbaar worden, benadrukt dat in de EU slechts 17% van de habitats en soorten en 11% van de belangrijkste ecosystemen in een gunstige toestand verkeren; is van mening dat de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020 geen fundamentele oplossingen biedt om de biologische verscheidenheid te beschermen en dat de doelstelling niet wordt gehaald wegens het ontbreken van concrete toezeggingen; herhaalt dat het belangrijk is het verlies van biodiversiteit en de afname van de ecosysteemdiensten in de EU tegen 2020 tot staan te brengen en dringt aan op de integratie van de bescherming van biodiversiteit in andere EU-beleidsmaatregelen en op adequate financiering;

Voedselveiligheid

39. verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen om het op de markt brengen van voedingsmiddelen die afkomstig zijn van gekloonde dieren of nakomelingen van gekloonde dieren, te verbieden,

40. staat op herziening van Verordening 882/2004 inzake officiële controles langs de voedselketen; betreurt het dat de Commissie sinds de publicatie van het verslag over de algemene werking van de officiële controles (COM(2010)0441) geen enkel wetgevingsvoorstel heeft aangekondigd;

De burger op de eerste plaats

41. neemt kennis van het succes van de huidige programma's op het gebied van onderwijs, jongeren en burgerschap en dringt er bij de Commissie op aan aanzienlijke financiële middelen toe te wijzen om te beantwoorden aan de toenemende vraag naar deelname aan deze programma's zodat alle sociaal-economische categorieën gelijkelijk toegang hebben tot deze programma's;

42. benadrukt het feit dat aanzienlijke overheidsmiddelen essentieel zijn om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs waartoe alle burgers gelijkelijk toegang hebben en moedigt de lidstaten derhalve aan royaal te investeren in openbaar onderwijs; merkt op dat deze investering gepaard moet gaan met even hoge investeringen in sociaal beleid om een einde te maken aan discriminerende toegang en gelijke resultaten te garanderen voor alle burgers, met name in termen van werkgelegenheid;

43. merkt op dat de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces door de lidstaten heeft geresulteerd in een daling van de kwaliteit van universiteitsdiploma's wat weer geleid heeft tot een onbevredigende integratie van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt; is ervan overtuigd dat de modernisering van het hoger onderwijs gericht moet zijn op kwaliteit met betrekking tot de wetenschappelijke kennis die universeel, efficiënt en gemakkelijk te actualiseren is via het instrument van de permanente educatie; is in die zin van mening dat aanzienlijke overheidsmiddelen essentieel zijn om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs waartoe alle burgers gelijkelijk toegang hebben en moedigt de lidstaten derhalve aan royaal te investeren in openbaar onderwijs; merkt op dat deze investering gepaard moet gaan met even hoge investeringen in sociaal beleid om een einde te maken aan discriminerende toegang en gelijke resultaten te garanderen voor alle burgers, met name in termen van werkgelegenheid;

44.  wijst op het belang van de huidige programma's op het terrein van audiovisueel beleid en cultuur in termen van creativiteit en innovatiecapaciteit; betreurt de omvangrijke bezuinigingen op deze terreinen in verschillende lidstaten en is van mening dat de sterke traditie van overheidsfinanciering van de kunstsector in Europa in sterke mate bijdraagt aan de diversiteit, toegankelijkheid en de kwaliteit van de kunst die ter beschikking staat van de burgers;

45. beschouwt culturele diversiteit als een inherent universeel goed en is ervan overtuigd dat cultuur moet worden vrijgesteld van commerciële normen omdat cultuurgoederen vaak aspecten belichamen die niet gevat kunnen worden in marktprijzen; dringt er bij de Commissie op aan toe te zien op de tenuitvoerlegging en de eerbiediging van de beginselen van het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (2005);

46. betreurt de sterke commercialisering van de sport en benadrukt dat een Europese dimensie van sport gefocust moet zijn op sport als een instrument voor persoonlijke ontwikkeling, de bevordering van een gezondere levenswijze en de bevordering van wederzijds begrip en sociale inclusie; acht de rol van vrijwilligerswerk op sportgebied van even essentieel belang;

Burgerlijke vrijheden

47. betreurt het dat de maatregelen die in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het Stockholm-programma zijn genomen en uitgevoerd, tot een buitensporige nadruk op veiligheid hebben geleid, met beperking van de grondrechten, waaronder de privacy en de vrijheid van meningsuiting; wijst de onevenredigheid van veiligheidsmaatregelen af die tot steeds meer bewaking en opstelling van profielen alsmede schendingen van de menselijke waardigheid – zowel persoonlijk als collectief – leiden en niets doen aan de onderliggende oorzaken van gewelddadige acties;

