Ontwerpresolutie - B7-0518/2011Ontwerpresolutie
B7-0518/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Libië

12.9.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Kristiina Ojuland, Marielle De Sarnez, Niccolò Rinaldi, Edward McMillan-Scott, Sonia Alfano, Marietje Schaake, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Graham Watson namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0513/2011

Procedure : 2011/2811(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0518/2011
Ingediende teksten :
B7-0518/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0518/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Libië

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Libië, met name zijn resolutie van 10 maart 2011, en zijn aanbeveling van 20 januari 2011 waarin kritische voorwaarden worden genoemd voor onderhandelingen over de kaderovereenkomst EU-Libië (2010/2268(INI),

–   gezien de recente conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken en de verklaringen inzake Libië en Noord-Afrika van de hoge vertegenwoordiger van de Unie Catherine Ashton,

–   gezien de Conferentie van Parijs die op 1 september 2011 is gehouden,

–   gezien resoluties 1970/2011 van 26 februari 2011 en 1973/2011 van 17 maart 2011 van de VN-Veiligheidsraad, waarin "alle noodzakelijke maatregelen" worden toegestaan om de burgerbevolking te beschermen,

–   gezien de oproepen van de Arabische Liga tot ingrijpen ter bescherming van de burgers in Libië en het antwoord van de NAVO hierop, tezamen met een aantal Arabische landen zoals Qatar, via de op 19 maart gestarte en nog voortdurende luchtaanvallencampagne Odyssey Dawn,

–   gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1 maart 2011, waarin het Libische lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) met eenparigheid van stemmen wordt opgeschort,

–   gezien resolutie S-15/2 van de UNHRC, die op 25 februari 2011 werd aangenomen,

–   gezien de opschorting van de onderhandelingen over de kaderovereenkomst EU-Libië op 22 februari 2011,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat zes maanden van gevechten naar schatting 50.000 slachtoffers hebben gemaakt en tot schrijnend lijden en alarmerende tekorten op humanitair vlak hebben geleid, en overwegende dat het regime van Kadhafi ten val is gebracht en dat een interim-regering onder leiding van de Nationale Overgangsraad begonnen is met de opbouw van een nieuw Libië;

B.  overwegende dat er op 1 september in Parijs een topconferentie heeft plaatsgevonden met als naam 'Vrienden van Libië', waaraan een zestigtal landen en internationale organisaties hebben deelgenomen, met als doel de inspanningen van de internationale gemeenschap om de wederopbouw van Libië te ondersteunen, te coördineren;

C. overwegende dat de Nationale Overgangsraad tegelijkertijd moet voorzien in de dringendste humanitaire behoeften van de Libische bevolking, een eind moet maken aan het geweld, de rechtsstaat moet invoeren en de reusachtige en zware taak heeft om vorm te geven aan een goed functionerend en democratisch land;

D. overwegende dat de door de NAVO geleide campagne Odyssey Dawn wordt voorgezet zolang als het nodig is om de burgerbevolking in Libië te beschermen, overeenkomstig resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad;

E.  overwegende dat het Internationaal Strafhof (ICC) op 27 juni 2011 een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd tegen Kadhafi en twee van zijn familieleden wegens verdenking van misdaden tegen de menselijkheid sinds het begin van de volksopstand;

F.  overwegende dat de EU de bevriezing van de tegoeden van 28 Libische bedrijven en instellingen, waaronder enkele oliemaatschappijen, op 1 september 2011 heeft opgeheven om middelen beschikbaar te kunnen stellen aan de interimregering en het Libische volk en de economie weer op gang te brengen;

G. overwegende dat de EU meer dan 152 miljoen euro aan humanitaire hulp heeft verstrekt en dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op 22 mei 2011 een EU-kantoor in Benghazi heeft geopend, met het doel contacten met de Libische Nationale Overgangsraad aan te knopen en Libië te helpen bij de voorbereiding op de volgende fase van de overgang naar democratie;

