ONTWERPRESOLUTIE over de 22e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties
4.2.2013 - (2013/2533(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Richard Howitt, Véronique De Keyser, Ana Gomes, Raimon Obiols, Pino Arlacchi, Joanna Senyszyn namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0055/2013
B7‑0055/2013
Resolutie van het Europees Parlement over de 22e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,
– gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de EU,
– gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie, en het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie zoals aangenomen op de 3179e bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2012,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2012 over de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten[1],
– gezien zijn eerdere resoluties over de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (UNHRC), met de prioriteiten van het Parlement in dit verband, met name gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over het standpunt van het Parlement inzake de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de mens[2],
– gezien het verslag van de delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten over haar aanwezigheid bij de 19e zitting van de UNHRC en het verslag van de gezamenlijke delegatie van zijn Commissie buitenlandse zaken, zijn Subcommissie mensenrechten en zijn Subcommissie veiligheid en defensie, die de 67e zitting van de Algemene Vergadering van de VN heeft bijgewoond,
– gezien zijn spoedresoluties over mensenrechtenkwesties,
– gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU[3],
– gezien zijn resolutie van 13 december over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake[4],
– gezien de artikelen 2, 3, lid 5, 18, 21, 27 en 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat respect voor het universele en ondeelbare karakter van de mensenrechten, en de bevordering en handhaving daarvan, een belangrijk onderdeel zijn van de ethische en juridische verworvenheden van de Europese Unie en één van de grondstenen van de eenheid en integriteit van Europa vormen[5];
B. overwegende dat de succesvolle uitvoering van de recente herzieningen van de EU van haar mensenrechtenstrategie de geloofwaardigheid van de EU in de Mensenrechtenraad moet doen toenemen, door meer consistentie teweeg te brengen tussen het intern en extern beleid van de Unie;
C. overwegende dat de EU ernaar moet streven zich in verenigde gemeenschappelijke standpunten uit te spreken tegen schendingen van mensenrechten om de best mogelijke resultaten te behalen, en in dit verband de samenwerking en de organisatorische afspraken tussen de lidstaten moet blijven verbeteren;
D. overwegende dat de Raad van de Europese Unie een strategisch kader voor mensenrechten en democratie heeft aangenomen, en een actieplan voor de uitvoering daarvan, teneinde tot een doeltreffender, zichtbaarder en consistenter EU-beleid op dit vlak te komen;
E. overwegende dat er een speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten benoemd is, wiens rol het is om de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het mensenrechtenbeleid van de EU te vergroten en het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie te helpen in praktijk te brengen;
F. overwegende dat een delegatie van de Subcommissie mensenrechten voor de 22e zitting van de UNHRC naar Genève zal afreizen, zoals ook in de afgelopen jaren voor de zittingen van de UNHRC het geval was;
1. neemt er kennis van dat de bevestiging van de prioriteiten van de EU voor de 22e zitting van de UNHRC nog gaande is; juicht het toe dat de EU het accent legt op de situatie in Syrië, Birma/Myanmar, Noord-Korea en Mali, en haar steun geeft aan de uitbreiding van het mandaat van de speciale rapporteur met betrekking tot de mensenrechten in Iran;steunt tevens de nadruk op thematische kwesties zoals vrijheid van gedachte, godsdienst en levensovertuiging, de afschaffing van de doodstraf, de rechten van het kind, geweld tegen vrouwen, bedrijfsleven en mensenrechten en LGBTI-rechten;
2. is ingenomen met het feit dat op de agenda voor de 22e gewone zitting onder andere paneldiscussies staan over de mainstreaming van de mensenrechten, de negatieve invloed van de financiële en economische crisis en corruptie op het genot van de mensenrechten en de nagedachtenis van de 20e verjaardag van de aanneming van de Verklaring en Wenen en het bijbehorende actieprogramma, interactieve debatten, bijvoorbeeld inzake de rechten van personen met een handicap, en uitgebreide bijeenkomsten over diverse kwesties, zoals het recht van kinderen op het genot van de hoogst haalbare gezondheidsstandaard; roept de lidstaten op om actief aan deze debatten deel te nemen en duidelijk aan te geven dat mensenrechten universeel, ondeelbaar en onafhankelijk zijn;
