Ontwerpresolutie - B7-0462/2012Ontwerpresolutie
B7-0462/2012

ONTWERPRESOLUTIE over de handelsbesprekingen tussen de EU en Japan

17.10.2012 - (2012/2711(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Vital Moreira, Metin Kazak namens de Commissie internationale handel

Procedure : 2012/2711(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0462/2012
Ingediende teksten :
B7-0462/2012
Aangenomen teksten :

B7‑0462/2012

Resolutie van het Europees Parlement over de handelsbesprekingen tussen de EU en Japan

(2012/2711(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten,

–   gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over internationaal handelsbeleid in de context van de klimaatveranderingsvereisten,

–   gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten,

–   gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid,

–   gezien zijn resolute van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie,

–   gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie", COM(2010)0612/3,

–   gezien het verslag van de Commissie van 21 februari 2012 over belemmeringen voor handel en investeringen,

–   gezien de overeenkomst van 2001 inzake wederzijdse erkenning tussen de EU en Japan,

–   gezien de overeenkomst van 2003 tussen de EU en Japan betreffende samenwerking ter bestrijding van concurrentieverstorende activiteiten,

–   gezien de overeenkomst van 2008 tussen de Europese Gemeenschap en Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken,

–   gezien het verslag van Copenhagen Economics getiteld "Assessment of barriers to trade and investment between the EU and Japan" van 30 november 2009,

–   gezien de resultaten van de openbare raadpleging door de Commissie over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan, die op 21 februari 2011 bekend zijn gemaakt,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2011,

–   gezien de gezamenlijke verklaring die op 28 mei 2011 op de twintigste top EU-Japan in Brussel is aangenomen,

–   gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan,

–   gezien artikel 90, lid 2, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

–   gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de maatregelen van de Gemeenschap voor de walvisvangst (2008/2101(INI)),

–   gezien het Verdrag van Amsterdam van 1997 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie – Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren,

–   gezien de op 2 juli 2012 ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie,

–   gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de handelsbesprekingen tussen de EU en Japan,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de EU en Japan tezamen meer dan een derde van het mondiale bbp en meer dan 20% van de wereldhandel voor hun rekening nemen;

B.  overwegende dat de totale omvang van de bilaterale handel in goederen tussen de EU en Japan in 2011 slechts 116,4 miljard euro bedroeg, terwijl de omvang van de bilaterale handel tussen de EU en de VS 444,7 miljard euro, tussen de EU en China 428,3 miljard euro en tussen de EU en Rusland 306,6 miljard euro bedroeg;

C. overwegende dat de Japanse handelsbalans met de EU in 2011 een overschot vertoonde van 18,5 miljard euro, waarvan 30% voor rekening van de automobielsector kwam;

D. overwegende dat Japan op het gebied van grensoverschrijdende handel 16e staat op de "gemakkelijk zakendoen"-ranglijst van de Wereldbank, en daarmee achttien EU-lidstaten achter zich laat;

E.  overwegende dat Parlement, Raad en Commissie erop wijzen dat onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan pas van start kunnen gaan als blijkt dat Japan in staat is non-tarifaire belemmeringen (NTB's) en belemmeringen voor de markttoegang bij overheidsopdrachten weg te nemen;

F.  overwegende dat volgens de ramingen van de door Copenhagen Economics verrichte studie van november 2009 de EU-export naar Japan mogelijk met 71% zou stijgen, terwijl de export van Japan naar de EU met 61% zou toenemen indien de tarieven en non-tarifaire belemmeringen zoveel mogelijk worden beperkt;

G. overwegende dat de EU en Japan tijdens de gemeenschappelijke top op 28 mei 2011 zijn overeengekomen een verkennend onderzoek in te stellen naar de haalbaarheid van en de gezamenlijke ambitie om onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst te starten; overwegende dat het verkennend onderzoek is afgerond;

H. overwegende dat Commissie, Raad en Parlement voorstander zijn van handhaving van het mondiale moratorium op de commerciële walvisvangst en een verbod op de internationale handel in walvisproducten, een eind wensen te maken aan de zogenaamde wetenschappelijke walvisvangst en instemmen met de aanwijzing van aanzienlijke delen van de zeeën en oceanen tot beschermde gebieden waar alle walvisvangst voor onbepaalde tijd verboden is;

I.   overwegende dat een soortgelijke politieke verkenning met betrekking tot een politieke kaderovereenkomst ook met succes is afgerond;

De economische en politieke context

1.  is van mening dat het belang van Japan als politieke bondgenoot met een soortgelijke benadering als de EU tegenover de nieuwe uitdagingen van een geglobaliseerde wereld in aanmerking moet worden genomen,

2.  is van mening dat het voor de EU van essentieel belang is haar economische en handelsbetrekkingen met grote mondiale economieën zoals Japan ingrijpend te verdiepen, teneinde de werkgelegenheid en het groeipotentieel in het kader van de Europa 2020-strategie te maximaliseren; acht dit met name dringend in het licht van de voortdurende economische crisis, hoge werkloosheidcijfers en slechte groeivoorspellingen in de EU;