1.  spreekt zijn solidariteit en steun uit aan de revolutie van het Libische volk; steunt krachtig het engagement van de Nationale Overgangsraad om een Libië op te bouwen dat gebaseerd is op democratie, mensenrechten en de rechtsstaat;

2.  dringt er bij de EU op aan de humanitaire hulp verder op te voeren om aan de nieuwe behoeften van de Libische bevolking te voldoen, met name in Tripoli en andere zwaar getroffen steden, waaronder toegang tot schoon water, geneesmiddelen en medisch materiaal;

3.  dringt er bij de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op aan zo spoedig mogelijk een officiële EU-delegatie in de Libische hoofdstad te openen, en voort te bouwen op het belangrijke werk dat reeds door het EU-kantoor in Benghazi is verricht, ten einde de betrekkingen met de Nationale Overgangsraad verder te ontwikkelen en de nieuwe Libische autoriteiten te helpen in de meest dringende behoeften van het Libische volk te voorzien; dringt er bij de EU op aan met name steun te bieden aan de Nationale Overgangsraad bij de voorbereiding van de verkiezings- en constitutionele processen;

4.  verzoekt de EU-lidstaten het proces te initiëren voor de toestemming van de VN-Veiligheidsraad voor het vrijgeven van bevroren Libische tegoeden, om de Nationale Overgangsraad te helpen; roept de lidstaten op zich met name te houden aan de op de Conferentie van Parijs op 1 september 2011 gedane toezeggingen, waar 60 staten hebben beloofd 15 miljard dollar vrij te geven;

5.  verklaart te verwachten dat de Nationale Overgangsraad zijn verantwoordelijkheden zal nakomen, evenals zijn toezeggingen om een tolerante, vereende en democratische staat in Libië tot stand te brengen, waar de universele mensenrechten voor alle burgers van Libië, alsmede migrerende werknemers en buitenlanders beschermd worden; merkt op dat de EU verwacht dat de grondwet voor het nieuwe, democratische Libische staat voorziet in volledige eerbiediging van de universele rechten van de mens, met inbegrip van de rechten van de vrouw;

6.  prijst de Nationale Overgangsraad om zijn verklaringen dat nationale verzoening belangrijk is; acht het in verband hiermee belangrijk dat de personen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de Libische bevolking, met name Kadhafi en zijn familie, voor het gerecht worden gebracht;

7.  verwacht dat de Libische rechtbanken en processen volledige naleving van de internationale normen voor een eerlijk proces zullen waarborgen, met inbegrip van transparantie voor internationale waarnemers en met uitsluiting van de doodstraf;

8.  dringt er bij alle landen en met name bij de buurlanden van Libië op aan met de nieuwe Libische autoriteiten en de internationale justitie, namelijk het Internationaal Strafhof, samen te werken ten einde te waarborgen dat Kadhafi en zijn nauwste bondgenoten worden vervolgd; herinnert er bijvoorbeeld aan dat Niger en Burkino Faso partij zijn bij het Internationaal Strafhof en daarom verplicht zijn met het hof samen te werken en Kadhafi en zijn aangeklaagde familieleden aan het Internationaal Strafhof uit te leveren, als zij hun grondgebied betreden;

9.  roept alle strijdkrachten van de Nationale Overgangsraad op zich aan internationale humanitaire regels te houden bij de behandeling van krijgsgevangenen, met name de resterende strijdkrachten van Kadhafi en huursoldaten; roept de Nationale Overgangsraad op alle Afrikaanse migrerende werknemers en zwarte Libiërs die willekeurig gevangen zijn genomen omdat zij ervan verdacht worden huursoldaten voor Kadhafi te zijn, vrij te laten en degenen die misdrijven hebben begaan voor een onafhankelijke rechter te brengen; dringt er bij de Nationale Overgangsraad op aan de rechten te beschermen van de duizenden migranten uit Afrika beneden de Sahara, die uitsluitend vanwege hun huidskleur moeten vrezen voor intimidatie, en te voorzien in bescherming en evacuatie van de migranten die nog steeds vastzitten in de IOM-centra, zoals in Sebha of in geïmproviseerde kampen;

10. onderstreept dat het Libische volk de revolutie teweeg heeft gebracht en de weg heeft gebaand; daarom moet de EU net als andere regionale spelers, zoals de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie, alles in het werk stellen om Libië te helpen democratische instellingen op te bouwen, te voorzien in ontwapening, demobilisatie, rehabilitatie en hervorming van de veiligheidssector, met inbegrip van een professionele politiemacht, en vrije en eerlijke verkiezingen voor te bereiden, het rechtsstelsel op te bouwen en te voorzien in een rechtsstaat en verantwoordingsplichtig bestuur; onderstreept dat de VN in dit proces een unieke rol vervult, en dat het Europees Parlement dan ook van alle internationale spelers verwacht dat zij de VN bij deze taak steunen;

11. betreurt ten zeerste het feit dat de EU niet in staat is geweest actief en tijdig te reageren op de Libische crisis die zich ontwikkelde, met name wat de nakende vernieling en het begaan van grootschalige misdaden tegen de mensheid in Benghazi; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter ervoor te zorgen dat de EU in de toekomst in staat zal zijn haar internationale verantwoordelijkheid op te nemen en op een soortgelijk acuut gevaar te reageren;

12. vraagt de EU en de internationale gemeenschap om de Nationale Overgangsraad bij te staan in zijn inspanningen voor economisch herstel en te helpen bij de wederopbouw van de economische infrastructuur van Libië en bij het aantrekken van buitenlandse investeringen; benadrukt dat hoe eerder de Libische economie zich herstelt (met name door de herstart van de oliewinning), hoe sneller de Nationale Overgangsraad zijn legitimiteit bevestigd zal zien en zich kan toeleggen op de behoeften op middellange en lange termijn van het land; verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat de Nationale Overgangsraad zijn deel krijgt van de inkomsten uit de verkoop van olie; dringt er bij alle EU-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de nationale zakelijke belangen niet conflicteren met de EU-aanpak van Libië;

13. onderstreept het feit dat het langetermijnengagement van de EU ten aanzien van Libië en de andere landen in het Middellandse-Zeegebied gebaseerd moet zijn op vrije handel en investeringen, terwijl tegelijk wordt gezorgd voor duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie Libië dringend te helpen met zijn toekomstige toetreding tot de WTO en de nodige technische assistentie te verlenen;

14. onderstreept in verband hiermee het feit dat een langetermijnengagement nodig is van de internationale gemeenschap om de Nationale Overgangsraad en de verkozen opvolgers hiervan op verzoek te helpen bij de wederopbouw en dat dit moet gebeuren op gecoördineerde en coherente wijze, onder leiding van de VN en de Contactgroep; benadrukt het feit dat de EIB en de EBWO een rol kunnen spelen op het gebied van investeringen in handel en economische projecten, met name om de groei van het Libische MKB te stimuleren;

15. dringt er bij de EU-lidstaten op aan te helpen bij de hervestiging van vluchtelingen uit landen in oorlog die zich in kampen bevinden aan de Tunesisch-Libische grens en niet naar hun woning kunnen terugkeren;

16. is ingenomen met het initiatief van het Verenigd Koninkrijk om een onderzoek in te stellen naar vermeende informatie-uitwisseling tussen de Britse geheime dienst en het regime van Kadhafi; dringt er bij alle betrokken lidstaten op aan dit voorbeeld te volgen en een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de beschuldigingen van medeplichtigheid aan foltering van een aantal Europese geheime diensten die mogelijkerwijs in het kader van het CIA-programma van buitengewone uitleveringen met het regime van Kadhafi hebben samengewerkt; verzoekt de EU een onderzoek in te stellen naar de mogelijke betrokkenheid van Europese bedrijven bij schendingen van de mensenrechten door de levering van bewakingstechnologie, de bouw en het beheer van controlecentra en de opleiding van agenten van de geheime dienst;

17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de Nationale Overgangsraad van Libië, de VN-Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de UNHCR, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.