3. is ingenomen met de door de speciale rapporteurs voor te leggen verslagen over, onder meer, de mensenrechtensituatie in Iran, Myanmar en de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden, evenals met een schriftelijk verslag van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens over de mensenrechtensituatie in Mali, met name het noordelijk deel van het land, over huisvesting als component van het recht op een toereikende levensstandaard, over het recht op non-discriminatie in dit verband, over vrijheid van gedachte, godsdienst of levensovertuiging, en over de bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme; ziet uit naar het mondeling verslag van de Hoge Commissaris over Libië;
De werkzaamheden van de VN-Raad voor de rechten van de mens
4. stelt vast dat in september 2012 18 nieuwe leden in de UNHRC werden gekozen wier lidmaatschap op 1 januari 2013 inging, te weten: Argentinië, Brazilië, Ivoorkust, Estland, Ethiopië, Gabon, Duitsland, Ierland, Japan, Kazachstan, Kenia, Montenegro, Pakistan, de Republiek Korea, Sierra Leone, de Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde Staten van Amerika en de Bolivariaanse Republiek van Venezuela; en constateert dat negen lidstaten van de EU nu leden van de UNHRC zijn;
5. neemt kennis van de verkiezing van een nieuwe voorzitter van de Mensenrechtenraad, Remigiusz A. Henczel, uit Polen, en van vier ondervoorzitters voor 2013, sjeik Ahmed Ould Zahaf (Mauritanië), Iruthisham Adam (Malediven), Luis Gallegos Chiriboga (Ecuador) and Alexandre Fasel (Zwitserland);
6. benadrukt dat verkiezingen voor de UNHRC concurrerend moeten zijn, en verzet zich tegen de praktijk van regionale groepen om kandidaten zonder tegenkandidaat te laten verkiezen; herinnert aan het belang van normen voor UNHRC-lidmaatschap met betrekking tot inzet en resultaten op het gebied van de mensenrechten; benadrukt dat de leden van de UNHRC zich aan de hoogste normen moeten houden met betrekking tot de bevordering en bescherming van de mensenrechten; herhaalt het belang van strikte en transparante criteria voor de wederopneming van geschorste leden;
7. blijft bezorgd over het fenomeen "blokpolitiek" en de gevolgen ervan voor de geloofwaardigheid van de UNHRC en de doeltreffendheid van zijn werkzaamheden;
8. herinnert er opnieuw aan hoe belangrijk het is dat de lidstaten van de EU streven naar de verwezenlijking van de ondeelbaarheid en universaliteit van de mensenrechten en de werkzaamheden van de UNHRC in dit verband ondersteunen, met name door de door dit orgaan opgerichte internationale instrumenten voor de mensenrechten te bekrachtigen; stelt nogmaals vast te betreuren dat tot op heden geen enkele lidstaat van de EU het Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden heeft bekrachtigd; stelt ook nogmaals vast te betreuren dat diverse lidstaten het Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning nog niet hebben goedgekeurd en/of bekrachtigd en dat slechts twee lidstaten het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten hebben bekrachtigd; herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten van de EU om deze verdragen en protocollen te bekrachtigen, en moedigt de lidstaten van de EU aan het recente Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende een communicatieprocedure te ondertekenen en bekrachtigen, dat ter ondertekening is opengesteld te Genève, Zwitserland, op 28 februari 2012;
9. is verheugd over de benoeming door de Algemene Vergadering van de VN van mw. Navanethem Pillay voor een tweede termijn als Hoge Commissaris voor de rechten van de mens; herhaalt zijn overtuigde steun aan de functie van de Hoge Commissaris en aan haar onafhankelijkheid en integriteit;
10. prijst de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens voor haar inspanningen ter versterking van het proces van de verdragsorganen en is ingenomen met het verslag dat zij hierover op 22 juni 2012 heeft uitgebracht; bevestigt nogmaals dat er meerdere belanghebbenden bij de verdragsorganen zijn betrokken en benadrukt dat het maatschappelijk middenveld voortdurend een rol moet spelen in deze processen; onderstreept voorts dat de onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van de verdragsorganen moeten worden beschermd en versterkt; benadrukt dat er voldoende middelen moeten worden gevonden opdat de verdragsorganen hun toenemende werklast aankunnen; verzoekt de EU een voortrekkersrol te vervullen bij het garanderen van een doeltreffende werking van het stelsel van verdragsorganen, ook ten aanzien van een adequate financiering;
Landen van de Arabische lente
