ONTWERPRESOLUTIE over het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie (2011/2958(RSP))
13.12.2011
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement
Ilda Figueiredo, Patrick Le Hyaric, Kyriacos Triantaphyllides, Paul Murphy, Willy Meyer, Jean-Luc Mélenchon, Marie-Christine Vergiat, Nikolaos Chountis, Jacky Hénin, Gabriele Zimmer namens de GUE/NGL-Fractie
B7‑0731/2011
Resolutie van het Europees Parlement over het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie (2011/2958(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 21, 45 en 47 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 15, 21, 29, 34 en 45 van het Handvest van de grondrechten,
– gezien artikel 151 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap[1],
– gezien Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn[2],
– gezien de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en gezien de agenda voor waardig werk van de VN en de IAO,
– gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels[3],
– gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden[4],
– gezien het verslag van de Commissie aan de Raad over het functioneren van de overgangsregelingen inzake vrij verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië (COM(2011)729 def.),
– gezien de artikelen 115, lid 5, en 100, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het recht van een persoon om in een andere lidstaat te wonen en werken dan in zijn lidstaat van oorsprong een van de fundamentele vrijheden van de EU is, een elementair onderdeel vormt van het Europees burgerschap en erkend wordt door de Verdragen;
B. overwegende dat het beginsel van het vrije verkeer van werknemers Europese burgers het recht geeft zich binnen de EU vrij te verplaatsen voor werkdoeleinden, dat dit gebaseerd is op het beginsel van gelijke behandeling, en dat dit de sociale rechten van werknemers en hun familieleden beschermt;
C. overwegende dat overeenkomstig artikel 45 van het VWEU elke discriminatie op grond van de nationaliteit wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden verboden is;
D. overwegende dat sommige lidstaten nog steeds het vrije verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië beperken in het kader van de uit drie fasen bestaande overgangsregelingen, die verstrijken op 31 december 2013;
E. overwegende dat de tweede fase van de overgangsperiode voor beide landen op het einde van 2011 verstrijkt;
F. overwegende dat 80 procent van de uit Roemenië en Bulgarije afkomstige en in een andere lidstaat verblijvende onderdanen Roemenen zijn; zij verblijven vooral in Italië (41 procent) en Spanje (38 procent), maar ook in Duitsland (5 procent), terwijl de Bulgaren hoofdzakelijk voor Spanje kiezen (38 procent), en in mindere mate voor Duitsland (15 procent), Griekenland (12 procent), Italië (10 procent) en het VK (7 procent);
G. overwegende dat Bulgarije en Roemenië zwaar getroffen zijn door de economische recessie, en overwegende dat de grote loonverschillen met de EU-15 nog steeds zeer migratiebevorderend werken; overwegende dat het botte bezuinigingsbeleid en de 'structurele hervormingen' die als gevolg van dictaten van de 'trojka' EC-ECB-IMF (Roemenië) of van besluiten van nationale regeringen (Bulgarije) ten uitvoer zijn gelegd, de recessie in beide landen verergeren en dus emigratie duidelijk in de hand werken;
H. overwegende dat mobiele werknemers uit Roemenië en Bulgarije vooral actief zijn in beroepen waarvoor lage (40 procent) of middelhoge (53 procent) kwalificaties vereist zijn, en dat slechts 7 procent van de werknemers uit deze landen een beroep uitoefent waarvoor een hoog scholingsniveau vereist is;
I. overwegende dat de leeftijdsopbouw en de overheidsfinanciën van Roemenië en Bulgarije op lange termijn onder druk kunnen komen te staan door de mobiliteit binnen de EU, aangezien deze landen heel veel jonge burgers zien vertrekken; overwegende dat het risico op een braindrain vanuit beide landen reëel is voor wat betreft de gezondheidssector, die door bezuinigingsmaatregelen sterk is ingekrompen;
1. is van mening dat werknemers van een land dat toetreedt tot de Europese Unie in beginsel vanaf de datum van toetreding het recht op vrij verkeer moeten kunnen uitoefenen, en dat overgangsregelingen ter beperking van dat recht vermeden moeten worden;
2. verzoekt de lidstaten die nog steeds arbeidsmarktbeperkingen toepassen met betrekking tot Roemeense en Bulgaarse onderdanen om deze beperkingen tegen eind 2011 te verwijderen, in overeenstemming met de termijn die is vastgelegd in het toetredingsverdrag;
3. verzoekt overheidsinstanties en belanghebbenden om werknemers meer bewust te maken van hun rechten en van de verschillende instrumenten (arbeidsrecht, collectieve overeenkomsten, socialezekerheidsbepalingen, huisvesting, onderwijs, kinderopvang, enz.) die op hun arbeidsverhouding, arbeidsvoorwaarden en leefomstandigheden van toepassing zijn;
