Ontwerpresolutie - B7-0189/2013Ontwerpresolutie
B7-0189/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang

15.5.2013 - (2013/2612(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Véronique De Keyser, Pino Arlacchi, Ana Gomes, Göran Färm, María Muñiz De Urquiza, Raimon Obiols, Pier Antonio Panzeri, Norbert Neuser namens de S&D­Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0188/2013

Procedure : 2013/2612(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0189/2013
Ingediende teksten :
B7-0189/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0189/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang

(2013/2612(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties, en met name die van 14 maart 2013 over de situatie in Egypte[1],

–   gezien de conclusies van de covoorzitters na de vergadering van de taskforce EU-Tunesië van 28 en 29 september 2011,

–   gezien de conclusies van de covoorzitters na de vergadering van de taskforce EU-Egypte van 14 november 2012,

–   gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Tunesië en Verordening (EU) nr. 1100/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

–   gezien Verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte en Verordening (EU) nr. 1099/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

–   gezien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en Besluiten 2011/625/GBVB en 2011/178/GBVB van de Raad tot wijziging hiervan, Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië en Verordening (EU) nr. 965/2011 van de Raad tot wijziging hiervan, en Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 364/2013 en 50/2013 van de Raad houdende tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië,

–   gezien het VN-Verdrag tegen corruptie van 2003, dat in werking is getreden in 2005 en dat voor de Europese Unie is goedgekeurd met Besluit 2008/801/EG van de Raad van 25 september 2008,

–   gezien het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (het Verdrag van Palermo) van 2000,

–   gezien resoluties 1970 (2011), 1973 (2011) en 2009 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Libië,

–   gezien resolutie 19/38 van de VN-Mensenrechtenraad van 19 april 2012 over de negatieve impact van de niet-repatriëring van middelen van onrechtmatige origine naar de landen van herkomst op het genot van de mensenrechten, en het feit dat het belangrijk is de internationale samenwerking te verbeteren,

–   gezien het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR), een gemeenschappelijk programma van de Wereldbank en het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding,

–   gezien het actieplan voor terugvordering van activa van het partnerschap van Deauville met Arabische landen in overgang van de G8 van 21 mei 2012,

–   gezien het eindverslag van het Arabische Forum inzake de terugvordering van activa van 13 september 2012,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat het een morele plicht is ervoor te zorgen dat de landen van de Arabische Lente in overgang hun activa kunnen terugkrijgen, alsmede een hoogst politieke kwestie in het kader van de betrekkingen van de EU met haar zuidelijke nabuurschap; overwegende dat het ook een belangrijke economische kwestie is voor de zuidelijke buurlanden in kwestie, gezien het potentieel van deze activa, als zij worden terugbezorgd en op transparante en doeltreffende wijze worden gebruikt om bij te dragen tot het economische herstel van deze landen; overwegende dat de terugwinning van activa een preventief effect heeft, doordat er een krachtige signaal mee wordt afgegeven dat er geen sprake is van straffeloosheid voor diegenen die betrokken zijn bij corruptie, en dus een belangrijke bijdrage kan leveren aan de totstandbrenging van democratie en de rechtsstaat in de landen van de Arabische Lente in overgang; overwegende dat de terugwinning van activa als belangrijk effect heeft dat het hardnekkige probleem van witwassen wordt aangepakt en dat de stabiliteit van het internationale financiële systeem wordt versterkt;

B.  overwegende dat er een uitgebreid internationaal rechtskader bestaat op basis van internationale overeenkomsten en normen inzake corruptie, witwassen en wetshandhaving, in het bijzonder het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNAC) van 2003, dat de staten die partij bij het verdrag zijn, duidelijke verplichtingen oplegt, zoals het vaststellen van middelen om het bankgeheim op te heffen en het aanpassen van de binnenlandse rechtsstelsels om de terugvordering van activa mogelijk te maken; overwegende dat in artikel 51 van het VN-Verdrag tegen corruptie staat dat de teruggave van activa een 'fundamenteel beginsel' van het verdrag is en dat de staten die partij bij het verdrag zijn elkaar in dit verband de 'grootst mogelijke medewerking en bijstand' verlenen, terwijl in artikel 46, lid 1, wordt onderstreept dat de staten die partij bij het verdrag zijn elkaar bij 'onderzoeken, vervolgingen en rechtszaken' in verband met misdrijven die onder dit verdrag vallen de 'breedst mogelijke juridische bijstand' verlenen;