3.  vindt het in dit verband zorgwekkend dat de omvang van de bilaterale handel tussen de EU en Japan aanzienlijk kleiner is dan die van de bilaterale handel met andere partners zoals de VS, China en Rusland; constateert dat het enorme potentieel voor het bedrijfsleven, werknemers en consumenten in de EU van commerciële betrekkingen tussen de EU en Japan nog niet is benut, voornamelijk als gevolg van de NTB's voor markttoegang van Japanse zijde, waar Europese bedrijven op stuiten;

4.  merkt op dat Japan zijn belangen nastreeft in andere belangrijke vrijhandelsovereenkomsten zoals de mogelijke vrijhandelsovereenkomst tussen Japan, China en Zuid-Korea en het Trans-Pacifisch Partnerschap, en onderhandelt over een aantal andere bilaterale overeenkomsten; is van mening dat de EU, uitgaande van de ervaringen met de vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea, in de onderhandelingen met Japan naar vergelijkbare markttoegang moet streven;

Het verkennend onderzoek

5.  neemt nota van de uitkomst van het verkennend onderzoek van de EU en Japan, waarover de Commissie en de Japanse regering tevreden zijn;

6.  is verheugd dat de nadruk wordt gelegd op het wegnemen van NTB's en belemmeringen voor de markttoegang bij overheidsopdrachten in het kader van de onderhandelingen over het verkennend onderzoek, zoals werd gevraagd door het Parlement;

7.  waarschuwt dat de routekaarten weliswaar een eerste stap vooruit vormen, maar dat een aantal daarvan onvoldoende nauwkeurig zijn en ruimte voor interpretatie laten (bv. de bepalingen betreffende overheidsopdrachten voor spoorwegen); is daarom van mening dat Japan bij toekomstige onderhandelingen van meet af aan meer ambitie moet tonen; benadrukt dat de uitvoering van deze toezeggingen cruciaal is en vraagt daarom dat er zo snel mogelijk concrete resultaten worden geboekt, idealiter voor de vastgestelde data;

8.  vraagt de Japanse regering bij de opening van formele onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan de toezeggingen die zij tijdens het verkennend onderzoek heeft gedaan, te herbevestigen, met name wat het wegnemen van NTB's betreft;

9.  vraagt daarom dat de Raad als voorwaarde voor de goedkeuring van onderhandelingsrichtsnoeren voor een vrijhandelsovereenkomst met Japan aandringt op een bindende evaluatiebepaling die binnen een jaar na de opening van de onderhandelingen wordt geactiveerd om te na te gaan of Japan duidelijke resultaten heeft geboekt met het wegnemen van NTB's, in het bijzonder de NTB's die de Europese automobielsector treffen, en belemmeringen voor overheidsopdrachten voor spoorwegen en stedelijk transport, zoals afgesproken tijdens het verkennend onderzoek;

Een onderhandelingsmandaat

10. verzoekt de Raad de Commissie te machtigen om onderhandelingen met Japan over een vrijhandelsovereenkomst te starten op basis van het verkennend onderzoek en met duidelijke doelstellingen;

11. verzoekt de Commissie een van de beginronden van de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst met Japan te besteden aan het wegnemen van de NTB's en aldus te bereiken dat er een jaar na de start van de onderhandelingen in het kader van de evaluatiebepaling een onafhankelijke effectbeoordeling kan worden uitgevoerd om objectief vast te stellen in hoeverre er op dit voor het Parlement essentiële punt vooruitgang is geboekt;

12. benadrukt dat een dergelijke vrijhandelsovereenkomst alomvattend, ambitieus en in al zijn commerciële bepalingen volledig bindend moet zijn; benadrukt dat een vrijhandelsovereenkomst moet leiden tot een daadwerkelijke openstelling van de markt en facilitatie van de handel en niet slechts een hypothetische, juridische openstelling; verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad op gezette tijden formeel in te lichten over de stand van de onderhandelingen en de voortgang bij het wegnemen van de NTB's; is van mening dat de Commissie, als Japan zich tijdens de onderhandelingen niet voldoende ambitieus toont bij het inwilligen van de prioritaire eisen van de EU, na overleg met het Parlement en de Raad, de onderhandelingen moet stopzetten;

13. merkt op dat het wegnemen van NTB's beduidend moeilijker te controleren en te bewerkstelligen is dan het afschaffen van importheffingen; dringt er bij de Commissie op aan terdege rekening te houden met de aanbevelingen van het Parlement zoals geformuleerd in zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen, en conclusies te trekken uit de NTB-toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Zuid-Korea teneinde de uitvoering van beste praktijken en controlemechanismen te ontwikkelen;

14. benadrukt dat een vrijhandelsovereenkomst pas echt gunstig voor de economie van de EU kan zijn als de Raad de volgende aspecten in de onderhandelingsrichtsnoeren van de Commissie opneemt:

–   concrete en meetbare toezeggingen van de Japanse regering over NTB's met het oog op het wegnemen het overgrote deel van de belemmeringen voor de handel tussen de EU en Japan; benadrukt dat deze toezeggingen aanzienlijk verder moeten gaan dan de reeds in het kader van het verkennend onderzoek overeengekomen routekaarten; de Commissie moet regelmatig aan de Raad en het Parlement verslag uitbrengen over de vooruitgang op dit gebied;

–   opheffing van de NTB's voor de automobielsector zoals de "zonevoorschriften", andere concurrentieverstorende beperkingen en de behandeling van elektrische en hybride voertuigen; ook de voorkeursbehandeling voor "kei cars" moet worden aangepakt om in deze sector voor eerlijke concurrentie te zorgen;

–   aanzienlijke concessies inzake overheidsopdrachten waarmee markttoegang voor Europese bedrijven tot strategische Japanse sectoren, met inbegrip van de spoorwegen en stedelijk transport, wordt gegarandeerd, en wel in dezelfde mate als bij overheidsopdrachten in de EU het geval is;

–   een strikt en doeltreffend geschillenbeslechtingsmechanisme dat vroegtijdig overleg tussen partijen inhoudt, om de ontwikkeling van nieuwe NTB's en belemmeringen voor de markttoegang bij overheidsopdrachten in Japan na de inwerkingtreding van de overeenkomst tegen te gaan;

–   een gespreid schema voor gevoelige tariefverlagingen in de EU om het bedrijfsleven van de EU voldoende tijd te geven zich aan te passen aan de toegenomen concurrentie; is van mening dat de afschaffing van dergelijke tarieven door een "vrijwaringsclausule" onlosmakelijk moet worden gekoppeld aan vooruitgang bij het wegnemen van belemmeringen voor de markttoegang bij overheidsopdrachten en NTB's in Japan, zodat gevoelige EU-tarieven niet worden verlaagd zonder overeenkomstige afschaffing van Japanse NTB's en belemmeringen bij overheidsopdrachten;

–   doeltreffende bilaterale vrijwaringsmechanismen om een sterk toegenomen invoer te voorkomen die tot ernstige moeilijkheden voor het bedrijfsleven in de EU en Japan leidt of kan leiden, met name in gevoelige sectors zoals de automobiel- en de elektronicasector;

–   afschaffing van een aanzienlijk aantal van de meest problematische belemmeringen die de markttoegang voor het Europese mkb hinderen;

–   verwijzing naar de internationale normen en regelingen op het gebied van gezondheid en plantenziekten, zoals de Codex alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC);

–   afdwingbare maatregelen ter bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen, met inbegrip van wijn en gedistilleerde dranken;

–   in het licht van de ramp van maart 2011, een grote nadruk op samenwerking op energiegebied en markttoegang voor milieugoederen en -diensten;

–   een stevig en ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling met fundamentele arbeidsnormen, waaronder de vier hoofdverdragen van de IAO voor de industrielanden; dit hoofdstuk dient ook te voorzien in de oprichting van een maatschappelijk forum dat toezicht houdt en commentaar levert op de implementatie ervan en de effectieve uitvoering van multilaterale overeenkomsten over het milieu, dierenwelzijn en het behoud van de biodiversiteit;

–   reële mogelijkheden voor toegang tot de dienstenmarkt voor beide partijen, door de afschaffing van regelgevingsbelemmeringen, met name op het vlak van investeringen, toegang tot alle soorten overheidsopdrachten en belangrijke toezeggingen inzake mededingingsregels, met name om de oneerlijke voordelen in de sector van de postdiensten weg te werken;

–   intensivering en uitbreiding van de dialoog over samenwerking op regelgevingsgebied, met bindende afspraken inzake naleving van internationale normen en harmonisatie van regelgeving, met name door het overnemen en toepassen van de normen van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE);

–   een omvangrijk hoofdstuk over investeringen, waarin zowel de bescherming van investeringen als markttoegang aan bod komen;

15. spreekt opnieuw de overtuiging uit dat een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan, als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan leiden tot een win-winsituatie die beide economieën ten goede zal komen en dat een sterkere verwevenheid via een overeenkomst inzake economische integratie nog veel meer voordelen voor beide economieën zou opleveren;

16. wijst erop dat de EU en Japan sterk van mening verschillen over kwesties in verband met visserijbeheer en walvisvaart, en met name de zogenaamd wetenschappelijke walvisvangst, en dringt aan op breder overleg over de afschaffing van de walvisvaart en de handel in walvisproducten;

Na de onderhandelingen

17. verlangt dat de Commissie, als de onderhandelingen succesvol zijn, een tweede effectbeoordeling verricht om de verwachte voor- en nadelen van de overeenkomst voor de werkgelegenheid en de groei in de EU te evalueren, waarbij onder meer wordt gekeken naar het effect op gevoelige sectoren zoals de automobiel- en elektronicasector en de voordelen voor de offensieve belangen van de EU;

18. herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon bepaalt dat een eventuele vrijhandelsovereenkomst nog door het Parlement moet worden goedgekeurd;

19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Japan.