Ontwerpresolutie - B7-0043/2012Ontwerpresolutie
B7-0043/2012

ONTWERPRESOLUTIE over de conclusies van de vergadering van de Europese Raad (30 januari 2012) over een internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit

31.1.2012

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Jürgen Klute, Jean-Luc Mélenchon, Miguel Portas, Nikolaos Chountis, Willy Meyer, Paul Murphy, Marisa Matias namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2012/2506(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0043/2012

B7‑0043/2012

Resolutie van het Europees Parlement over de conclusies van de vergadering van de Europese Raad (30 januari 2012) over een internationale overeenkomst over een unie van begrotingsstabiliteit

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de lidstaten van de eurozone van 30 januari 2012,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie,

A. overwegende dat met de maatregelen waartoe de staatshoofden en de Raad van de EU hebben besloten, niet de belangrijkste elementen worden aangepakt die tot de crisis hebben geleid, namelijk het al te grote vertrouwen in de financiële markten en de toenemende macro-economische discrepanties in de eurozone;

B.  overwegende dat de afhankelijkheid van de financiële markten, ondanks de rampzalige gevolgen ervan, sinds het begin van de financiële crisis zelfs groter is geworden; overwegende dat alleen overheidscontrole op de banken en toekenning van leningen aan de lidstaten tegen lage rente door de Europese Centrale Bank hieraan een einde kunnen maken;

C. overwegende dat met het voorgestelde verdrag de keuzen op het gebied van het begrotingsbeleid zullen worden onttrokken aan de democratisch gekozen regeringen van de lidstaten en aan de democratische controle door de volkeren van Europa, inclusief de controle die wordt uitgeoefend door de nationale parlementen, en een permanent bezuinigingskader zal worden ingevoerd;

D. overwegende dat de vertrouwenscrisis tussen de bevolking in de EU-lidstaten en de EU-instellingen steeds groter wordt, met als gevolg een legitimiteitscrisis voor de EU;

E.  overwegende dat het proces dat heeft geleid tot het akkoord dat is gesloten, niet transparant was en dat op dit proces niet de democratische controle is uitgeoefend die normaal elke hervorming van de Unie moet kenmerken;

F.  overwegende dat de regeringen in heel Europa zich hebben neergelegd bij de dictaten van de financiële markten, zodat zij zich er met hun beleidsvoorstellen volkomen op richten de markten tevreden te stellen;

G. overwegende dat het EU-beleid niet ingrijpend kan worden veranderd zonder dat het Europees Parlement en de nationale parlementen hier volledig bij worden betrokken;

H. overwegende dat de bevolking het EU-beleid steeds meer beschouwt als een gevaar voor haar economische en sociale welzijn, als bron van toenemende onzekerheid voor haar werk en inkomen, als factor die ongelijkheid en onrecht bevordert en als belemmering voor de democratische controle van de mensen over hun eigen leven;

1.  gelooft dat de maatregelen van de Europese Raad de mondiale crisis van het kapitalisme zullen verergeren;

2.  herinnert eraan dat de belangrijkste oorzaken van de huidige overheidsschuldencrisis uiterst complex zijn en niet kunnen worden aangepakt met de eenzijdige benadering van een verlaging van de uitgaven, als met dit verdrag wordt voorgesteld;

3.  verwerpt het International Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie en de recente wijzigingen in de EMU-structuur (economisch bestuur, Europees semester, Euro Plus-pact); beschouwt deze wijzigingen als de meest reactionaire, ondemocratische en extreem neoliberale respons op de huidige crisis;

4.  herinnert eraan dat de onderliggende factoren van de crisis bijvoorbeeld te maken hebben met de deregulering van centrale sectoren, onevenwichtigheden wat de lopende rekeningen betreft en de hiermee verband houdende uiteenlopende inflatiecijfers als gevolg van een ongelijke dynamiek wat de arbeidskost per eenheid betreft, alsmede het feit dat vele lidstaten vermogen en grote bedrijven niet effectief belasten;

