Ontwerpresolutie - B7-0260/2013Ontwerpresolutie
B7-0260/2013

ONTWERPRESOLUTIE over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

5.6.2013 - (2013/2657(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Anneli Jäätteenmäki, Graham Watson namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0260/2013

Procedure : 2013/2657(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0260/2013
Ingediende teksten :
B7-0260/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0260/2013

Resolutie van het Europees Parlement over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

(2013/2657(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie[1],

–   gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2012 over de herziening van het gemeenschappelijk standpunt,

–   gezien de huidige procedure voor de evaluatie van het gemeenschappelijk standpunt in de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM) dat overeenkomstig artikel 15 drie jaar na de vaststelling ervan moet worden geëvalueerd,

–   gezien het dertiende en veertiende jaarverslag van de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM)[2],

–   gezien de lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik die is opgenomen in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 1232/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en de geplande herziening ervan in 2013 in het kader van het Actieplan voor mensenrechten en democratie,

–   gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap,

–   gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, dat op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd[3],

–   gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/CFSP van de EU van 23 juni 2003 inzake de beheersing van de tussenhandel in wapens,

–   gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie van 27 februari 2012[4],

–   gezien de regelmatige bijgewerkte gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie[5],

–   gezien het Arrangement van Wassenaar betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik van 12 mei 1996, alsmede de in de jaren 2011 en 2012 bijgewerkte lijsten van deze goederen en technologieën en munitie[6],

–   gezien het internationale Wapenhandelsverdrag (ATT) van de VN, waarin bindende gemeenschappelijke normen voor de wereldwijde handel in conventionele wapens zijn vastgelegd,

–   gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties[7],

–   gezien artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat wapenuitvoer gevolgen heeft voor de menselijke veiligheid en derhalve in een transparant en effectief wapencontrolesysteem moet worden ingebed;

B.  overwegende dat de lidstaten inzien dat de handel in militaire technologieën en goederen geen gewone handel is en dat altijd bijzondere voorzichtigheid is geboden met betrekking tot de uitvoer van goederen die onder die categorie vallen;

C. overwegende dat de landen van de Europese Unie volgens gegevens van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) tezamen 's werelds op een na grootste wapenexporteur zijn, net na VS, en dat van deze wapenuitvoer een steeds groter aandeel geleverd wordt aan landen buiten de Europese Unie;

D. overwegende dat de belangrijkste bestemmingen buiten de EU voor wapens vanuit de lidstaten het Midden-Oosten, Noord-Amerika en Azië zijn; overwegende dat de meeste wapens worden uitgevoerd naar de landen Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten en de Verenigde Arabische Emiraten;

E.  overwegende dat door de industrie wordt aangedrongen op uitbreiding van de wapenuitvoer, en dat deze eis in de politiek breed wordt gesteund als bijdrage om de industriële basis van de Europese defensie-industrie, de technologische kennis, de voorzieningszekerheid en de paraatheid te versterken;

F.  overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB een intergouvernementeel samenwerkingsinstrument en een juridisch bindend kader vormt en dat niet-naleving van de acht criteria die erin zijn vastgelegd als gevolg moet hebben dat er geen exportvergunning wordt afgegeven (voor de criteria 1 t/m 4) of dat dit op zijn minst wordt overwogen (voor de criteria 5 t/m 8);

G. overwegende dat er geen sanctiemechanismen zijn voor schendingen van het gemeenschappelijk standpunt;

H. overwegende dat het besluitvormingsproces voor de verlening of weigering van een wapenuitvoervergunning uitsluitend tot de bevoegdheid van de lidstaat behoort; overwegende dat de acht criteria op verschillende wijze worden geïnterpreteerd, wat ertoe leidt dat de wapenuitvoerpraktijk binnen de EU sterk uiteenloopt;

I.   overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt wordt bepaald dat, hoewel lidstaten rekening mogen houden met het belang van de voorgestelde uitvoer uit economisch, sociaal, commercieel en industrieel oogpunt, deze overwegingen geen nadelige invloed mogen hebben op de toepassing van de criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

J.   overwegende dat maatschappelijke organisaties, onderzoekers en ngo's de tekortkomingen van het gemeenschappelijk standpunt op voorbeeldige wijze aan het licht hebben gebracht;

1.  prijst de EU voor het vaststellen van de eerste regionaal bindende regeling inzake de uitvoer van conventionele wapens en betreurt het feit dat de EU nog altijd geen gemeenschappelijk beleid heeft inzake de verkoop van wapens aan derde landen;

2.  is van mening dat het GBVB en het gemeenschappelijk standpunt met elkaar in overeenstemming moeten zijn; is van mening dat de lidstaten en de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid tot taak hebben om de samenhang van het gemeenschappelijk standpunt en het buitenlands beleid te waarborgen;

3.  roept de lidstaten op de gezamenlijk overeengekomen regels en criteria onverkort na te leven;

4.  is van mening dat de tekst in de gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB nauwkeuriger moet zijn en minder vatbaar voor interpretatie, en dat de gids ook in de toekomst moet worden bijgewerkt indien daar aanleiding voor is;

5.  wijst erop dat de jaarverslagen van COARM ervoor hebben gezorgd dat de wapenexport van de lidstaten transparanter is; betreurt echter dat de gegevens onvolledig en verschillend van aard zijn vanwege de uiteenlopende gegevensverzamelings- en indieningsprocedures van de afzonderlijke lidstaten;

6.  herinnert de lidstaten eraan dat zij aan COARM jaarlijks alle informatie dienen te verstrekken betreffende hun wapenhandel, zoals overeengekomen en vastgelegd in het gemeenschappelijk standpunt;

7.  vraagt om een analyse van de implementatie van het gemeenschappelijk standpunt in de nationale systemen; is van mening dat de capaciteit van COARM om de controle van de wapenuitvoer te analyseren moet worden versterkt;

8.  is van mening dat er een controle- en meldsysteem moet komen dat geregeld informatie levert over de vraag of en in welke mate uitvoer vanuit afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie in strijd is met de acht criteria;

9.  is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt moet worden aangevuld met een voortdurend bijgewerkte en openbaar toegankelijke lijst met informatie over de vraag in hoeverre wapenuitvoer naar bepaalde ontvangende landen al dan niet in overeenstemming is met de acht criteria; wijst er echter op dat vergunningsbesluiten per geval worden genomen door de lidstaten;

10. is van mening dat de overheidsambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de nationale uitvoervergunningen regelmatig geraadpleegd moeten worden op de vergaderingen van COARM, omdat zij een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt leveren en kunnen bijdragen tot een hogere kwaliteit van de uitgewisselde gegevens; is bovendien van mening dat maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de controle van de wapenuitvoer, alsmede vertegenwoordigers van de defensie-industrie moeten worden geraadpleegd;

11. benadrukt dat een verbeterd systeem van controles van eindgebruikers en inspecties na de levering moet worden ingevoerd om een betere uitwisseling van informatie tussen de lidstaten mogelijk te maken, en dat de delegaties van de EU de middelen moeten krijgen om de lidstaten te assisteren bij de correcte tenuitvoerlegging van dit systeem;

12. is van mening dat een verbeterd systeem moet worden opgezet voor geregelde uitwisseling van actuele informatie tussen de lidstaten inzake de verkoop van wapens aan landen waartegen voorheen een embargo gold;

13. verzoekt om een jaarlijks debat in het Parlement en om de opstelling van jaarverslagen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt, teneinde een passend niveau van parlementaire controle en transparantie op Europees niveau te waarborgen;

14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.