C. overwegende dat de bevoegdheid voor terugvordering van activa eerst en vooral ligt bij de nationale autoriteiten van aangezochte staten; overwegende dat dit in het geval van de EU betekent dat bevriezing van activa een bevoegdheid van de Unie is, terwijl terugvordering en repatriëring van die activa een bevoegdheid van de lidstaten is, op grond van hun nationale wetgeving; overwegende dat terugvordering van activa vanwege haar specifieke kenmerken samenwerking tussen meerdere nationale instanties in aangezochte en aanzoekende landen vereist;

D. overwegende dat de procedure voor de terugvordering van activa meestal ingewikkeld, gevoelig en lang is; overwegende dat tijdens deze procedure de desbetreffende wetsbepalingen niet kunnen worden omzeild en personen hun wettelijke rechten niet kan worden ontzegd; overwegende dat de verscheidenheid en de complexiteit van de nationale wetgevingen in de aangezochte staten enerzijds, en de gebrekkige juridische deskundigheid en de beperkte institutionele capaciteit in de aanzoekende staten anderzijds belangrijke obstakels vormen voor initiatieven op dit gebied;

E.  overwegende dat de EU na de revoluties van de Arabische Lente in Egypte en Tunesië snel de activa van de voormalige dictators, hun familieleden en verscheidene andere, aan hun regimes gerelateerde personen heeft bevroren; overwegende dat de EU in overeenstemming met resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad eenzelfde besluit heeft genomen met betrekking tot Libië; overwegende dat het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld de lidstaten van de EU toestaat bevroren activa op grond van erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven en naar Egypte en Tunesië te repatriëren;

F.  overwegende dat in de conclusies van de covoorzitters van de bijeenkomst van de taskforce EU-Tunesië op 29 september 2011 staat dat de taskforce belooft 'al het mogelijke te doen om de autoriteiten te helpen bij het aan het Tunesische volk teruggeven van hetgeen het vorige, corrupte regime van hen heeft gestolen', en dat de EU heeft aangekondigd dat zij, teneinde de repatriëring van deze activa te vergemakkelijken, bijstand aan de Tunesische autoriteiten zal verlenen, met name in de vorm van de oprichting van een 'team ondersteuning terugvordering activa' bestaande uit deskundigen in Tunis en Brussel;

G. overwegende dat in de conclusies van de covoorzitters van de taskforce EU-Egypte staat dat de 'bevriezing en terugvordering van verduisterde activa een belangrijke politieke kwestie' is voor Egypte en de EU, en dat de EU 'een voortrekkersrol zal blijven vervullen met betrekking tot de kwestie van terugvordering van activa' en 'nauw zal samenwerken met internationale partners, zoals Zwitserland, internationale financiële instellingen, het StAR-initiatief van de Wereldbank en de G8, om de bestaande situatie in kaart te brengen, voorstellen te doen voor concrete vervolgstappen en de coördinatie te verbeteren';

H. overwegende dat Egypte, Libië en Tunesië reeds veel hebben gedaan om ervoor te zorgen dat door voormalige dictators en hun regimes verduisterde activa naar die landen worden gerepatrieerd, onder meer door speciale nationale onderzoekscommissies in te stellen die tot taak hebben deze activa op te sporen, in kaart te brengen en terug te vorderen en rechtszaken aan te spannen in de EU-lidstaten; overwegende dat verscheidene belangrijke internationale actoren – waaronder de EU, leden van de G8 en Zwitserland – positief op deze inspanningen hebben gereageerd; overwegende dat er tot dusver evenwel weinig concrete resultaten zijn behaald;

I.   overwegende dat de proactieve inzet van financiële centra en de inspraak en medewerking van maatschappelijke organisaties– zowel in de verzoekende als in de aangezochte landen – cruciaal zijn voor het succes van initiatieven voor terugvordering van activa;

J.   overwegende dat communicatie essentieel is voor pogingen tot terugvordering, teneinde good practices te verspreiden en stimulansen te creëren door ruchtbaarheid te geven aan succesverhalen; overwegende dat misleidende verklaringen over de hoeveelheid terug te vorderen activa evenwel onrealistische verwachtingen kunnen scheppen bij de bevolking van de betrokken zuidelijke partnerlanden, hetgeen contraproductief kan zijn;