48. bekrachtigt zijn verzet tegen de repressieve benadering in het EU-immigratiebeleid; verzoekt daarom om nieuwe initiatieven die zich sterker moeten richten op legale inreismogelijkheden voor migranten en de opstelling van een handvest van de rechten van alle migranten, terwijl steun wordt gegeven aan de regularisering van migranten die al in de EU wonen en werken;

49. is verheugd over het voorstel voor een nieuw, alomvattend EU-rechtskader voor de bescherming van persoonsgegevens en onderstreept dat dit een einde moet maken aan de bestaande onsamenhangendheid van beschermingsregelingen tussen de voormalige pijlers en tevens de kernbeginselen van de gegevensbescherming moet bevestigen, zoals doelbeperking, proportionaliteit, transparantie, zelfbeschikking op informatiegebied, gegevensminimalisering, gegevensbewaring en het recht op toegang;

Vrouwenrechten en gendergelijkheid

50. dringt aan op een alomvattende strategie inzake geweld tegen vrouwen, een richtlijn tegen geweld tegen vrouwen, en een Europees Jaar tegen geweld tegen vrouwen, waar het Europees Parlement reeds om heeft verzocht; deze strategie zou alle vormen van geweld tegen vrouwen moeten omvatten; er zou geen afzonderlijk actieplan moeten zijn voor bijvoorbeeld genitale verminking van vrouwen, maar alle verschillende vormen van geweld tegen vrouwen zouden moeten worden ondergebracht in een overkoepelende en effectieve strategie, vanuit het perspectief van de vrouwenrechten, uitgaande van het Beijing-platform voor actie en overige relevante VN-documenten; benadrukt dat de middelen voor het Daphne-programma in de toekomst moeten worden gewaarborgd en verhoogd;

51. is van mening dat het migratie- en asielbeleid van de EU vanuit genderperspectief ernstige lacunes vertoont, en dat verschillende zaken aan de orde moeten worden gesteld, zoals het recht op gezinshereniging, en het recht op asiel op grond van gendergerelateerde vervolging;

52. wijst erop dat werkloosheid en sociale tegenspoed in een aantal lidstaten als gevolg van de economische crisis en de bezuinigingsmaatregelen in de publieke sector nog altijd toenemen en jongeren en oudere mensen, man en vrouw en hun gezin op verschillende manieren treffen, en vraagt de Europese Unie en de lidstaten dan ook om hun inzet uit te breiden en doelgerichte maatregelen te nemen om armoede uit te roeien en sociaal isolement te bestrijden, vooral armoede onder vrouwen en de directe gevolgen daarvan voor kinderen, omdat armoede en sociaal isolement een schending van de rechten van de mens betekenen en op zijn minst 1 op elke 6 Europese burgers treffen;

53. herhaalt dat de EU zich krachtiger moet committeren aan de tenuitvoerlegging van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad nrs. 1325 en 1820, twee essentiële rechtsinstrumenten over genderaspecten in oorlog en vrede; is van mening dat deze resoluties op alle niveaus van het EU-beleid ten uitvoer moeten worden gelegd en met name bij de ontwikkeling van instrumenten en acties in het kader van de EDEO, en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;

Intellectuele-eigendomsrechten

54. verzoekt de Commissie met spoed een alomvattende IER-strategie te presenteren waarin alle aspecten van IER's aan de orde komen, met inbegrip van de tenuitvoerlegging ervan; onderstreept dat iedere maatregel die wordt getroffen om IER's te handhaven het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waaronder artikel 10, artikel 8 en artikel 6, in acht moet nemen en noodzakelijk, proportioneel en passend moet zijn binnen een democratische samenleving;

55. verzoekt de Commissie het verslag over de toepassing van Richtlijn 2004/48/EG overeenkomstig artikel 18, lid 1, van die richtlijn op te stellen, met inbegrip van een beoordeling van de doeltreffendheid van de genomen maatregelen en een evaluatie van hun effect op de innovatie en ontwikkeling van de informatiemaatschappij;

56. verzoekt de Commissie niet-commerciële file sharing die wordt geassocieerd met alternatieve beloningssystemen te erkennen, waaronder het creëren van een nieuwe uitzondering op of beperking aan het recht van beschikbaarstelling en het recht van reproductie;

Buitenlandse Zaken

57. uit kritiek op het feit dat sinds de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden de programmering van het externe optreden zelfs minder doorzichtig is geworden, aangezien de EDEO niet onderhevig is aan parlementaire controle; verzoekt de Commissie vanaf volgend jaar parallel met het werkprogramma van de Commissie de gedetailleerde beleidsagenda van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement voor te leggen;

58. stelt bezorgd vast dat 2010 duidelijk heeft gemaakt dat er geen verbetering is in de democratische controle en voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement inzake het externe optreden van de EU; verzoekt de Commissie alle relevante informatie volledig toegankelijk te maken;