11. veroordeelt in de meest nadrukkelijke termen het toenemende en willekeurige geweld dat het regime-Assad tegen de Syrische bevolking gebruikt, waaronder de inzet van zware artillerie en de beschieting van bevolkte gebieden; veroordeelt op ondubbelzinnige wijze de voortzetting van de systematische mensenrechtenschendingen door het regime, zijn veiligheidstroepen en het leger, die wellicht als misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden aangemerkt; geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de voortdurend verslechterende situatie van de burgerbevolking; veroordeelt tevens de mensenrechtenschendingen die door groeperingen en strijdkrachten van de oppositie worden begaan; doet een beroep op alle gewapende groepen om onmiddellijk een einde te maken aan het geweld in Syrië, en herhaalt zijn oproep aan het regime-Assad om onmiddellijk af te treden;
12. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het feit dat het conflict naar buurlanden kan overslaan, en over de gevolgen voor de veiligheid en stabiliteit in de regio; verzoekt de lidstaten de landen in de regio bij te staan in hun streven om humanitaire hulp aan de vluchtelingen uit Syrië te verlenen;
13. is er verheugd over dat de UNHRC aandacht blijft besteden aan de penibele toestand van de mensenrechten en humanitaire situatie in Syrië, zoals blijkt uit de VN- resoluties over de situatie in dit land die werden aangenomen op de 19e, 20e en 21e bijeenkomsten van de UNHRC en de speciale bijeenkomst van deze raad over de Syrië van 1 juni 2012; herhaalt hoe belangrijk het is dat ervoor wordt gezorgd dat er verantwoording moet worden afgelegd voor de schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten die gedurende het conflict hebben plaatsgevonden;
14. betuigt zijn volledige steun aan de onafhankelijke onderzoekscommissie voor Syrië en aan de verlenging van het mandaat van deze commissie door de UNHRC; is verheugd over de benoeming van Carla del Ponte en Vitit Muntarbhorn als nieuwe leden en over de benoeming van Paolo Pinheiro als speciale rapporteur over Syrië, die zijn werkzaamheden zal aanvaarden wanneer het mandaat van de onderzoekscommissie afloopt; is verheugd met het rapport van de commissie waarin zij de gruwelijkheden in Syrië beschrijft;
15. betreurt het dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de goedkeuring van een resolutie over de situatie in Syrië in de VN-Veiligheidsraad en dat daarmee de mogelijkheid wordt geblokkeerd om doeltreffend druk uit te oefenen met het oog op beëindiging van het geweld in het land; verzoekt de leden van de VN-Veiligheidsraad zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheid jegens het Syrische volk; is vol lof over de diplomatieke inspanningen van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de lidstaten van de EU om China en Rusland op dit punt over de streep te trekken; verzoekt hen deze inspanningen voort te zetten; herinnert alle leden van de VN ook aan het beginsel 'verantwoordelijkheid tot bescherming' dat door de Algemene Vergadering van de VN is omarmd; verzoekt de UNHRC er bij de Veiligheidsraad op aan te dringen de situatie in Syrië aan het Internationaal Gerechtshof voor te leggen; dringt er bij de hoge vertegenwoordiger van de EU op aan zich persoonlijk toe te leggen op het vormen van een grote en inclusieve internationale coalitie teneinde alle vaste leden van de VN-Veiligheidsraad aan te moedigen een dergelijke verwijzing te ondersteunen;
16. is verheugd over het definitieve verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie voor Libië dat tijdens de 19e zitting van de UNHRC werd voorgelegd en dat de schendingen van de mensenrechten die in dit land zijn begaan aan de kaak stelt; dringt er bij de UNHRC op aan zijn bezorgdheid uit te spreken over de voortdurende overtredingen, de situatie te blijven volgen en te verlangen dat de Hoge Commissaris verslag uitbrengt over de mensenrechtensituatie in Libië;
17. spreekt zijn bezorgdheid uit over de situatie van mensen die in Bahrein opkomen voor de mensenrechten en actief zijn in de politieke oppositie; herhaalt zijn verzoek aan de EU-lidstaten om te werken aan de goedkeuring van een resolutie van de UNHRC betreffende de mensenrechtensituatie in Bahrein;
18. herhaalt zijn verzoek aan de UNHRC om tijdens zijn 22e zitting een resolutie aan te nemen tot vaststelling van een internationaal mechanisme voor toezicht op de uitvoering van de universele periodieke toetsing van Bahrein en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissie voor Bahrein, waaronder die over verdedigers van de mensenrechten;
19. is ingenomen met de in oktober 2012 aangenomen resolutie over technische bijstand aan en capaciteitsopbouw voor Jemen op mensenrechtengebied en de opening van een OHCHR-landenkantoor in Jemen; dringt er bij de UNHRC op aan de situatie in Jemen te blijven volgen;
20. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het opnieuw oplaaiende geweld in Egypte; verzoekt de Egyptische regering af te zien van het gebruik van buitensporig geweld tegen demonstranten en herinnert eraan dat de noodtoestand slechts in laatste instantie dient te worden uitgeroepen, hetgeen tevens moet worden vereist in het kader van de rechtsstaat en overeenkomstig internationale normen, teneinde het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering te beschermen; herhaalt het standpunt van de EU tegen de doodstraf en verzoekt in dit verband een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in Egypte in te stellen, ook in het geval van de 21 mensen die onlangs ter dood zijn veroordeeld vanwege de ramp in het voetbalstadion in Port Said van vorig jaar;
21. spreekt zijn bezorgdheid uit over de voortdurende mensenrechtenschendingen in de Westelijke Sahara; dringt erop aan dat de grondrechten van de volkeren van de Westelijke Sahara, waaronder de vrijheid van vereniging, meningsuiting en betoging, worden beschermd; eist vrijlating van alle politieke gevangenen van het Sahrawivolk; is verheugd over de instelling van een speciale gezant voor de Sahel en onderstreept de noodzaak van internationaal toezicht op de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara; is voorstander van een eerlijke en blijvende oplossing van het conflict, op basis van het recht op zelfbeschikking van het Sahrawivolk, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties;
Andere punten
22 is verheugd over het tijdens zijn 20e zitting genomen besluit van de UNHRC om een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Belarus te benoemen, en neemt kennis van de alle regio's overschrijdende steun voor de resolutie waarin dit mandaat werd vastgesteld, hetgeen een illustratie vormt van het feit dat de slechte mensenrechtensituatie in het land door staten op de gehele wereld wordt erkend;
23. is verheugd over de tijdens de 20e zitting van het UNHCR aangenomen resolutie tot benoeming van een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea; merkt op dat dit de eerste keer is dat de UNHRC zich met dit punt heeft beziggehouden, en geeft uiting aan zijn bewondering voor de voortrekkersrol die Afrikaanse landen in deze kwestie hebben gespeeld;
24. is ingenomen met de verlenging van het mandaat van de onafhankelijke deskundigen inzake Ivoorkust, Haïti en Somalië; dringt er bij de autoriteiten van deze landen op aan volledig samen te werken met degenen die deze mandaten uitoefenen;
25. verzoekt om de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran;
26. verzoekt om de verlenging met nog een jaar van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Democratische Volksrepubliek Korea; ziet tot zijn tevredenheid dat de resolutie over de Democratische Volksrepubliek Korea bij consensus werd aangenomen, wat een illustratie vormt van de sterke steun voor dit mandaat; dringt er bij de regering van de Democratische Volksrepubliek Korea op aan ten volle met de rapporteur samen te werken en zijn bezoeken aan het land te faciliteren; en dringt er bij de UNHRC op aan om naar aanleiding van de oproep van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens een internationale onderzoekscommissie in te stellen die de ernstige misdrijven die decennialang in het land hebben plaatsgevonden moet onderzoeken;
27. betreurt de terechtstellingen die in 2012 in Japan hebben plaatsgevonden, nadat hiervoor in 2011 een moratorium had gegolden; veroordeel in dit verband tevens de massale terechtstellingen die onlangs in Iran plaatsvonden; bevestigt dat het in alle gevallen en onder alle omstandigheden nadrukkelijk gekant is tegen de doodstraf; en dat het vastberaden is om toe te werken naar de definitieve afschaffing ervan;
28. ziet tot zijn tevredenheid dat de situatie in Mali nauwlettend door de UNHRC wordt gevolgd en geeft uiting aan zijn bewondering voor het leiderschap van de Afrikaanse staten die deze kwestie onder de aandacht van de UNHRC hebben gebracht; dringt er bij de UNHRC op aan de spoedige inzet van controlecapaciteiten in Mali te ondersteunen en te verlangen dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens (OHCHR) verslag blijft uitbrengen over de situatie in het land;
