Ontwerpresolutie - B7-0376/2012Ontwerpresolutie
B7-0376/2012

ONTWERPRESOLUTIE over het EU-beleid inzake de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem

27.6.2012 - (2012/2964(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Kyriacos Triantaphyllides, Patrick Le Hyaric, Willy Meyer, Nikolaos Chountis, Jacky Hénin, João Ferreira, Sabine Lösing namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0373/2012

Procedure : 2012/2694(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0376/2012
Ingediende teksten :
B7-0376/2012
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0376/2012

Resolutie van het Europees Parlement over het EU-beleid inzake de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem

(2012/2964(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–   gezien de relevante VN-resoluties, met name resolutie 181 (1947) van de Algemene Vergadering van de VN, en resoluties 242 (1967), 252 (1968), 338 (1973), 476 (1980), 478 (1980), 1397 (2002), 1515 (2003) en 1850 (2008) van de VN-Veiligheidsraad,

–   gezien de vierde Conventie van Genève van 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd,

–   gezien het advies van het Internationaal Gerechtshof van 9 juli 2004 over de juridische gevolgen van de bouw van een muur in bezet Palestijns gebied,

–   gezien zijn eerdere resoluties, in het bijzonder die van 29 september 2011 over de situatie in Palestina en van 9 september 2010 over de situatie van de rivier de Jordaan, met name de benedenloop,

–   gezien de conclusies van de Raad van 14 mei 2012, 18 juli en 23 mei 2011, en 8 december 2009 over het vredesproces in het Midden-Oosten,

–   gezien de toespraak over de recentste ontwikkelingen in het Midden-Oosten en in Syrië van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie, Catherine Ashton, tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 12 juni 2012,

–   gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie, Catherine Ashton, en met name de verklaring van 8 juni 2012 over de uitbreiding van de nederzettingen, de verklaring van 25 april 2012 over het besluit van de Israëlische autoriteiten betreffende de status van de nederzettingen Sansana, Rechelim en Bruchin in de bezette Palestijnse gebieden, en de verklaring van 22 februari 2012 over de Israëlische goedkeuring voor de bouw van nederzettingen,

–   gezien het verslag van januari 2012 van de leiders van de EU-missie over Oost-Jeruzalem,

–   gezien het verslag van juli 2011 van de leiders van de EU-missie, getiteld "Area C and Palestinian State Building",

–   gezien het plan voor de opbouw (over een periode van twee jaar) van een staat van de Palestijnse premier Salam Fayyad van augustus 2009, getiteld "Ending the Occupation, Establishing a State",

–   gezien de interim-overeenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook van 18 september 1995,

–   gezien de Akkoorden van Oslo ("Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements") van 13 september 1993,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, samen met de Gazastrook, bezette gebieden zijn; overwegende dat het internationale humanitaire recht, inclusief de vierde Conventie van Genève, volledig van toepassing is op deze gebieden; overwegende dat Israël als bezettingsmacht verplicht is er in goed vertrouwen voor te zorgen dat in de fundamentele behoeften van de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden wordt voorzien, de bezetting te beheren op een wijze die de plaatselijke bevolking ten goede komt, burgerobjecten te beschermen en te bewaren, en erop toe te zien dat zijn eigen bevolking niet naar de bezette gebieden verhuist en, in omgekeerde richting, dat de bevolking van de bezette gebieden niet naar Israël verhuist;

B.  overwegende dat het onvervreemdbare recht van de Palestijnen op zelfbeschikking en een eigen staat onbetwistbaar is, net als het recht van Israël op een bestaan binnen veilige grenzen, en dat het steunen van de aspiraties van de Palestijnse bevolking betreffende een eigen staat en van de aspiraties van zowel Israëli's als Palestijnen betreffende ontwikkeling in een veilige omgeving, een cruciaal element vormt voor duurzame vrede, stabiliteit en welvaart in de regio;

