Ontwerpresolutie - B7-0263/2013Ontwerpresolutie
B7-0263/2013

ONTWERPRESOLUTIE over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

5.6.2013 - (2013/2657(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Maria Eleni Koppa, Ana Gomes, Véronique De Keyser, Raimon Obiols, Pino Arlacchi namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0258/2013

Procedure : 2013/2657(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0263/2013
Ingediende teksten :
B7-0263/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0263/2013

Resolutie van het Europees Parlement over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

(2013/2657(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere verslagen en resoluties, met name die van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties[1],

–   gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap,

–   gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

–   gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2012 over de herziening van het gemeenschappelijk standpunt,

–   gezien het veertiende jaarverslag van COARM volgens artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie[2],

–   gezien de huidige procedure voor de evaluatie van het gemeenschappelijk standpunt in de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM) dat overeenkomstig artikel 15 drie jaar na de vaststelling ervan moet worden geëvalueerd,

–   gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, dat op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd,

–   gezien het Arrangement van Wassenaar betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik van 12 mei 1996, alsmede de in de jaren 2011 en 2012 bijgewerkte lijsten van deze goederen en technologieën en munitie,

–   gezien de goedkeuring van het mondiale Verdrag inzake wapenhandel door de Algemene Vergadering van de VN op 2 april 2013 (resolutie nr. 67/58 van de VN-Veiligheidsraad) en de volledige tekst van het verdrag, dat ter ondertekening is opengesteld op 3 juni 2013,

–   gezien het Commissievoorstel voor een Besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Unie het Wapenhandelsverdrag te ondertekenen (COM(2013)0273 final) en de conclusies van de Raad van 28 mei 2013 waarin het voorstel wordt goedgekeurd en de lidstaten worden aangespoord het verdrag te ondertekenen tijdens de plechtige ceremonie op 3 juni in New York of op de eerst mogelijke datum,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat wapenexport en -transfers een impact hebben op de menselijke veiligheid, de mensenrechten, de democratie, de governance en de sociaaleconomische ontwikkeling en overwegende dat het daarom belangrijk is te zorgen voor een aanscherping van het exportcontrolebeleid van de EU voor militaire technologie en apparatuur, dat moet worden ingepast in het kader van een transparant, effectief en algemeen aanvaard en gedefinieerd wapencontrolesysteem;

B.  overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB een juridisch bindend kader vormt en dat niet-naleving van de acht criteria die erin zijn vastgelegd, tot gevolg moet hebben dat er geen exportvergunning wordt afgegeven (criteria 1-4) of dat dit op zijn minst wordt overwogen (criteria 5-8); overwegende dat lidstaten evenwel de eindcontrole behouden over alle aspecten die verband met het verlenen van vergunningen voor wapenuitvoer houden en dat de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt niet valt onder de juridische bevoegdheid van het Europees Hof van Justitie;

C. overwegende dat met deze criteria o.a. moet worden verhinderd dat wapenuitvoer plaatsvindt die leidt tot verergering van conflicten (criteria 3 en 4) of tot schending van de mensenrechten (criterium 2) of die negatieve gevolgen heeft voor het ontwikkelingsperspectief van het ontvangende land (criterium 8); overwegende dat het gemeenschappelijk standpunt geen beperkingen bevat met betrekking tot het toepassingsgebied en dat de acht criteria derhalve ook gelden voor intra-Europese wapenuitvoer en -overdracht aan nauw met de Europese Unie geassocieerde landen;

D. overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen;

E.  overwegende dat artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt duidelijk veronderstelt dat naleving van de acht criteria prevaleert boven eventuele economische, sociale, commerciële en industriële belangen van de lidstaten;

F.  overwegende dat ook rekening gehouden moet worden met de criteria van het gemeenschappelijk standpunt bij de herstructurering van de Europese defensie-industrie, die van vitaal belang is voor kleine en middelgrote ondernemingen, die banen creëren;

G. overwegende dat een ontwikkeling naar een strenger controle- en meldsysteem is waargenomen sinds er jaarverslagen worden voorgelegd aan de Raad overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie; overwegende dat er evenwel geen gestandaardiseerd controle- en meldsysteem is en dat de lidstaten legislatieve en operationele hindernissen moeten overwinnen teneinde te zorgen voor betere naleving van de acht criteria;a

H. overwegende dat de naleving van het gemeenschappelijk standpunt onderwerp is geweest van academisch onderzoek en gepubliceerde bijdragen uit het maatschappelijk middenveld; overwegende dat er geen mogelijkheid bestaat om de naleving van de acht criteria onafhankelijk te laten controleren;

I.   overwegende dat het systeem voor de beoordeling van en het toezicht op de naleving van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt moet worden uitgebreid tot de productiefase;

J.   overwegende dat de lidstaten, ondanks het bestaan van de gids voor de gebruiker, de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt verschillend interpreteren wanneer zij vergunningen verlenen of weigeren voor de export van dezelfde categorie militaire goederen met de dezelfde bestemmingen; overwegende dat er derhalve gestreefd moet worden naar een homogene en ambitieuze toepassing van de criteria door alle lidstaten;

K. overwegende dat het COARM-jaarverslag betrekking moet hebben op de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt en dat het de transparantie ten aanzien van de wapenuitvoer van de lidstaten moet vergroten; overwegende dat de COARM-jaarverslagen tot grotere transparantie ten aanzien van de wapenuitvoer van de lidstaten hebben bijgedragen en dat het aantal richtsnoeren en toelichtingen in de gids voor de gebruiker sterk is toegenomen; overwegende dat de hoeveelheid informatie over de verlening van wapenuitvoervergunningen door het gemeenschappelijk standpunt is toegenomen;

L.  overwegende dat in de EU-wetgeving inzake goederen voor tweeërlei gebruik is voorzien in regels voor de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van deze goederen, met als belangrijkste tekst Verordening (EU) nr. 388/2012; overwegende dat er in februari 2012 een bijgewerkte versie van de lijst van militaire goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik van het Arrangement van Wassenaar is aangenomen, maar dat de overgrote meerderheid van goederen voor tweeërlei gebruik, met name op het gebied van bewakingstechnologie, nog steeds niet onder een wettelijk bindend controlesysteem valt;

M. overwegende dat zowel de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie als ook de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik vele bewakingstechnologieën en -software, alsmede vele andere goederen niet omvatten, die in vele ontvangende landen voor repressieve maatregelen tegen de eigen bevolking worden gebruikt;

N. overwegende dat wapenleveranciers zich bij hun buitenlandse verkoopactiviteiten hoofdzakelijk richten op ontwikkelingslanden; overwegende dat de waarde van de wapenhandelscontracten met ontwikkelingslanden in de periode 2004-2011 twee derde bedroeg van alle wapenhandelscontracten wereldwijd; overwegende dat onverantwoorde wapenhandel en wapengerelateerde schuld veel ontwikkelingslanden belemmeren om hun millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken;

O. overwegende dat gebeurtenissen als de Arabische Lente in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) eens te meer hebben laten zien dat democratisering en mensenrechtenkwesties in het gedrang komen wanneer het gaat om wapenhandel met deze landen; overwegende dat de gebeurtenissen van de Arabische Lente eens te meer hebben laten zien dat het gemeenschappelijk standpunt en de acht criteria, alsmede ruimere internationale overeenkomsten als het Wapenhandelsverdrag absoluut noodzakelijk en uiterst belangrijk zijn; overwegende dat er bij toekomstige initiatieven en verslagen lering moet worden getrokken uit deze ervaringen, met name wanneer het gaat om uitbreiding van de wapenhandel met niet-overheidsactoren zoals het geval was in Libië en de mogelijkheid van directe overdrachten aan rebellen als in het geval van Syrië;

P.  overwegende dat de internationale wapenhandel door Transparancy International wordt beschouwd als een van de drie meest corrupte sectoren ter wereld; overwegende dat onderzoek van het Internationales Konversionszentrum Bonn (BICC) heeft aangetoond dat bijvoorbeeld Duitsland in 2011 van de 17 568 verleende vergunningen voor de uitvoer van wapengoederen naar 76 verschillende landen naar verluidt in 5 149 gevallen niet heeft voldaan aan een of meer van de acht criteria, en dus in bijna 30 % van de gevallen;

1.  neemt er kennis van dat de landen van de Europese Unie volgens gegevens van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) tezamen, nog vóór de VS en Rusland, de grootste wapenexporteurs ter wereld zijn en dat van deze wapenuitvoer een steeds groter aandeel (61 % in 2011 ) geleverd werd aan landen buiten de Europese Unie;

2.  verheugt zich er in dit verband over dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het controlesysteem voor wapenuitvoer op grond van het gemeenschappelijk standpunt en het Wapenhandelsverdrag; neemt er echter met bezorgdheid kennis van dat de acht criteria in de afzonderlijke lidstaten van de EU niet op consistente wijze worden toegepast en geïnterpreteerd; eist derhalve een vaste, uniformere en herziene interpretatie en volledige uitvoering van het gemeenschappelijke standpunt met al zijn verplichtingen, waarbij voor een mechanisme wordt gezorgd om rekening te kunnen houden met de veiligheidsoverwegingen van een lidstaat met betrekking tot de uitvoer van wapens;

3.  merkt op dat de EU als enige statenbond beschikt over een bindend juridisch kader, dat uniek in de wereld is, om de controle van de wapenuitvoer te verbeteren, inclusief voor crisisregio's en landen met twijfelachtige prestaties op het gebied van mensenrechten en voor landen met een bewezen risico dat de geleverde goederen zonder toestemming worden doorgesluisd naar andere eindgebruikers;

4.  neemt nota van de toezegging van de EDEO en de lidstaten om er overeenkomstig actie 11, onder e), van het EU-Actieplan van het strategisch kader voor mensenrechten en democratie, voor te zullen zorgen dat bij de herziening van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad rekening wordt gehouden met de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; verzoekt de EDEO verslag uit te brengen over de stappen die zijn ondernomen om deze toezegging gestand te doen;

5.  herinnert eraan dat wapenaankopen, omdat zij op niet-transparante wijze gedaan worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de hoge schulden van sommige landen, waaronder een aantal lidstaten; dringt er derhalve op aan dat er meer transparantie wordt betracht met betrekking tot de aan- en verkoop van wapens en dat de informatie over de intracommunautaire wapenhandel nog steeds wordt opgenomen in het EU-jaarverslag;

6.  is van mening dat er een gestandaardiseerd controle- en meldsysteem moet worden vastgesteld, om ervoor te zorgen dat er een publieke evaluatie mogelijk is van de vraag of en in welke mate men zich bij de risicobeoordelingen en -besluiten met betrekking tot uitvoer van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie heeft laten leiden door de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt, zodat conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag in welke mate de criteria door de nationale autoriteiten zijn toegepast; acht het van belang dat een dergelijk systeem gebaseerd moet zijn op het transparantiebeginsel;

7.  benadrukt in verband met het herzieningsproces dat de formulering van het gemeenschappelijk standpunt duidelijker en eenduidiger moet worden, om ervoor te zorgen dat de criteria op uniformere wijze worden geïnterpreteerd en toegepast; dringt er met name op aan artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt in acht te nemen; dringt erop aan dat er in de gids voor de gebruiker gedetailleerdere richtsnoeren worden opgenomen voor criterium 2, en voor criterium 7, en dat de bijlagen I t/m IV worden bijgewerkt, inclusief een verwijzing naar de EU-landenstrategieën voor mensenrechten;

8.  betreurt dat het niet mogelijk is de naleving van de acht criteria onafhankelijk te laten controleren, dat er geen sanctiemechanismen zijn bij niet-naleving van de acht criteria door een lidstaat en dat dit ook niet gepland is; is van mening dat in onafhankelijke controle, alsmede sanctiemechanismen bij niet-naleving van het gemeenschappelijk standpunt moet worden voorzien;

9.  neemt kennis van het feit dat de controle op de naleving van de criteria wordt uitgevoerd overeenkomstig de nationale voorschriften, dat het niet mogelijk is de naleving van de acht criteria onafhankelijk te laten controleren en schending van e acht criteria door een lidstaat geen gevolgen heeft; is van mening dat er een manier moet komen om een onafhankelijke controle van schendingen van het gemeenschappelijk standpunt uit te voeren; is van mening dat de nationale parlementen of specifieke parlementaire organen, bijvoorbeeld parlementaire toezichtscommissies, voor effectieve controle op de toepassing van de criteria moeten zorgen;

10. dringt er bij de lidstaten en de HV/VV op aan te streven naar homogene en ambitieuze toepassing van de acht criteria door alle lidstaten; dringt er bij de lidstaten en de HV/VV op aan ook een veel hoger transparantieniveau te stimuleren door in een veel vroeger stadium volledige gegevens over de wapenuitvoer van alle lidstaten openbaar te maken; onderstreept in verband hiermee het feit dat het belangrijk is samen te werken met het maatschappelijk middenveld;

11. vraagt voorts dat de criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB beter worden toegepast en stelt voor de mogelijkheid te onderzoeken de acht criteria uit te breiden, binnen de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt, naar aan wapenuitvoer gerelateerde dienstverlening; eist dat bij de uitvoer van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik de verenigbaarheid met de acht criteria wordt gecontroleerd, als er redenen zijn om aan te nemen dat de uitvoer van dergelijke goederen en technologieën in strijd is met een van de acht criteria;

12. stelt vast dat in de lidstaten verschillende procedures worden gehanteerd om gegevens te verzamelen en dat er verschillende praktijken bestaan om die gegevens openbaar te maken, wat ertoe leidt dat het COARM-jaarverslag gestandaardiseerde informatie bevat over verleende exportvergunningen, maar sommige belangrijke informatie over de werkelijke uitvoer van wapens niet; vraagt daarom de invoering van een gestandaardiseerde verslagleggingsprocedure voor informatie over de reële export, die in alle lidstaten op uniforme wijze wordt toegepast; is tevreden met de initiatieven van de lidstaten om de situatie te verbeteren door correcte, bijgewerkte en volledige informatie te publiceren; vraagt dat afzonderlijke weigeringen worden vermeld in het COARM-jaarverslag, met vermelding van de criteria waarop de weigeringen zijn gebaseerd en van de betrokken lidstaat;

13. verzoekt de lidstaten bijkomende, actuelere gegevens te verstrekken die indien nodig gebruikt kunnen worden voor de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van landen waarmee wapenhandel in strijd zou zijn met een of meer van de acht criteria en voor een beter begrip en een betere controle door de nationale en gezamenlijk overeengekomen internationale toezichtsorganen en die tevens zouden kunnen worden gebruikt voor het COARM-jaarverslag; stelt in verband hiermee de oprichting voor van een controlemechanisme na de export;

14. eist dat in het COARM-jaarverslag ook informatie wordt opgenomen over de eindbestemming van intra-Europese wapenuitvoer, over mogelijk problematische doorvoer naar derde landen en over de productie onder licentie buiten Europa; stelt voorts voor de follow-up van de kwesties in verband met wapenuitvoer die aan de orde zijn gesteld in eerdere verslagen, op te nemen in het COARM-jaarverslag, alsmede de maatregelen die de lidstaten hebben getroffen om die kwesties aan te pakken;

15. merkt met tevredenheid op dat de overheidsambtenaren die bevoegd zijn voor de afgifte van de nationale uitvoervergunningen regelmatiger geraadpleegd worden en moeten worden op de vergaderingen van de Groep COARM, in samenwerking met de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM), omdat zij een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt leveren en kunnen bijdragen tot een hogere kwaliteit van de uitgewisselde gegevens; is bovendien van mening dat de raadplegingen moeten worden uitgebreid naar organisaties van het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van de defensie-industrie die zich bezighouden met de controle van de wapenuitvoer;

16. verklaart opnieuw dat het de sluiting van een robuust en juridisch bindend wapenhandelsverdrag voor de internationale handel in en overdracht van conventionele wapens onder auspiciën van de Verenigde Naties volledig ondersteunt; benadrukt derhalve dat dit doel een van de prioriteiten van het Europese buitenlands beleid moet zijn en is tevreden met het besluit van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd het Wapenhandelsverdrag te ondertekenen;

17. dringt er bij de lidstaten en de andere partijen in de onderhandelingen op aan het Wapenhandelsverdrag te ondertekenen, te ratificeren en volledig ten uitvoer te leggen;

18. wijst op het belang van transparantie- en verantwoordingsmechanismen bij de effectieve tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten op het gebied van wapenbeheersing; dringt er derhalve op aan dat er mechanismen worden opgenomen voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de verdragssluitende partijen over besluiten inzake wapenuitvoer, -invoer en -overdracht, naast krachtige en duidelijke bepalingen die alle verdragsluitende staten ertoe verplichten op jaarbasis verslag uit te brengen over alle besluiten op het gebied van wapenhandel;

19. onderstreept en is tevreden met het feit dat het verdrag specifiek de transfer verbiedt van bepaalde conventionele wapens, inclusief handvuurwapens en lichte wapens, als hiermee sancties worden geschonden, met name wapenembargo’s die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest, als hiermee de internationale verplichtingen worden geschonden die de exporterende staat heeft op grond van zijn internationale overeenkomsten, met name overeenkomsten inzake de transfer van of illegale handel in conventionele wapens, en als bekend is dat de geëxporteerde wapens en producten kunnen worden gebruikt voor genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en aanvallen tegen burgers;

20. dringt er bij de HV/VV, de Commissie en de lidstaten op aan de toezeggingen van de EU met betrekking tot de bestrijding van illegale accumulatie en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en de bijbehorende munitie, na te leven; herinnert eraan dat deze toezeggingen betrekking hebben op het assisteren van niet-EU-lidstaten bij hun voorraadbeheer, markering en vergelijkbare inspanningen om SALW te controleren en dat zij een aanvulling vormen op de EU-afspraken voor de regulering van de handel in militaire goederen om te vermijden dat EU-lidstaten wapens leveren aan landen waar de wapens naar alle waarschijnlijkheid op ongeoorloofde wijze zullen worden gebruikt;

21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.