ONTWERPRESOLUTIE over de bijdrage van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan kustgemeenschappen (2011/2899(RSP))
13.2.2012
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement
Isabella Lövin, Raül Romeva i Rueda, Jean-Paul Besset namens de Verts/ALE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0579/2011
B7‑0065/2012
Resolutie van het Europees Parlement over de bijdrage van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan kustgemeenschappen (2011/2899(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid[1],
– gezien de Mededeling van de Commissie getiteld "Rio+20: naar een groene economie en betere governance" (COM(2011)363),
– gezien de Kaderrichtlijn mariene strategie (2008/56/EG),
– gezien de verschillende wetgevingsvoorstellen en mededelingen van het door de Commissie op 13 juli 2011 voorgestelde hervormingspakket voor het GVB,
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat breed wordt onderkend dat de Europese visserij integrerend onderdeel van het sociaal-economische leven van kustgemeenschappen uitmaakt;
B. overwegende dat, volgens de Commissie, de visserijsector (vangst, verwerking, aquacultuur en aanverwante activiteiten) werk biedt aan minder dan 0,2% van de EU-beroepsbevolking, en er tussen de lidstaten belangrijke verschillen bestaan, met percentages die uiteenlopen van 0,04% in België tot 1,53% in Griekenland, en van 0,8% van alle werkgelegenheid in Bretagne tot 3% in Galicië, terwijl het in sommige kustgemeenschappen nog meer is;
C. overwegende dat een dynamische, economisch onafhankelijke, goed beheerde visserijsector een toenemende bijdrage aan de Europese samenleving en economie zou kunnen leveren, en daarmee een belangrijke rol zou kunnen spelen voor de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie;
D. overwegende dat herstel van de Europese visbestanden niet alleen werkgelegenheid zou creëren, maar Europa ook minder afhankelijk zou maken van de import van vis, hetgeen goed zou zijn voor de voedselzekerheid in de ontwikkelingslanden;
E. overwegende dat de visserijsector volledig afhankelijk is van functionerende ecosystemen, met voldoende visbestanden en in goede conditie verkerende mariene ecosystemen, en dat de sector zonder deze voorwaarden op de lange termijn niet zal kunnen overleven en/of haar extractie-, verwerkings- en verkoopactiviteiten van visproducten niet zal kunnen voortzetten;
F. overwegende dat de visserijsector op dit moment met grote problemen wordt geconfronteerd, waaronder, afhankelijk van de respectieve situatie, een gebrek aan winstgevendheid, afnemende vooruitzichthen, een ineenstortende werkgelegenheid en verontrustende berichten over de omvang van de visvoorraden;
G. overwegende dat slechts enkele van deze problemen te wijten zijn aan factoren waarop de visserij‑industrie geen invloed heeft of de verantwoordelijkheid van visserijbeheer, zoals klimaatverandering, vervuiling, marktontwikkelingen, e.d., en dat andere problemen het gevolg zijn van het algemene onvermogen van het visserijbeheer om op adequate wijze bijvoorbeeld de vlootomvang in de hand te houden, en dat weer andere problemen het gevolg zijn van het gedrag van de industrie zelf;
H. overwegende dat de traditionele reactie van de EU op deze moeilijkheden de inzet van publieke steun is, zonder dat dit evenwel tot enige oplossing heeft geleid en de situatie zelfs heeft verergerd;
1. is er rotsvast van overtuigd dat visserij, mits goed beheerd, een toenemende bijdrage zou kunnen leveren aan de Europese samenleving op gebieden als voedselzekerheid, werkgelegenheid, instandhouding van dynamische visserijgemeenschappen, enz., enz.;
2. onderstreept dat de huidige hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in eerste instantie gericht moet zijn op het herstel van het duurzame karakter van de Europese visserij-industrie en de daaraan gerelateerde activiteiten, zoals verwerking, verkoop en aquacultuur;
3. onderstreept dat de door de Commissie uitgevoerde effectbeoordeling van het voorstel voor een nieuwe basisverordening tot de conclusie komt dat de duurzaamheid op milieu- en sociaal-economisch vlak in alle scenario's, behalve dat van een status quo, aanzienlijk zal verbeteren, hetgeen een duidelijk pleidooi is voor hervorming;
4. is van oordeel dat duurzaamheid op milieu- en sociaal-economisch vlak een belangrijke doelstelling van het GVB is, maar dat een terugkeer naar een situatie van economische en sociale levensvatbaarheid afhangt van een verbetering van de visbestanden, waarmee duidelijk wordt dat milieutechnische duurzaamheid een conditio sine qua non is voor economische en sociale duurzaamheid;
5. is van oordeel dat de hervorming moet stoelen op een ambitieuze agenda, onder andere bestaand uit:
· de vaststelling van heldere, geprioriteerde, meetbare en realiseerbare doelstellingen, in combinatie met een strikt tijdschema voor de verwezenlijking ervan,
· herstel van de visbestanden naar niveaus boven die welke maximale duurzame opbrengsten waarborgen,
· een significante verbetering van de selectiviteit van visserijtuig en ‑praktijken, om een eind te maken aan de situatie waarin grote hoeveelheden vis en andere soorten worden weggegooid,
· de preferentiële toewijzing van visserijrechten aan diegenen die de strengste regels inzake duurzaamheid op milieu- en sociaal vlak in acht nemen, teneinde een eind te maken aan de vernietigende impact van bepaalde segmenten en marktdeelnemers,
· totstandbrenging van een passend evenwicht tussen de omvang en de samenstelling van de EU‑vissersvloot en de visbestanden die op duurzame wijze kunnen worden bovengehaald,
· decentralisering van het besluitvormingsproces naar het meest geëigende niveau, hetgeen, afhankelijk van de respectieve situatie, het regionale, nationale of plaatselijke niveau kan zijn,
· toepasbaarstelling van het voorgaande voor visserij-activiteiten in de EU en voor visserij-activiteiten van EU‑schepen in andere wateren,
· ontwikkeling van een beleid voor aquacultuur dat ervoor zorgt dat deze industrie duurzaam is op milieuvlak, en niet resulteert in vervuiling of uitputting van andere soorten die als voer worden gevangen,
· integratie van de recreatievisserij in het GVB;
6. is van mening dat de EU‑visserijsector, indien deze agenda ten uitvoer wordt gelegd, uiteindelijk duurzaam zal worden;
7. is van oordeel dat dit de enige manier is waarop de visserijsector zijn potentieel zal kunnen benutten, dat wil zeggen een bijdrage leveren aan voedselzekerheid, het scheppen van duurzame werkgelegenheid, het in stand houden en doen groeien van kustgemeenschappen, het bevorderen van innovatie op het vlak van visserijvloten en de zich lager in de keten bevindende industrieën, het verbeteren van het beheer van visserij-activiteiten in ontwikkelingslanden, het leveren van een bijdrage aan wetenschappelijke kennis en begrip van het mariene milieu, het reduceren van het energieverbruik en van de emissies van broeikasgassen, en het in stand houden van het mariene milieu;
8. is van mening dat dit de beste weg is waarop de visserij kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020;
9. kijkt uit naar de door de Commissie aangekondigde publicatie van haar voorstel voor het Europees Maritiem en Visserijfonds, en is van oordeel dat de doelstellingen en maatregelen die voor financiering in aanmerking komen een bijdrage zouden moeten leveren aan de hierboven opgesomde punten;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.