5.  is voorts van mening dat het ontwerp van internationaal verdrag zal leiden tot een institutionalisering van het zuinigheidsbeleid en dat het beginsel van democratische gelijke rechten voor alle 27 lidstaten ermee zal worden opgegeven, hetgeen onvermijdelijk zal leiden tot een verergering van de crisis, een aantasting van de levensstandaard van het merendeel van de mensen in de EU en een vergroting van de ongelijkheid tussen de lidstaten en verdeeldheid zal veroorzaken die zal leiden tot een EU met meer snelheden, waarbij niet alleen het bestaan van de euro in gevaar zal worden gebracht, maar misschien dat van de EU als geheel;

6.  herinnert eraan dat sommige EU-lidstaten bij de overheidsschuldencrisis voordeel hebben, herinnert eraan dat de exportgerichtheid van sommige lidstaten sterk heeft bijgedragen tot een verkeerde verdeling van de productiefactoren en de creatie van economische luchtbellen en verzoekt de landen in kwestie een grotere bijdrage tot de oplossing van de crisis te leveren; verzoekt de lidstaten mechanismen in te voeren die gebaseerd zijn op solidariteit en proportionaliteit;

7.  hekelt het feit dat in de ontwerptekst van het Internationaal Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie precies wordt gefocust op de instrumenten die tot de crisis hebben geleid, in plaats van de economische ontwikkeling van de EU-27 te heroriënteren naar volledige werkgelegenheid (met meer en betere banen), sociaaleconomische groei, sociale cohesie (met name bestrijding van armoede, inkomensongelijkheid en werkloosheid) en milieubescherming;

8.  kant zich tegen de invoering van een nieuwe regel waarmee het jaarlijkse structurele tekort van de lidstaten wordt vastgesteld op 0,5% van het nominale BBP, omdat deze zal leiden tot een permanent zuinigheidsbeleid en verdere economische neergang, zodat de vicieuze cirkel wordt gevoed van dalende overheidsinkomsten en toenemende schulden, en kan zich sterk tegen de sancties en de voorwaarden voor het verkrijgen van bijkomende hulp;

9.  is voorts van mening dat, als het engagement wordt aangegaan om de schuld te verlagen met een twintigste per jaar om te komen tot een schuldratio van 60% van het BBP, dit niet alleen onhaalbaar is, maar ook de inspanningen van de regeringen zal tenietdoen om hun economie te laten groeien en de crisis te boven te komen;

10. verzoekt de lidstaten een einde te maken aan de voortdurende overheveling van welvaart van lonen naar winst, omdat deze onvermijdelijk zal leiden tot verdere economische destabilisatie en de creatie van luchtbellen;

11. bevestigt nogmaals dat er algemene en duurzame maatregelen nodig zijn om de crisis op te lossen, zoals de invoering van schuldherschikkingsakkoorden voor economieën met een te hoge schuldenlast, inclusief schuldafschrijvingen en investeringen in de groene economie die de groei stimuleren, met gebruikmaking van de kredietverleningscapaciteit van de Europese Investeringsbank;

12. is er sterk van overtuigd dat voor een terugkeer naar overheidsrekeningen in evenwicht een langetermijnaanpak vereist is met een vermogensbelasting, een belasting op financiële transacties, bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking, een adequaat optreden van de ECB en streng toezicht op de financiële sector;

13. gelooft dat plannen met een omvang als degene waarin is voorzien in het ontwerp van international verdrag, verplichten tot een zo breed mogelijke volksraadpleging door middel van referenda volgens de nationale regels; benadrukt het feit dat deze referenda moeten worden gehouden zonder politieke inmenging van de Commissie; is voorts van mening dat de regeringen in de lidstaten waar geen referenda mogelijk zijn, het volk de macht moeten geven om over de ratificatie van het ontwerpverdrag te beslissen door middel van een volksraadpleging;

14. merkt op dat voor elke wijziging van de Ierse grondwet een referendum nodig is en dat de begrotingsbevoegdheid op grond van de Ierse grondwet berust bij het Ierse parlement en de regering, zodat een grondwetswijziging nodig is om een overheveling van begrotingsbevoegdheid mogelijk te maken;

15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.