C. overwegende dat de Israëlische nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht en een belangrijk obstakel vormen voor de vredesinspanningen; overwegende dat de door de Israëlische regering geplande en geleide bouw en uitbreiding van de nederzettingen een ernstige bedreiging vormen voor de haalbaarheid van de tweestatenoplossing, wat ook is vermeld in de recente verslagen van de leiders van de EU-missie (het verslag getiteld "Area C and Palestinian State Building" en het verslag over Oost-Jeruzalem), die allebei naar de pers zijn gelekt;

D. overwegende dat de voortdurende uitbreiding van illegale nederzettingen, het toenemende geweld door kolonisten, de bouwbeperkingen en het daaruit voortvloeiende acute huizentekort, de vernietiging van huizen, de huisuitzettingen en verdrijvingen, de inbeslagneming van grond, de moeilijke toegang tot water en andere natuurlijke hulpbronnen, het gebrek aan fundamentele sociale voorzieningen en bijstand, enz. een enorme negatieve invloed hebben op de levensomstandigheden van de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, in het bijzonder in zone C en in Oost-Jeruzalem; overwegende dat de economische situatie in deze gebieden, die verslechterd is door de beperkingen die gelden voor toegang, vrij verkeer en planning, onverminderd een bron van grote zorg is;

E.  overwegende dat volgens het jaarverslag van de IAO 53,5% van de jonge vrouwen en 32,3,% van de jonge mannen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 24 jaar op de Westelijke Jordaanoever werkloos zijn, vooral als gevolg van de situatie door de bezetting;

F.  overwegende dat de Akkoorden van Oslo het gebied van de Westelijke Jordaanoever in drie zones hebben verdeeld: zone A, zone B en zone C; overwegende dat zone C, die onder controle staat van de Israëlische civiele en veiligheidsautoriteiten, 62% van het gebied van de Westelijke Jordaanoever uitmaakt en het enige aangrenzende gebied is met vruchtbare grond en veel hulpbronnen; overwegende dat in de interim-overeenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook van 1995 staat dat zone C geleidelijk onder Palestijnse jurisdictie zou komen te vallen, maar dat dit in de praktijk niet is gebeurd;

G. overwegende dat de Palestijnse aanwezigheid in zone C door het beleid van de Israëlische regering is ondermijnd; overwegende dat ten gevolge van deze beleidsmaatregelen slechts 5,8% van de Palestijnse bevolking op de Westelijke Jordaanoever in zone C woont, terwijl er naar schatting twee keer zoveel Israëlische kolonisten (310.000) wonen als Palestijnen; overwegende dat de bescherming van de Palestijnse bevolking en haar rechten in zone C dan ook van cruciaal belang is om de tweestatenoplossing levensvatbaar te houden;

H. overwegende dat Israël in het document "Basic Law: Jerusalem, Capital of Israel" uit 1980, Jeruzalem tegen het internationale recht in tot de volledige en ongedeelde hoofdstad van Israël heeft uitgeroepen; overwegende dat resolutie 478 (1980) van de VN-Veiligheidsraad bepaalt dat alle door Israël als bezettingsmacht genomen wetgevende en administratieve maatregelen die het karakter en de status van Jeruzalem hebben gewijzigd of tot doel hebben deze te wijzigen, en in het bijzonder de Basic Law, nietig en ongeldig zijn, en onverwijld moeten worden ingetrokken; overwegende dat in de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 nog eens wordt herhaald dat er via onderhandelingen een manier moet worden gevonden om het punt van de status van Jeruzalem als de toekomstige hoofdstad van beide staten op te lossen;

I.   overwegende dat de huidige ontwikkelingen in Oost-Jeruzalem - en dit wordt ook aangegeven in het verslag van de leiders van de EU-missie - het vooruitzicht dat Jeruzalem de toekomstige hoofdstad van beide staten wordt, onwaarschijnlijk en onrealistisch maken en zo de tweestatenoplossing ondermijnen; overwegende dat Oost-Jeruzalem steeds verder van de Westelijke Jordaanoever wordt losgeweekt en dat de historische kern binnen Jeruzalem steeds meer van Oost-Jeruzalem wordt losgekoppeld, waardoor voor Palestijnen die in buurten als Silwan en Sheikh Jarrah wonen, permanent uitzetting en onteigening dreigen;