1.  onderstreept dat de teruggave van activa die door voormalige dictators en hun regimes in landen van de Arabische Lente in overgang zijn gestolen, afgezien van het economische belang ervan, een morele plicht is en tegelijkertijd een uitermate politieke kwestie, aangezien deze symbool staat voor het herstel van rechtvaardigheid en verantwoordingsplicht in de geest van democratie en de rechtsstaat, alsook voor de politieke wil en geloofwaardigheid van de EU, en derhalve een essentieel onderdeel vormt van het partnerschap van de EU met de landen van het zuidelijke nabuurschap, en met name Egypte, Libië en Tunesië;

2.  benadrukt dat het proces van terugvordering van activa weliswaar volgens nationale wetgevingen verloopt en de desbetreffende bevoegdheden hoofdzakelijk bij de nationale autoriteiten liggen, maar dat de EU een cruciale rol toekomt bij het stimuleren en faciliteren van dit proces;

3.  merkt op dat er, ondanks de aanzienlijke inspanningen van de Egyptische, Libische en Tunesische autoriteiten en de sterke politieke van alle betrokken partijen, weinig succes is geboekt bij het terugvorderen van verduisterde activa, en dit vooral ten gevolge van de talrijke en complexe bepalingen en procedures in de verschillende nationale juridische systemen, wettelijke starheid en het gebrek aan knowhow in de betrokken landen van de Arabische Lente over de wettelijke, financiële en administratieve procedures in Europese en andere jurisdicties alsook de weinige middelen waarover zij beschikken;

4.  vraagt de EU en haar lidstaten hun inspanningen op het gebied van terugvordering van activa door Egypte, Libië en Tunesië sterk te vergroten; onderstreept dat terugvordering van activa een essentiële dimensie is van de steun van de Unie voor overgang naar democratie en economisch herstel in deze landen, en kan leiden tot een versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de twee partijen in de geest van partnerschap met samenlevingen, hetgeen een hoeksteen van het herziene Europese nabuurschapsbeleid vormt;

5.  is verheugd over het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld, dat de teruggave van verduisterde gelden aan Egypte en Tunesië makkelijker maakt doordat het de lidstaten toestaat bevroren activa op grond van erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken autoriteiten in de lidstaten enerzijds en in Egypte en Tunesië anderzijds bevordert; onderstreept evenwel dat er concrete resultaten moeten worden geboekt en dat Libië volledig bij dit proces moet worden betrokken;

6.  is verheugd over de nauwe samenwerking tussen de EU-instellingen en andere belangrijke internationale actoren met betrekking tot de terugvordering van activa door Egypte, Libië en Tunesië, in het bijzonder het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR) van de Wereldbank en het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding; onderstreept dat het belangrijk is gebruik te maken van bestaande mechanismen op zowel nationaal als internationaal niveau, in combinatie met het vaststellen van de nodige nieuwe wetgeving en het aanpassen van bestaande wetgeving ter zake op nationaal niveau;

7.  dringt erop aan onverwijld een EU-mechanisme in het leven te roepen bestaande uit een team van opsporingsambtenaren, officieren van justitie, juristen en andere deskundigen uit de lidstaten, de andere betrokken Europese landen en de Verenigde Staten, voor het geven van juridisch en technisch advies en bijstand aan landen van de Arabische Lente die bezig zijn met het terugvorderen van activa; vindt dat dit mechanisme voldoende moet worden gefinancierd met middelen van de relevante financiële instrumenten voor externe betrekkingen van de EU; onderstreept, gezien de complexe, gevoelige en lange juridische procedures, het belang van duurzaamheid van dit EU-mechanisme; wijst ook op de mogelijkheid om dit mechanisme in een latere fase van extra financiering te voorzien via medefinancieringsovereenkomsten met de verzoekende landen;

8.  spoort de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied aan aandacht te besteden aan terugvordering van activa door landen van de Arabische Lente in overgang, teneinde leden van nationale parlementen van landen aan beide oevers van de Middellandse Zee bij dit proces te betrekken;

9.  erkent en steunt ten volle de bijdrage die maatschappelijke organisaties, in zowel de aanzoekende als de aangezochte landen, aan het proces van terugvordering van activa leveren, met name door informatie te verschaffen aan de bevoegde autoriteiten, samenwerking tussen de voornaamste nationale en internationale actoren aan te moedigen, toezicht te houden op de teruggave van activa en erop toe te zien dat de teruggegeven activa in het verzoekende land op transparante en efficiënte wijze worden gebruikt;

10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en de regeringen van de lidstaten, het parlement en de regering van Zwitserland, het Congres en de president van de Verenigde Staten, en de parlementen en de regeringen van Egypte, Libië en Tunesië.