59. is verheugd over de democratiseringsbewegingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, en verzoekt de Commissie, in het licht van die bewegingen, haar benadering van die regio's fundamenteel te herzien en ten aanzien van die regio's handelsondersteunende maatregelen te treffen op basis van de behoeften van de meerderheid van de bevolking;

Veiligheid en defensie

60. is van mening dat de EU civiel van aard moet zijn, dat zij derhalve strikt gescheiden moet worden van de NAVO, dat de civiel-militaire samenwerking onmiddellijk moet worden beëindigd en dat alle militaire uitgaven moeten worden aangewend voor civiele doeleinden;

Internationale handel

61. merkt op dat de Commissie eindelijk een voorstel voor een herziene verordening tot toepassing van het algemeen preferentiestelsel (APS) heeft ingediend en met betrekking tot de medebeslissingsbevoegdheden van het Parlement het compromis dat geleid heeft tot de verlengingsverordening heeft geëerbiedigd en de respectieve bepalingen van de gedelegeerde handelingen heeft opgenomen in het nieuwe voorstel; betreurt dat het nieuwe voorstel niet tegemoetkomt aan de eisen van het Parlement inzake herziening van de oorsprongsregels en met name complementaire technische bijstand; dringt aan op een versterkte rol van het Parlement bij besluiten betreffende begunstigde landen; benadrukt dat, in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie, het APS van de EU een ambitieuze dimensie moeten houden, en dat een ontwikkelingsland niet mag worden uitgesloten van het APS om de eenvoudige reden dat het een gemiddeld jaarinkomen per capita heeft bereikt van 4000 USD of meer;

62. wijst erop dat het Parlement met betrekking tot buitenlandse overheidsopdrachten verwacht dat de Commissie een nieuw instrument zal presenteren dat zorgt voor symmetrie en transparantie - met name voor het mkb - in de procedures voor overheidsopdrachten met geïndustrialiseerde landen en de grootste opkomende economieën, waarbij ontwikkelingslanden een bijzondere en gedifferentieerde behandeling moeten krijgen en de multifunctionaliteit van het aanbestedingsbeleid moet worden gewaarborgd; benadrukt dat er in het hoofdstuk 'overheidsopdrachten' van internationale handelsovereenkomsten geen bepalingen mogen worden opgenomen die de toegang tot overheidsdiensten kunnen ondermijnen of de ontwikkeling van overheidsdiensten kunnen beperken;

63. neemt kennis van de aankondiging van de Commissie met een mededeling over handel en ontwikkeling te komen; wijst er met klem op dat het tot de hoofddoelen van het internationale handelsbeleid van de EU behoort om bij te dragen tot een duurzame sociale, ecologische en economische ontwikkeling in het belang van alle burgers – uitgaande van eerlijke handel en economische ontwikkeling overeenkomstig de strengste gezondheids- en milieunormen, het scheppen van fatsoenlijke banen, sociale normen, mensenrechten en culturele diversiteit;

64. steunt de inspanningen van de Commissie om duurzaamheidshoofdstukken op te nemen in alle handelsovereenkomsten waarover momenteel wordt onderhandeld dringt aan op opschorting van handelsovereenkomsten en van de onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten met landen die fundamentele democratische, mensen- en arbeidsrechten met voeten treden; dringt er met klem op aan dat het Parlement en het maatschappelijk middenveld sterker worden betrokken bij de lopende onderhandelingen en bij het bepalen van het onderhandelingsmandaat voor investeringsovereenkomsten met China, Mercosur, Rusland en Oekraïne;

65. dringt er bij de Commissie op aan om in haar werkprogramma op te nemen dat zij vastberaden optreedt tegen de toegenomen speculatie in levensmiddelen en andere essentiële grondstoffen, alsmede tegen de daaruit voortvloeiende sterk schommelende prijzen van levensmiddelen en andere stapelgoederen; herinnert eraan dat het recht op voedsel en voedselautonomie moet worden geëerbiedigd;

Ontwikkeling

66. dringt er bij de Commissie op aan in haar wetgevingsvoorstel voor de versterking van het Europese rampenbestrijdingssysteem het formele onderscheid tussen de taken van de militaire en de humanitaire organen te handhaven; dringt erop aan dat er uitsluitend een civiele structuur voor civiele bescherming en humanitaire hulp moet worden ontwikkeld en uitgebreid om de coördinatie en implementatie van het EU-rampenbeheer te optimaliseren, zodat er effectieve civiele noodhulp kan worden verleend bij rampen en crises; dringt aan op een verhoging van de financiering en een uitbreiding van de capaciteit en hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp en civiele bescherming zuiver civiele taken blijven;