J.   overwegende dat aangrenzende grond steeds schaarser wordt door de aanleg van wegen die uitsluitend voor de kolonisten bestemd zijn, waardoor de Palestijnse grond verder wordt versnipperd en de Palestijnse bevolking de toegang wordt ontzegd tot haar grond, water, andere hulpbronnen en dorpen in de buurt, wat het dagelijks bestaan ernstig aantast;

K. overwegende dat de Palestijnen in Oost-Jeruzalem 37% van de totale bevolking van Jeruzalem uitmaken en goed zijn voor 36% van de belastinginkomsten van de stad, maar dat slechts 10% van het gemeentebudget wordt uitgegeven in Oost-Jeruzalem, waar het aanbod van diensten dan ook volstrekt onvoldoende is; overwegende dat de meeste Palestijnse instellingen in Oost-Jeruzalem, waaronder het Orient House, door de Israëlische autoriteiten zijn gesloten, waardoor een institutioneel en leiderschapsvacuüm is gecreëerd onder de plaatselijke Palestijnse bevolking, hetgeen onverminderd een grote bron van zorg is; overwegende dat de Israëlische autoriteiten een beleid en een tactiek voeren die gericht zijn op het wissen van de Palestijnse aanwezigheid in Jeruzalem, zoals het verbannen van leden van de Palestijnse Wetgevende Raad uit Jeruzalem;

L.  overwegende dat de Palestijnen die in Oost-Jeruzalem wonen de status van vaste inwoner hebben, maar dat deze status alleen onder bepaalde voorwaarden aan kinderen wordt doorgegeven en niet automatisch wordt overgedragen middels een huwelijk, hetgeen betekent dat de echtgenoten en kinderen van vele vaste inwoners van Oost-Jeruzalem niet bij hun overige gezinsleden kunnen wonen; overwegende dat anderzijds ongeveer 200 000 Israëlische kolonisten in en rond Oost-Jeruzalem wonen;

M. overwegende dat de Palestijnse aanwezigheid in zone C en Oost-Jeruzalem door het beleid van de Israëlische regering is ondermijnd; overwegende dat een belangrijk deel van dit beleid bestaat uit het bouwen en uitbreiden van nederzettingen; overwegende dat de Israëlische nederzettingen, die door de Israëlische regering worden gesubsidieerd met stimulerende maatregelen op gebieden als belastingen, huisvesting, infrastructuur, wegenbouw, toegang tot water, onderwijs en bijvoorbeeld ook gezondheidszorg, strijdig zijn met het internationaal recht en een belangrijk obstakel vormen voor de vredesinspanningen; overwegende dat er in 2011 sprake was van de grootste expansie van nederzettingen in de regio Jeruzalem sinds 1967; overwegende dat het geweld tegen en de intimidatie van Palestijnse burgers door kolonisten, onder bescherming van het Israëlische leger, geleid heeft tot ernstige incidenten, waarvan sommige met dodelijke afloop; overwegende dat bij ontstentenis van een effectief EU-controlemechanisme nog altijd producten uit Israëlische nederzettingen onder preferentieregels op de Europese markt worden geïmporteerd;

N. overwegende dat de door Israël gebouwde scheidingsmuur, die niet parallel loopt met de Groene Lijn, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Oost-Jeruzalem een aanzienlijk deel van het Palestijns grondgebied afsnijdt en een scheiding optrekt tussen dorpen en gezinnen, kinderen en hun school, en volwassenen en hun werk; overwegende dat het advies van het Internationaal Gerechtshof van 2004 over de juridische gevolgen van de bouw van een muur in bezet Palestijns gebied, aangeeft dat de constructie van de muur die door Israël, de bezettingsmacht, wordt gebouwd in bezet Palestijns gebied, onder meer in en rond Oost-Jeruzalem, alsook alle daarbij behorende maatregelen, indruisen tegen het internationale recht;