4. wijst op de bevindingen van het ontwerp van het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid 2012 van de Commissie, dat een verdere toename van de werkloosheid en de armoede in de hele Europese Unie voorspelt als gevolg van de aanhoudende financiële en economische crisis; wijst op de toename van het aantal tijdelijke en deeltijdse banen, van langdurige werkloosheid en van werkloosheid onder jongeren en laaggeschoolden, en onderstreept dat zwartwerk een aanhoudend probleem vormt dat in bepaalde lidstaten meer dan 20 procent van de economie beheerst; merkt op dat de stijgende werkloosheidsgraad, die het gevolg is van de huidige crisis, ervoor zorgt dat steeds meer werknemers, uit verschillende lidstaten, naar een ander land verhuizen uit pure noodzaak; merkt op dat de enige remedie voor dit probleem erin bestaat in alle getroffen lidstaten meer hoogwaardige banen te creëren, zodat het vrije verkeer berust op keuze en niet op noodzaak;
5. onderstreept in dit verband dat de kans groot is dat Roemeense en Bulgaarse werknemers druk ervaren om zich aan deze situatie 'aan te passen' en in te stemmen met arbeidsvoorwaarden die indruisen tegen het beginsel van gelijke behandeling en tegen hun in het EU-recht inzake het vrije verkeer van werknemers en hun families ingeschreven rechten; merkt op dat de scholingsgraad van mobiele Roemeense en Bulgaarse werknemers van die aard is dat zij steeds meer gedwongen zullen worden om slecht betaalde en onzekere banen aan te nemen;
6. heeft scherpe kritiek op het kader voor economisch bestuur van de Europese Unie en op haar werkgelegenheidsbeleid ter bevordering van een meer flexibele arbeidsmarkt, aangezien deze benaderingen gericht zijn op de ondermijning van de sociale bescherming, de welvaartsstaat, de rechten van werknemers, collectieve onderhandelingen, enz., en er bovendien voor zorgen dat interessante pogingen om de crisis te bestrijden door middel van investeringen in ecologisch en sociaal duurzame ontwikkeling in de kiem gesmoord worden; onderstreept dat het bezuinigingsbeleid en de 'structurele hervormingen' die de EU en de lidstaten nastreven een dynamiek op gang brengen waarbij werknemers elkaar gaan onderbieden - los van hun nationaliteit of etnische afkomst - op het gebied van arbeidsvoorwaarden, loon, sociale zekerheid, enz.; onderstreept dat het huidige economisch bestuur en het werkgelegenheidsbeleid van de EU de rechten van werknemers in het kader van het vrije verkeer in het gedrang brengen;
7. herhaalt zijn verzoek aan de Raad van 2008 om in te stemmen met een EU-doelstelling voor minimumlonen (wettelijke collectieve overeenkomsten op nationaal, regionaal of sectoraal niveau) die tenminste 60 procent van het relevante (nationale, sectorale enz.) gemiddelde loon moeten uitmaken, en om daarnaast ook in te stemmen met een planning om die doelstelling in alle lidstaten te verwezenlijken; wijst erop dat een doeltreffend beleid inzake minimumlonen erg belangrijk is om te voorkomen dat werkgevers het vrije verkeer van werknemers misbruiken voor sociale dumping;
8. wijst erop dat de lidstaten verplicht zijn om de agenda voor waardig werk van de VN en de IAO naar behoren uit te voeren; dringt aan op een heroriëntering van het werkgelegenheidsbeleid van de EU en de lidstaten, teneinde het concept van 'goed werk' in al zijn aspecten te bevorderen; benadrukt dat dit een absolute voorwaarde is om de sociale rechten van werknemers en hun families in het kader van het vrije verkeer te waarborgen;
9. dringt aan op de strikte toepassing van het beginsel dat mannen en vrouwen die op dezelfde plaats gelijkwaardig werk verrichten recht hebben op gelijk loon en gelijke voorwaarden;
10. benadrukt dat doeltreffende controles door arbeidsinspectiediensten essentieel zijn om een gelijke behandeling te waarborgen en om zwartwerk en sociale dumping te bestrijden; verzoekt de lidstaten meer arbeidsinspecties uit te voeren en voldoende middelen uit te trekken voor de diensten die hiervoor instaan; verzoekt de Commissie om de samenwerking en coördinatie tussen arbeidsinspecties in grensgebieden te verbeteren;
11. wijst op verslagen die melding maken van mobiele werknemers uit Roemenië en Bulgarije die hun kinderen achterlaten om werk te kunnen vinden in andere EU-landen; vindt dit een volstrekt onaanvaardbare situatie, ook ten aanzien van de verplichtingen van de landen van herkomst; verzoekt de lidstaten om te waarborgen dat de kinderen van mobiele werknemers uit de EU niet voor moeilijkheden komen te staan met betrekking tot hun nationaliteit of burgerschap door de arbeidskeuzes van hun ouders, en om hen te ondersteunen met alle middelen die nodig zijn voor hun welzijn, onderwijs en levensvooruitzichten;
12. roept de lidstaten op om het probleem van de schijnzelfstandigheid onder mobiele werknemers aan te pakken; benadrukt dat het noodzakelijk is dergelijke werknemers toegang te geven tot de relevante rechten en bescherming;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.