67. is verheugd over de twee mededelingen van de Commissie over voedselzekerheid en voedselhulp; herinnert eraan dat er een EU-beleidskader moet komen voor acties op het gebied van voedselzekerheid, met als hoeksteen het 'recht op voedsel', dat op een coherente en gecoördineerde wijze ten uitvoer moet worden gelegd om de onderliggende oorzaken van honger en voedselonzekerheid aan te pakken; verzoekt om de erkenning in het EU-beleidskader van het concept van voedselautonomie, dat is gedefinieerd als het vermogen van een land of regio om op democratische wijze zijn eigen landbouw- en voedselbeleid, -prioriteiten en -strategieën uit te voeren; dringt aan op concrete actie om financiële speculatie in graan en voedsel effectief aan te pakken;

68. dringt bij de Commissie aan op een wetgevingsinitiatief om transparantie in de mijnbouwsector te bevorderen via wettelijk bindende maatregelen op EU-niveau, overeenkomstig de afspraken van de EU op het gebied van beleidssamenhang voor ontwikkeling; benadrukt dat de grondstoffenstrategie van de EU geen belemmering mag zijn voor de legitieme rechten van ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie in haar wetgevingsvoorstel bindende maatregelen op te nemen om de directe verantwoordelijkheid en zorgplicht van Europese ondernemingen voor wat zij doen in ontwikkelingslanden te versterken;

Begroting

69. betreurt dat in het Commissievoorstel geen prioriteit wordt verleend aan sociale en territoriale cohesie om op passende wijze te voorzien in de behoeften die zijn ontstaan door de huidige sociaal-economische en financiële crisis en dat ook niets gedaan wordt om de moeilijke situatie in verschillende lidstaten op effectieve wijze het hoofd te bieden; dringt er in deze context op aan de synergie tussen de verschillende programma's en acties ter bestrijding van de gevolgen van de crisis te versterken en werkgelegenheid en groei te bevorderen met de ontwikkeling van technologieën waarbij hulpbronnen efficiënt worden gebruikt;

70. herhaalt zijn standpunt dat de afname van de overheidsinvesteringen, de teloorgang van cruciale overheidsdiensten het gevolg zijn van het bezuinigingsbeleid in de EU en haar lidstaten; dringt erop aan dat deze trend moet worden gekeerd en is ervan overtuigd dat de toename van de investeringen gegarandeerd moet worden op EU- en nationaal niveau; is van mening dat er overeenstemming moet worden bereikt over een herziening van het MFK om te voorzien in de aanvullende financieringsbehoeften van ITER; benadrukt dat de financiering van ITER niet ten koste mag gaan van de uitvoering van de meerjarige onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's noch van de financiering van acties ter bestrijding van de gevolgen van de crisis en ter bevordering van groei en werkgelegenheid, met name voor jongeren;

71. betreurt ten zeerste dat de Commissie vluchtelingen feitelijk de rug toekeert door de kredieten voor het Fonds voor de buitengrenzen en het Europees Terugkeerfonds aanzienlijk te verhogen; herhaalt dat de EU de mobiliteit van mensen van de overkant van de Middellandse Zee moet steunen en moet verwelkomen, met name in het licht van de volksopstand, de hoop op revolutie en moderniteit in de Arabische wereld, nl. door de financiële steun voor het Europees Fonds voor de integratie van vluchtelingen en het samenwerkings- en ontwikkelingsfonds aanzienlijk te verhogen;

72. herhaalt dat de EU een sterke parlementaire dimensie nodig heeft die het democratisch karakter en de transparantie van de EU-begrotingsprocedure kan verbeteren en benadrukt dat het Europees Parlement betrokken moet worden bij de onderhandelingen over de toekomstige MFK-procedure, zowel wat de uitgaven betreft als het bredere debat over de herziening van het eigenmiddelenstelsel;

Constitutionele zaken

73. is verheugd over het resultaat van de onderhandelingen tussen het Parlement en de Commissie over het Transparantieregister en over de vooruitzichten op een snelle invoering ervan en hoopt dat de Raad er in de toekomst ook aan zal deelnemen; dringt er bij de Commissie op aan het register verplicht te maken voor alle belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) en bij de aanstaande herziening van het register strengere regels in te voeren betreffende financiële openbaarmaking;

74. herinnert de Commissie eraan dat zij haar Gedragscode voor de leden van de Commissie moet herzien, en met name de 'draaideurproblematiek' moet aanpakken; dringt er verder op aan dat de bepalingen inzake de verklaringen over de financiële belangen van de leden van de Commissie moeten worden aangescherpt;

75. herinnert de Commissie nogmaals aan haar toezegging om grotere transparantie te betrachten en de toegang tot haar documenten te verbeteren en onverwijld met een nieuw voorstel te komen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001;

76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.