O. overwegende dat artikel 2 van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël, waarin is bepaald dat de betrekkingen tussen de EU en Israël gebaseerd zullen zijn op de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen die aan de grondslag liggen van hun intern en extern beleid, een essentieel onderdeel vormt van deze overeenkomst;

P.  overwegende dat meer dan 4000 Palestijnse gevangenen, onder wie vrouwen en kinderen en een aantal personen die reeds meer dan 20 jaar vastzitten, met inbegrip van 27 leden van de Palestijnse Wetgevende Raad, en meer dan 300 Palestijnse administratief gedetineerden nog altijd gevangen worden gehouden in Israëlische gevangenissen en detentiecentra;

Q. overwegende dat de Palestijnse bevolking op de Westelijke Jordaanoever, in het bijzonder in zone C, en in Oost-Jeruzalem met een ernstig watertekort kampt; overwegende dat Palestijnse landbouwers ernstig te lijden hebben onder het gebrek aan water voor irrigatie, hetgeen het gevolg is van het feit dat Israël en de Israëlische kolonisten op de Westelijke Jordaanoever het leeuwendeel van het water gebruiken; overwegende dat de beschikbaarheid van voldoende water van essentieel belang is voor de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat;

R.  overwegende dat de blokkade van en de humanitaire crisis in de Gazastrook voortduren, ondanks de talrijke oproepen van de internationale gemeenschap, waaronder ook in de conclusies van de Raad van 14 mei 2012, om de grensovergangen onmiddellijk, voorgoed en zonder voorwaarden open te stellen voor humanitaire hulp en voor het verkeer van en naar Gaza van goederen en personen;

S.  overwegende dat Arabische bedoeïenen tot een sedentair, inheems volk behoren dat van oudsher een agrarisch bestaan leidt op de gronden van hun voorvaderen, en dat zij streven naar formele en permanente erkenning van hun unieke situatie en status; overwegende dat Arabische bedoeïenen, die door Israëlische beleidsmaatregelen, waaronder gedwongen verhuizing, in hun bestaan worden bedreigd, een uitermate kwetsbare bevolkingsgroep vormen, zowel in de bezette Palestijnse gebieden als in de Negev (Naqab); overwegende dat het Israëlisch leger besloten heeft te beginnen met het afgeven van sloopbevelen tegen de Jahalin-gemeenschap (2300 personen, waarvan 2/3 kinderen) in de nederzetting Ma'ale Adumim, wat kan leiden tot de vernietiging van meer dan 90 procent van de huizen en andere infrastructuur, met inbegrip van twee scholen in Khan al-Ahmar en in Wadi Abu Hindi, waar ongeveer 200 Jahalin-kinderen les volgen, wat dus concreet betekent dat hun de toegang tot onderwijs wordt ontzegd; overwegende dat Israël van plan is deze gemeenschap te verplaatsen naar een gebied op slechts 300 meter van de stortplaats in de buurt van de Palestijnse stad Abu Dis;

T.  overwegende dat de Europese Unie de grootste donor is van de Palestijnse autoriteit; overwegende dat de humanitaire en ontwikkelingshulp die de internationale gemeenschap en in het bijzonder de EU en haar lidstaten geven, Israël als bezettingsmacht niet ontslaan van zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht; overwegende dat sinds januari 2011 meer dan 60 projecten die door de EU of haar lidstaten waren gefinancierd, door Israëlische troepen zijn beschadigd of vernietigd en dat meer dan 100 vergelijkbare projecten met vernietiging worden bedreigd;

U. overwegende dat het Europees Parlement herhaaldelijk zijn steun heeft uitgesproken voor de tweestatenoplossing, met de staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aangrenzende en levensvatbare staat Palestina, die zij aan zij leven in vrede en veiligheid, dat het heeft opgeroepen tot de hervatting van directe vredesgesprekken tussen de partijen, en dat het heeft verklaard dat geen andere wijzigingen van de grenzen van vóór 1967 zullen worden erkend, inclusief met betrekking tot Jeruzalem, dan deze die door de partijen zijn overeengekomen;