29. constateert met instemming dat de resolutie inzake de Democratische Republiek Congo werd aangenomen, maar blijft zeer bezorgd over de mensenrechtenschendingen in het land, vooral in de Noord-Kivu provincie in het oostelijk gedeelte van het land; veroordeelt ten scherpste de aanvallen van de rebellenstrijdkrachten in het oosten van het land op de burgerbevolking, inclusief vrouwen en kinderen, met name door de M23; veroordeelt ten scherpste het systematisch gebruik van verkrachting als oorlogswapen; is verheugd over de inspanningen van de Internationale Conferentie voor de regio van de Grote Meren, de Afrikaanse unie en de VN om een vreedzame politieke oplossing voor de crisis te vinden; dringt opnieuw aan op herinstelling van een onafhankelijke deskundige van de VN inzake de mensenrechtensituatie in de Democratische Republiek Congo, teneinde over een betrouwbaar mechanisme te beschikken dat zich richt op een verbetering van de situatie betreffende de ernstige en reeds lang bestaande bezorgdheid over de mensenrechten in dit land; evenals op een verslag van de speciaal vertegenwoordiger van de VN voor seksueel geweld in conflicten, Margot Wallström;
30. neemt met tevredenheid kennis van de aanneming van de resolutie van de UNHRC over vrijheid van godsdienst of van levensovertuiging; benadrukt hoeveel belang de EU aan dit thema hecht; doet een beroep op de lidstaten zich met dit vraagstuk te blijven bezighouden en ziet uit naar de nieuwe richtsnoeren, die begin dit jaar worden verwacht; prijst de speciale VN-rapporteur inzake de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging voor diens werkzaamheden; onderstreept het belang van de vernieuwing van dit mandaat tijdens de 22e zitting van de UNHRC;
31. is ingenomen met de resolutie over Birma/Myanmar die in de UNHRC is aangenomen en verzoekt om de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Myanmar; neemt kennis van de stappen die de Birmaanse regering sinds begin 2011 heeft genomen voor het herstel van de burgerlijke vrijheden in het land; geeft echter uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de golf aan geweld tussen gemeenschappen in de staat Rakhine en de dodelijke slachtoffers en gewonden, de vernietiging van eigendommen en de verplaatsing van lokale gemeenschappen die hiervan het gevolg waren; is van oordeel dat de onderliggende oorzaak van deze situatie is gelegen in het al lang bestaande discriminatiebeleid tegen de Rohingya-bevolking; onderstreept dat er meer moet worden gedaan om de fundamentele oorzaak van het probleem weg te nemen; dringt er bij de regering van Myanmar op aan de tenuitvoerlegging van zijn toezegging tot het openen van een OHCHR-landenkantoor in Myanmar te versnellen, en benadrukt dat de voortdurende controle en verslaglegging door de speciale rapporteur in de huidige context moet worden gehandhaafd;
32. is tevens verheugd over de resolutie over Sri Lanka, waarin de nadruk ligt op verzoening en verantwoordingsplicht in het land; spreekt opnieuw zijn steun uit voor de aanbeveling van het onder de secretaris-generaal van de VN ressorterende deskundigenpanel inzake Sri Lanka om een onderzoekscommissie van de VN in te stellen die alle gepleegde misdaden moet onderzoeken; dringt er bij de UNHRC op aan zijn bezorgdheid uit te spreken over de voortdurende overtredingen die in Sri Lanka worden begaan en over het feit dat de regering van Sri Lanka in gebreke blijft met betrekking tot het oprecht en serieus onderzoeken van misdaden die tijdens het conflict door alle partijen zijn gepleegd en het afleggen van verantwoording voor ernstige mishandeling, en het aannemen van maatregelen om de aanbevelingen van het deskundigenpanel aan de secretaris-generaal ten uitvoer te leggen; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de 'sterke invloed' op de rechterlijke macht, aangezien de afzetting van de opperrechter afbreuk kan doen aan de inspanningen om oorlogsmisdaden te vervolgen;
33. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar gewapende groeperingen diverse steden in het noordoosten van het land hebben aangevallen en bezet; verwelkomt de overeenkomsten die op 11 januari 2013 in Libreville werden ondertekend, met inbegrip van het staakt-het-vuren en de politieke overeenkomst over de oplossing van de crisis in het land; benadrukt hoe belangrijk het is dat deze overeenkomsten spoedig worden uitgevoerd; is verheugd over de verklaring van 11 januari van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, waarin aan alle ondertekenende partijen wordt geappelleerd om zich aan deze overeenkomsten te houden; dringt er bij de lidstaten op aan deze kwestie in de UNHRC aan de orde te stellen om het punt van de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek hoog op de internationale agenda te houden;
34. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie in Israël en Gaza nadat het conflict eind 2012 is geëscaleerd, en veroordeelt de door beide partijen gepleegde gewelddaden; spreekt opnieuw de wens uit dat de blokkade van de Gazastrook wordt opgeheven, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbedenkingen van Israël, en roept op tot het nemen van maatregelen ten behoeve van de wederopbouw en het economische herstel van de Gazastrook;
35. veroordeelt het door de Israëlische regering op 2 december 2012 genomen besluit om 3 000 nieuwe nederzettingseenheden te bouwen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem, met name in de zone E1, waar de bouw van nederzettingen de Westelijke Jordaanoever in tweeën zou delen; benadrukt dat dit besluit de tweestatenoplossing dreigt te ondermijnen; is verheugd over de tijdens de 19e zitting van de UNHRC ingestelde internationale onderzoeksmissie inzake Israëlische nederzettingen op de bezette Palestijnse gebieden; betreurt het feit dat Israël sindsdien elke samenwerking met de UNHRC heeft opgezegd, en dat Israël zich na de aankondiging van een nieuwe onderzoekscommissie inzake Israëlische nederzettingen niet heeft overgegeven, alsmede het feit dat Israël zich niet heeft onderworpen aan de UPR-procedure;
36. is verheugd over de aanneming in de Algemene Vergadering van de VN op 29 november 2012 van de resolutie waardoor Palestina een niet-lidstaat met waarnemerstatus is geworden; neemt kennis van de grote meerderheid waarmee de resolutie over deze kwestie is aangenomen, met 138 stemmen voor en 9 tegen, bij 41 onthoudingen; neemt ook ter kennis dat slechts één lidstaat van de EU tegen de resolutie heeft gestemd; herhaalt zijn steun voor deze inspanningen; neemt kennis van de door de EU betuigde steun aan een volledig VN-lidmaatschap voor Palestina als onderdeel van een politieke oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict; bevestigt dat de EU geen wijzigingen aan de grenzen van vóór 1967 zal aanvaarden, ook niet met betrekking tot Jeruzalem, tenzij de partijen hierover overeenkomst hebben bereikt;
37. is ingenomen met de voortdurende vervolgwerkzaamheden van de Hoge Commissaris aan verslag A/HRC/19/41 inzake discriminerende wetgeving en praktijken en gewelddaden tegen individuen die zijn gebaseerd op hun seksuele geaardheid en genderidentiteit; zet aan tot een verdere follow-up, onder meer via regionale bijeenkomsten en actieve deelname van de lidstaten, de Raad en de Europese dienst voor extern optreden;
38. is ingenomen met het door de secretaris-generaal en de Hoge Commissaris getoonde leiderschap, zowel binnen als buiten de UNHRC, in verband met discriminatie van en geweld jegens mensen op grond van hun seksuele geaardheid en genderidentiteit; betreurt de voortdurende pogingen om de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten te ondermijnen, in het bijzonder met een resolutie over 'traditionele waarden';
39. neemt nota van het eerste jaarlijkse Forum over bedrijfsleven en mensenrechten van 4 tot 6 december 2012 in Genève, waar een breed scala aan belanghebbenden bijeen is gekomen om over de uitvoering van de VN-richtsnoeren op dit gebied te discussiëren; steunt het initiële overleg tijdens het Forum over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat regeringen en bedrijven regelgevings-, beleids- en uitvoeringskaders vaststellen om mensenrechtenschendingen in verband met zakelijke transacties tegen te gaan; steunt de inspanningen van de Commissie om haar 'nieuwe beleid over maatschappelijk verantwoord ondernemen' verder te ontwikkelen; benadrukt dat dit beleid nog ambitieuzer dient te zijn;
40. is ingenomen met de werkzaamheden van de intergouvernementele werkgroep particuliere militaire en veiligheidsbedrijven (PMSC's), die geen vast tijdschema heeft, maar wel een mandaat om na te gaan of een internationaal regelgevingskader tot de mogelijkheden behoort; beseft dat nauwkeurig is gekeken naar de optie om een juridisch bindend instrument inzake de regeling en bewaking van en het toezicht op de activiteiten van PMSC's op te tuigen, en spreekt zijn steun uit voor een dergelijk juridisch bindend regelgevingskader; onderstreept dat verantwoordingsplicht daarin een belangrijke plaats moet innemen, en verzoekt PMSC's die de gedragscode voor particuliere veiligheidsdienstverleners nog niet hebben ondertekend, zich daaraan te houden; ziet uit naar de presentatie van het rapport van de werkgroep;
Universele periodieke toetsing
41. benadrukt het belang van het universele aspect van de universele periodieke toetsing (UPR) en wijst er opnieuw op dat de UPR van groot belang is omdat deze het mogelijk maakt de mensenrechtensituatie ter plaatse in alle VN-lidstaten te begrijpen en beoordelen;
42. is ingenomen met de aanvang van de tweede cyclus van de universele periodieke toetsing en de goedkeuring van de eerste resultaten; herhaalt dat in de tweede cyclus de nadruk moet komen te liggen op de uitvoering van de aanbevelingen die tijdens de eerste cyclus zijn aanvaard; dringt er echter opnieuw op aan dat de aanbevelingen die door sommige landen niet gedurende de eerste cyclus werden geaccepteerd, bij de voortzetting van het UPR-proces worden heroverwogen;
43. is van mening dat de uitvoering cruciaal is om het potentieel van het UPR-proces tot uiting te laten komen; herhaalt daarom dat het belangrijk is dat de lidstaten technische hulp verlenen aan de landen die bij het uitvoeren van de aanbevelingen worden getoetst; spoort landen aan met tussentijdse updates te komen om zo bij te dragen aan een betere uitvoering;
44. verzoekt de lidstaten van de EU deel te nemen aan de interactieve UPR-dialogen om specifiekere en beter meetbare aanbevelingen te doen om zo de kwaliteit van de follow-up en de uitvoering van aanvaarde aanbevelingen te verbeteren;
45. pleit ervoor dat de UPR-aanbevelingen stelselmatig in de mensenrechtendialogen en het overleg van de EU alsook in de landenstrategieën van de EU op het vlak van mensenrechten worden opgenomen, om te zorgen voor een follow-up van de UPR-resultaten; pleit er dan ook voor dat het Parlement deze aanbevelingen aankaart tijdens zijn eigen werkbezoeken aan derde landen;
46. is ingenomen met maatregelen waarbij de volledige deelname van een brede scala aan belanghebbenden in het UPR-proces mogelijk wordt; is in dit verband verheugd over de wijzigingen in de lijst van sprekers, waardoor alle landen die iets in te brengen hebben tijdens het UPR-proces daartoe de mogelijkheid hebben; herhaalt zijn waardering voor de sterkere rol die nationale mensenrechtenorganisaties toebedeeld hebben gekregen, in overeenstemming met de beginselen van Parijs; is tevreden over de intensievere deelname uit het veld als gevolg van het toegenomen gebruik van videoconferenties;
47. vindt dat er meer kan worden gedaan om het maatschappelijk middenveld bij het UPR-proces te betrekken, ook bij de uitvoering van de resultaten van de UPR; veroordeelt het gebruik van represailles tegen personen die deelnemen en hun medewerking verlenen aan het UPR-proces; benadrukt dat door dergelijk optreden het mensenrechtensysteem van de VN als geheel wordt ondermijnd; verzoekt alle landen met klem te zorgen voor de juiste bescherming tegen dergelijke intimidaties;
Speciale Procedures
48. bevestigt de cruciale rol die de speciale procedures spelen in de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van het werk van de UNHRC en de centrale positie daarvan in het mensenrechtenapparaat van de VN; herhaalt dat het een sterke voorstander van de speciale procedures is en benadrukt dat de onafhankelijkheid van deze mandaten essentieel is;
49. verzoekt de landen met klem volledig mee te werken aan de speciale procedures, onder andere door mandaathouders voor landenbezoeken zo snel mogelijk te ontvangen, mee te werken als er dringende verzoeken worden gedaan of vermeende schendingen van de mensenrechten aan de orde worden gesteld, en te zorgen voor een passende follow-up van de aanbevelingen van de mandaathouders; verzoekt de leden van de UNHRC met klem als voorbeeld in deze kwesties te dienen;
50. is ingenomen met de maatregelen die de EU heeft genomen om alle speciale procedures van de VN op het vlak van mensenrechten gezamenlijk uit te breiden, waarmee zij een voorbeeld stellen; spoort andere lidstaten van de VN aan hetzelfde te doen;
51. verwerpt alle vormen van represailles tegen personen die hun medewerking verlenen aan de speciale procedures; benadrukt dat door dergelijk optreden het mensenrechtensysteem van de VN als geheel wordt ondermijnd; verzoekt alle landen met klem te zorgen voor de juiste bescherming tegen dergelijke intimidaties;
Betrokkenheid van de EU
52. kan niet genoeg benadrukken dat de EU actief betrokken moet zijn bij de mensenrechtenmechanismen van de VN, met inbegrip van de UNHRC; spoort lidstaten daarom aan resoluties te steunen, actief deel te nemen aan debatten en interactieve dialogen en verklaringen af te leggen;
53. benadrukt van hoeveel belang het is dat ervoor gezorgd wordt dat het werk dat in Genève in het kader van de UNHRC wordt verzet, geïntegreerd wordt in de activiteiten van de EU in het algemeen, dus ook in de activiteiten van het Parlement;
54. is ingenomen met de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de heer Stavros Lambrinidis; spoort de speciale vertegenwoordiger aan bij te dragen aan een doeltreffend, samenhangend en zichtbaar EU-mensenrechtenbeleid in de context van de UNHRC, en een nauwe samenwerking tot stand te brengen met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en de speciale procedures; ziet uit naar de samenwerking met de speciale vertegenwoordiger op deze punten;
55. is verheugd over de deelname van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten aan het Forum over bedrijfsleven en mensenrechten in Genève op 4 en 5 december 2012;
56. wijst er opnieuw op dat EU-optreden het meest doeltreffend is als de Unie en haar lidstaten hun krachten bundelen; onderstreept dat het belangrijk is dat wordt doorgegaan met een versterking van de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten op dit punt, zodat ten aanzien van mensenrechtenvraagstukken gemeenschappelijke standpunten kunnen worden bereikt; steunt alle inspanningen om 'met vele stemmen één boodschap' over te brengen; roept opnieuw op tot doortastender en ambitieuzer optreden in plaats van genoegen te nemen met de kleinste gemene deler; spoort de EDEO in dit verband aan om met name via de EU-delegaties in Genève en New York voor meer coherentie te zorgen, op basis van tijdig en inhoudelijk overleg;
57. benadrukt het belang van de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangezien dit de eerste keer is dat de EU een VN-verdrag heeft bekrachtigd als juridische entiteit; en verzoekt de EU het Verdrag van de Raad van Europa inzake geweld tegen vrouwen te ondertekenen en te bekrachtigen;
58. herhaalt dat het cruciaal is dat de EU de onafhankelijkheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten verdedigt, gezien de vereiste dat dit zijn taken op onpartijdige wijze uitoefent; en herinnert eraan dat het van belang is dat er toereikende financiering beschikbaar moet worden gesteld zodat de regionale kantoren van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten kunnen blijven functioneren;
59. stelt vast dat de bescherming van mensenrechtenverdedigers een hoofdprioriteit is van het mensenrechtenbeleid van de EU; beklemtoont dat represailles tegen en intimidatie van mensenrechtenverdedigers die samenwerken met de mensenrechtenmechanismen van de VN dit systeem dreigen te ondermijnen; waardeert daarom de praktische en financiële steun die is toegewezen voor de dringende bescherming van en steun aan mensenrechtenverdedigers in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);
60. is verheugd over de oprichting van de werkgroep mensenrechten van de Raad in Brussel (COHOM); is ingenomen met de inspanningen van COHOM om de voorbereiding en coördinatie van EU-standpunten voor de UNHRC-zittingen te verbeteren, met inbegrip van de organisatie van COHOM-bijeenkomsten in Genève; herhaalt zijn verwachting dat COHOM een cruciale rol zal spelen bij het bewerkstelligen van meer samenhang tussen de externe en interne dimensie van het mensenrechtenbeleid van de EU;
61. verwacht dat de ontwikkeling van de landenstrategieën van de EU inzake mensenrechten naar behoren wordt gecoördineerd met het optreden van de EU in de VN-fora; herhaalt zijn aanbeveling dat de landenstrategieën van de EU inzake mensenrechten openbaar worden gemaakt om meer inzicht te geven in de toewijding van de EU op het gebied van mensenrechten in derde landen en mogelijk te maken dat degenen die zich inzetten voor hun mensenrechten steun kunnen vinden in deze documenten;
62. vindt het belangrijk dat in de UNHRC wordt stilgestaan bij de ontwikkeling dat er steeds minder ruimte is voor ngo's; spoort de lidstaten van de EU aan dit probleem met vereende krachten aan te pakken;
63. verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger van de Commissie opnieuw de aandacht te vestigen op dit probleem, nu uit nieuwe rapporten blijkt dat EU-bedrijven medeplichtig zijn aan mensenrechtenschendingen in derde landen; herhaalt in dit verband dat de samenhang tussen intern en extern beleid moet worden verhoogd en dat mensenrechten volledig moeten worden geëerbiedigd in het intern beleid om te voorkomen dat er met twee maten wordt gemeten;
64. draagt zijn delegatie naar de 22e zitting van de UNHRC op de in deze resolutie genoemde kwesties en standpunten te verwoorden; vraagt de delegatie om van deze missie verslag uit te brengen aan de Subcommissie mensenrechten; acht het beslist noodzakelijk dat de gewoonte om EP-delegaties te sturen naar de desbetreffende zittingen van de UNHRC en de Algemene Vergadering van de VN wordt voortgezet;
o
o o
65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid /vicevoorzitter van de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 67e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de VN-Raad voor de rechten van de mens, de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens en de Werkgroep EU-VN opgericht door de Commissie Buitenlandse Zaken.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0250.
- [2] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0058.
- [3] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
- [4] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
- [5] Artikelen 2, 3, lid 5, en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.