1.  herhaalt zijn krachtige steun voor de tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967 en met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten, waarbij de staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aangrenzende en levensvatbare staat Palestina zij aan zij leven in vrede en veiligheid; is ingenomen met de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 over het vredesproces in het Midden-Oosten, herhaalt dat de EU geen andere wijzigingen van de grenzen van vóór 1967 zal erkennen, inclusief met betrekking tot Jeruzalem, dan deze die door de partijen zijn overeengekomen, en verzoekt de EU over te gaan tot de onmiddellijke erkenning van een onafhankelijke Palestijnse staat;

2.  onderstreept eens te meer dat de Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem in strijd zijn met het internationaal recht; dringt aan op een onmiddellijke, volledige en permanente stopzetting van de bouw en de uitbreiding van nederzettingen door Israël, omdat deze activiteiten de feiten op het terrein en de demografische verhoudingen wijzigen en bijgevolg een grote bedreiging vormen voor de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing, alsook op de ontmanteling van alle sinds maart 2011 opgerichte vooruitgeschoven posten; is verheugd over en geeft zijn volledige steun aan de paragrafen 6 en 7 van de conclusies van de Raad van 14 mei 2012, waarin in het bijzonder wordt ingegaan op de kwestie van de nederzettingen, Oost-Jeruzalem en zone C; dringt erop aan dat deze schendingen door Israël op het hoogste politieke niveau ter sprake komen, onder meer op de vergaderingen van de Raad over de associatie tussen de EU en Israël;

3.  onderstreept het belang van het beschermen van de Palestijnse bevolking en haar rechten in zone C en in Oost-Jeruzalem, wat voortvloeit uit de eerbiediging van het internationaal recht en het internationaal humanitair recht en wat cruciaal is om de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing te handhaven;

4.  veroordeelt in krachtige bewoordingen alle vormen van extremisme door kolonisten en het geweld tegen en de intimidatie van Palestijnse burgers, en vraagt de Israëlische regering en de Israëlische autoriteiten met klem hen terug te trekken en niet langer te beschermen en de daders van dergelijke feiten voor het gerecht te brengen en ter verantwoording te roepen, omdat er anders sprake is van straffeloosheid;

5.  herhaalt zijn oproep voor de onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke opheffing van de blokkade van de Gazastrook en voor stappen gericht op de wederopbouw en het economisch herstel van dit gebied; benadrukt dat de politieke en communicatieverbindingen tussen de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever dringend moeten worden hersteld;

6.  dringt aan op een onmiddellijke, volledige en permanente opschorting van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël op grond van artikel 2 van deze overeenkomst; verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat een gelijkaardige vrijwaringsclausule en –mechanisme is opgenomen in de regeling voor deelname aan HORIZON 2020 (opvolger van KP7); verzet zich resoluut tegen de deelname van Israël aan programma's van het Europees Defensieagentschap en aan militaire projecten; verzoekt de lidstaten zich te houden aan de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenhandel, namelijk dat alvorens een vergunning voor export van wapens naar een land af te leveren, eerst moet worden nagegaan of dat land het internationaal humanitair recht eerbiedigt;

7.  dringt aan op de volledige en doeltreffende toepassing van de bestaande EU-wetgeving op de bestaande bilaterale overeenkomsten tussen de EU en Israël, en op de invoering - door de Commissie - van een passend en doeltreffend EU-controlemechanisme dat voorkomt dat producten uit Israëlische nederzettingen onder preferentieregels op de Europese markt worden geïmporteerd; verzoekt de lidstaten toe te zien op een correcte en degelijke etikettering;

8.  verzoekt de Israëlische regering en de Israëlische autoriteiten zich te houden aan hun verplichtingen als bezettingsmacht, en in het bijzonder:

–   onmiddellijk een eind te maken aan de vernietiging van huizen, de huisuitzettingen en de gedwongen verdrijving van Palestijnen,

–   voorwaarden te creëren voor Palestijnse plannings- en bouwactiviteiten, alsook voor de implementatie van Palestijnse ontwikkelingsprojecten,

–   voorwaarden te creëren voor toegang en vrij verkeer,

–   het verbod op gezinshereniging in Oost-Jeruzalem af te schaffen,

–   onmiddellijk een eind te maken aan de inbeslagneming van Palestijnse grond in zone C om er nederzettingen en andere infrastructuur op te richten,

–   voorwaarden te creëren voor de toegang van Palestijnen tot landbouw- en weidegrond,

–   te zorgen voor een billijke waterverdeling die tegemoet komt aan de behoeften van de Palestijnse bevolking,

–   de toegang van de Palestijnse bevolking tot behoorlijke sociale voorzieningen en bijstand te verbeteren, met name op het gebied van onderwijs (voldoende scholen) en volksgezondheid, en

–   humanitaire operaties in zone C en in Oost-Jeruzalem mogelijk te maken;

9.  dringt aan op heropening van de Palestijnse instellingen in Oost-Jeruzalem, in het bijzonder het Orient House;

10. dringt aan op de beëindiging van de praktijk van administratieve detentie van Palestijnen door de Israëlische autoriteiten, alsook op de onmiddellijke vrijlating van Palestijnse politieke gevangenen en Palestijnen in administratieve detentie;

11. dringt aan op bescherming van de Arabische bedoeïenen die leven in de bezette Palestijnse gebieden en in de Negev (Naqab); dringt aan op onmiddellijke beëindiging van de gedwongen verdrijving, onteigening en vernietiging van de huizen van deze bevolkingsgroep en op verbetering van hun levensomstandigheden door hun adequate diensten te verlenen op de gronden van hun voorvaderen; vraagt in dit verband dat de Israëlische regering het Prawer Plan intrekt;

12. onderstreept eens te meer dat dringend een billijke en duurzame vrede tussen Israëli's en Palestijnen tot stand moet worden gebracht; verzoekt Israël alle nederzettingenactiviteiten onmiddellijk te staken om de hervatting van rechtstreekse vredesonderhandelingen tussen beide partijen mogelijk te maken;

13. blijft zijn steun verlenen aan het beleid van geweldloos verzet van president Abbas en blijft aandringen op onderlinge Palestijnse verzoening en op de opbouw van een Palestijnse staat, waarbij presidents- en parlementsverkiezingen belangrijke elementen van het totale proces zijn;

14. verzoekt de Raad en de Commissie steun en bijstand te blijven geven aan de Palestijnse instellingen en ontwikkelingsprojecten in zone C en in Oost-Jeruzalem, voor het beschermen van de Palestijnse bevolking en het verbeteren van haar levensomstandigheden; is van mening dat Israël financieel verantwoordelijk moet worden gesteld voor de vernietiging van door de EU en haar lidstaten gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied; onderstreept dat Israël onder druk moet worden gezet om een eind te maken aan het inhouden van de douane- en belastinginkomsten die voor de Palestijnse Autoriteit bestemd zijn;

15. verzoekt de Commissie en de Raad er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat zij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (1990) integraal toepassen voor Palestijnse kinderen, zowel in Israël als op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem, waarbij met name aandacht wordt besteed aan artikel 37 betreffende het straffen, arresteren en opsluiten van kinderen;

16. verzoekt alle leden van het Europees Parlement en van de nationale parlementen de kwestie van de Israëlische schendingen in de bezette Palestijnse gebieden bij hun collega's van de Knesset ter sprake te brengen;

17. dringt er bij de EU en haar lidstaten eens te meer op aan een actievere rol te vervullen bij de inspanningen om tot een rechtvaardige en duurzame vrede te komen tussen Israëli's en Palestijnen;

18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten, de afgezant van het Midden-Oostenkwartet, de Knesset en de regering van Israël, de president van de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad.