Ontwerpresolutie - B7-0264/2013Ontwerpresolutie
B7-0264/2013

ONTWERPRESOLUTIE over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

5.6.2013 - (2013/2657(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Sabine Lösing, Willy Meyer, Takis Hadjigeorgiou, Marie-Christine Vergiat, Younous Omarjee namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0258/2013

Procedure : 2013/2657(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0264/2013
Ingediende teksten :
B7-0264/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0264/2013

Resolutie van het Europees Parlement over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad

(2013/2657(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

–   gezien het dertiende en veertiende jaarverslag van de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM)[1],

–   gezien de lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik die is opgenomen in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 1232/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik,

–   gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, dat op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd[2],

–   gezien het Arrangement van Wassenaar betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik van 12 mei 1996, alsmede de in de jaren 2011 en 2012 bijgewerkte lijsten van deze goederen en technologieën en munitie[3],

–   gezien de goedkeuring van het mondiale Wapenhandelsverdrag door de Algemene Vergadering van de VN op 2 april 2013,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat wapenexport en -transfers een impact hebben op de menselijke veiligheid, de mensenrechten, de democratie, de governance en de sociaaleconomische ontwikkeling en overwegende dat het daarom belangrijk is te zorgen voor een aanscherping van het exportcontrolebeleid van de EU voor militaire technologie en apparatuur, dat moet worden ingepast in het kader van een transparant, effectief en algemeen aanvaard en gedefinieerd wapencontrolesysteem;

B.  overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB een juridisch bindend kader vormt en dat niet-naleving van de acht criteria die erin zijn vastgelegd, als gevolg heeft dat er geen exportvergunning wordt afgegeven (voor de criteria 1 t/m 4) of dat dit op zijn minst wordt overwogen (voor de criteria 5 t/m 8);

C. overwegende dat met deze criteria o.a. moet worden verhinderd dat wapenuitvoer plaatsvindt die tot verergering van conflicten leidt (criteria 3 en 4) of tot schending van de mensenrechten of het internationale humanitaire recht (criterium 2) of die negatieve gevolgen hebben voor het ontwikkelingsperspectief van het ontvangende land (criterium 8); overwegende dat het gemeenschappelijk standpunt geen beperkingen bevat met betrekking tot het toepassingsgebied en dat de acht criteria derhalve ook gelden voor intra-Europese wapenuitvoer en -overdracht aan nauw met de Europese Unie geassocieerde landen;

D. overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen;

E.  overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt wordt bepaald dat, hoewel lidstaten rekening mogen houden met het belang van de voorgestelde uitvoer uit economisch, sociaal, commercieel en industrieel oogpunt, deze overwegingen geen invloed mogen hebben op de toepassing van de criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

F.  overwegende dat er ontwikkelingen in de richting van een strenger controle- en meldsysteem zijn waargenomen sinds er jaarverslagen worden voorgelegd aan de Raad overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB; overwegende dat er evenwel geen gestandaardiseerd controle- en meldsysteem is en dat de lidstaten de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt verschillend interpreteren wanneer zij vergunningen verlenen of weigeren voor de export van dezelfde categorie militaire goederen met de dezelfde bestemmingen; overwegende dat het daarom nodig is de legislatieve en operationele hindernissen te overwinnen om te komen tot een betere, ambitieuze naleving van de acht criteria door alle lidstaten;

G. overwegende dat de naleving van het gemeenschappelijk standpunt onderwerp is geweest van academisch onderzoek en gepubliceerde bijdragen uit het maatschappelijk middenveld; overwegende dat er geen mogelijkheid bestaat om de naleving van de acht criteria onafhankelijk te laten controleren;

H. overwegende dat er de afgelopen jaren maatregelen betreffende de handel in handvuurwapens en lichte wapens zijn aangenomen, bijvoorbeeld het VN-protocol inzake vuurwapens; overwegende dat terreinen zoals het toezicht op de tussenhandel in wapens, de productie onder licentie buiten de Europese Unie en de controle van de eindgebruiker op de agenda zijn geplaatst en ten dele in het gemeenschappelijk standpunt zelf zijn opgenomen;

I.   overwegende dat in de EU-wetgeving inzake goederen voor tweeërlei gebruik is voorzien in regels voor de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van deze goederen, met als belangrijkste tekst Verordening (EU) nr. 388/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad; overwegende dat er in februari 2012 een bijgewerkte versie van de lijst van militaire goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik van het Arrangement van Wassenaar is aangenomen, maar dat de overgrote meerderheid van goederen voor tweeërlei gebruik, met name op het gebied van bewakingstechnologie, nog steeds niet onder een wettelijk bindend controlesysteem valt;

J.   overwegende dat zowel de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie als ook de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik vele bewakingstechnologieën en -software, alsmede vele andere goederen niet omvatten, die in vele ontvangende landen voor repressieve maatregelen tegen de eigen bevolking worden gebruikt;

K. overwegende dat wapenleveranciers zich bij hun buitenlandse verkoopactiviteiten hoofdzakelijk richten op ontwikkelingslanden; overwegende dat de waarde van de wapenhandelscontracten met ontwikkelingslanden in de periode 2004-2011 twee derde bedroeg van alle wapenhandelscontracten wereldwijd; overwegende dat onverantwoorde wapenhandel en wapengerelateerde schuld veel ontwikkelingslanden belemmeren om hun millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken;

L.  overwegende dat de landen van de Europese Unie in 2011 wapenexportvergunningen hebben afgegeven voor een totale waarde van 37,52 miljard EUR;

M. overwegende dat gebeurtenissen als de Arabische Lente in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) eens te meer hebben laten zien dat democratisering en mensenrechtenkwesties in het gedrang komen wanneer het gaat om wapenhandel met deze landen; overwegende dat de gebeurtenissen van de Arabische Lente eens te meer hebben laten zien dat het gemeenschappelijk standpunt en de acht criteria, alsmede ruimere internationale overeenkomsten als het Wapenhandelsverdrag absoluut noodzakelijk en uiterst belangrijk zijn; overwegende dat er bij toekomstige initiatieven en verslagen lering moet worden getrokken uit deze ervaringen, met name wanneer het gaat om uitbreiding van de wapenhandel met niet-overheidsactoren zoals het geval was in Libië;

N. overwegende dat de landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten in de afgelopen jaren behoorden tot de belangrijkste afnemers van Europese wapens en dat zij daar nog steeds toe behoren; overwegende dat lidstaten van de Europese Unie in 2010 wapens ter waarde van in totaal 8 324,3 miljoen EUR en in 2011 nog altijd ter waarde van in totaal 7 975,2 miljoen EUR naar de MENA-landen hebben uitgevoerd, om de politieke stabiliteit te bevorderen[4]; overwegende dat de EU-lidstaten tussen 2006 en 2010 alleen al voor Libië uitvoervergunningen ter waarde van 1056 miljoen EUR hebben verleend, terwijl in dezelfde periode 54 aanvragen voor de uitvoer van wapens naar Libië werden geweigerd op grond van de criteria 2, 7 en 5 (meestal op grond van criterium 2)[5];

O. overwegende dat de internationale wapenhandel door Transparancy International wordt beschouwd als een van de drie meest corrupte sectoren ter wereld;

1.  neemt er kennis van dat de landen van de Europese Unie volgens gegevens van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) tezamen ’s werelds op een na grootste wapenexporteur zijn, net na VS, de grootste wapenexporteurs ter wereld zijn en dat van deze wapenuitvoer een steeds groter aandeel (61 % in 2011 ) geleverd werd aan landen buiten de Europese Unie;

2.  verheugt zich er in dit verband over dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het controlesysteem voor wapenuitvoer op grond van het gemeenschappelijk standpunt en het Wapenhandelsverdrag; neemt er echter met bezorgdheid kennis van dat de acht criteria in de afzonderlijke lidstaten van de EU niet op consistente wijze worden toegepast en geïnterpreteerd; eist derhalve een vaste, uniforme en herziene interpretatie en uitvoering van het gemeenschappelijke standpunt met al zijn verplichtingen, waarbij tegelijk voor een mechanisme wordt gezorgd om rekening met de veiligheidsoverwegingen van een lidstaat met betrekking tot de uitvoer van wapens te kunnen houden; merkt op dat de EU als enige statenbond beschikt over een bindend juridisch kader, dat uniek in de wereld is, om de controle van de wapenuitvoer te verbeteren, inclusief voor crisisregio's en landen met twijfelachtige prestaties op het gebied van mensenrechten en voor landen met een bewezen risico dat de geleverde goederen zonder toestemming worden doorgesluisd naar andere eindgebruikers;

3.  is van mening dat criterium 8 op grond van de negatieve gevolgen van wapenuitgaven voor de ontwikkelingskansen van armere ontvangende landen, moet worden opgewaardeerd, in de zin dat, als een uitvoervergunning onverenigbaar is met de ontwikkeling van het ontvangende land, deze automatisch moet worden geweigerd;

4.  herinnert eraan dat wapenaankopen, omdat zij op niet-transparante wijze gedaan worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de hoge schulden van sommige landen, waaronder een aantal lidstaten; dringt er derhalve op aan dat er meer transparantie wordt betracht met betrekking tot de aan- en verkoop van wapens en dat de informatie over de intracommunautaire wapenhandel nog steeds wordt opgenomen in het EU-jaarverslag;

5.  acht het noodzakelijk dat er een gestandaardiseerd controle- en meldsysteem komt, om te kunnen toetsten of en in welke mate men zich bij de risicobeoordelingen en -besluiten over uitvoer vanuit afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie heeft laten leiden door de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt, zodat conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag in welke mate de criteria door de nationale autoriteiten zijn toegepast; acht het van belang dat een dergelijk systeem gebaseerd moet zijn op het transparantiebeginsel;

6.  benadrukt in verband met het herzieningsproces dat de formulering van het gemeenschappelijk standpunt duidelijker en eenduidiger moet worden, om ervoor te zorgen dat de criteria op uniforme wijze worden geïnterpreteerd en toegepast; dringt er met name op aan artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt in acht te nemen; dringt erop aan dat er in de gids voor de gebruiker gedetailleerdere richtsnoeren worden opgenomen voor criterium 2, en voor criterium 7, en dat de bijlagen I t/m IV worden bijgewerkt, inclusief een verwijzing naar de EU-landenstrategieën voor mensenrechten;

7.  dringt erop aan dat er in het gemeenschappelijk standpunt een post-embargo-"gereedschapskist" (toolbox) wordt opgenomen om de volgende taken uit te voeren of te initiëren: a) regelmatige beoordelingen verrichten, in samenwerking met andere relevante EU-instanties en werkgroepen dan COARM, alsmede met nationale regeringen en autoriteiten, om na te gaan of de EU opnieuw een embargo moet instellen, het embargo moet handhaven met speciale maatregelen, of de controles verder moet normaliseren, b) een beleid voeren waarbij wordt uitgegaan van weigering van de vergunning aan staten waartegen voorheen een embargo gold, c) het equivalent toepassen van de bestaande kennisgeving van weigering/ raadplegingsmechanisme met betrekking tot alle potentiële wapenhandel met staten waartegen eerder een embargo was ingesteld, d) verslagen van de lidstaten over afzonderlijke wapenhandelstransacties die moeten worden opgenomen in het geconsolideerde verslag, e) de lidstaten moeten zich het recht voorbehouden om na de levering inspecties uit te voeren om het eindgebruik te controleren, en f) de controle van het eindgebruik van producten voor tweeërlei gebruik moet worden uitgebreid naar staten waartegen een embargo geldt;

8.  dringt er bij de lidstaten op aan met het oog op de uitvoercontrole en de toepassing van de acht criteria meer aandacht te besteden aan goederen die zowel voor civiel als militair gebruik geschikt zijn, zoals bijvoorbeeld bewakingstechniek, en onderdelen of producten die geschikt zijn voor elektronische oorlogsvoering of die voor schendingen van de mensenrechten zonder dodelijke afloop kunnen worden aangewend;

9.  vraagt voorts dat de criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB beter worden toegepast en stelt voor de acht criteria uit te breiden, binnen de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt, naar dienstverlening die gerelateerd is aan wapenuitvoer, know-how en opleiding; eist dat bij de uitvoer van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik de verenigbaarheid met de acht criteria wordt gecontroleerd, als er redenen zijn om aan te nemen dat de uitvoer van dergelijke goederen en technologieën in strijd is met een van de acht criteria;

10. betreurt dat in 2010 slechts 63 % van de lidstaten van de Europese Unie volledige gegevensbestanden over zijn wapenuitvoer heeft doorgegeven; stelt vast dat de landen die herhaaldelijk onvolledige gegevens over hun uitvoer verstrekken, tegelijkertijd tot de grootste wapenleveranciers van de EU en van de wereld behoren;

11. stelt vast dat in de lidstaten verschillende procedures worden gehanteerd om gegevens te verzamelen en dat er verschillende praktijken bestaan om die gegevens openbaar te maken, wat ertoe leidt dat het COARM-jaarverslag gestandaardiseerde informatie bevat over verleende exportvergunningen, maar sommige belangrijke informatie over de werkelijke uitvoer van wapens niet; vraagt daarom de invoering van een gestandaardiseerde verslagleggingsprocedure voor informatie over de reële export, die in alle lidstaten op uniforme wijze wordt toegepast; is tevreden met de initiatieven van de lidstaten om de situatie te verbeteren door correcte, bijgewerkte en volledige informatie te publiceren; vraagt dat afzonderlijke weigeringen worden vermeld in het COARM-jaarverslag, met vermelding van de criteria waarop de weigeringen zijn gebaseerd en van de betrokken lidstaat;

12. verzoekt de lidstaten bijkomende, actuelere gegevens te verstrekken die indien nodig gebruikt kunnen worden voor de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van landen waarmee wapenhandel in strijd zou zijn met een of meer van de acht criteria en voor een beter begrip en een betere controle door de nationale en gezamenlijk overeengekomen internationale toezichtsorganen en die tevens zouden kunnen worden gebruikt voor het COARM-jaarverslag; stelt in verband hiermee de oprichting voor van een controlemechanisme na de export;

13. eist dat in het COARM-jaarverslag ook informatie wordt opgenomen over de eindbestemming van intra-Europese wapenuitvoer, over mogelijk problematische doorvoer naar derde landen en over de productie onder licentie buiten Europa; stelt voorts voor de follow-up van de kwesties in verband met wapenuitvoer die aan de orde zijn gesteld in eerdere verslagen, op te nemen in het COARM-jaarverslag, alsmede de maatregelen die de lidstaten hebben getroffen om die kwesties aan te pakken;

14. merkt op dat de overheidsambtenaren die bevoegd zijn voor de afgifte van de nationale uitvoervergunningen regelmatiger geraadpleegd worden en moeten worden op de vergaderingen van de Groep COARM, in samenwerking met de Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM), omdat zij een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt leveren en kunnen bijdragen tot een hogere kwaliteit van de uitgewisselde gegevens; is bovendien van mening dat de raadplegingen moeten worden uitgebreid naar ngo’s en andere belanghebbenden die zich bezighouden met de controle van de wapenuitvoer;

15. benadrukt de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld, de nationale parlementen en het Europees Parlement om de overeengekomen normen in het gemeenschappelijk standpunt op nationaal en Europees niveau zowel uit te voeren als te handhaven en om een transparant controlesysteem met verantwoordingsplicht in te voeren; eist derhalve een transparant en robuust controlemechanisme dat de rol van de parlementen en het maatschappelijk middenveld versterkt;

16. neemt kennis van het feit dat de controle op de naleving van de criteria wordt uitgevoerd overeenkomstig de nationale voorschriften, dat het niet mogelijk is de naleving van de acht criteria onafhankelijk te laten controleren en schending van e acht criteria door een lidstaat geen gevolgen heeft; is van mening dat er een manier moet komen om een onafhankelijke controle van schendingen van het gemeenschappelijk standpunt uit te voeren; is van mening dat de nationale parlementen of specifieke parlementaire organen, bijvoorbeeld parlementaire toezichtscommissies, voor effectieve controle op de toepassing van de criteria moeten zorgen; dringt er bij de lidstaten op aan te streven naar een homogene, ambitieuze toepassing van de acht criteria door alle lidstaten; dringt er bij de lidstaten op aan ook een veel hoger transparantieniveau te stimuleren door in een veel vroeger stadium volledige gegevens over de wapenuitvoer van alle lidstaten openbaar te maken; onderstreept in verband hiermee het feit dat het belangrijk is samen te werken met het maatschappelijk middenveld;

17. verklaart nogmaals dat het een robuust en juridisch bindend wapenhandelsverdrag, onder auspiciën van de Verenigde Naties, voor de internationale handel in en overdracht van conventionele wapens volledig steunt; benadrukt derhalve dat dit doel een van de prioriteiten van het Europese buitenlands beleid moet zijn;

18. dringt er bij de lidstaten op aan te kiezen voor degelijkheid wat lidmaatschap en tenuitvoerlegging van het verdrag betreft, in tegenstelling tot een zwak verdrag dat een universele consensus heeft; spoort alle staten er overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het verdrag toe aan de verdragsbepalingen toe te passen op een zo ruim mogelijke waaier van conventionele wapens;

19. wijst op het belang van transparantie- en verantwoordingsmechanismen bij de effectieve tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten op het gebied van wapenbeheersing; dringt derhalve aan op een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de verdragssluitende partijen over besluiten inzake wapenuitvoer, -invoer en -overdracht, naast krachtige en duidelijke bepalingen die alle verdragsluitende staten ertoe verplichten op jaarbasis verslag uit te brengen over alle besluiten op het gebied van wapenhandel, met informatie over de types, de hoeveelheden en de ontvangers van de goederen waarvoor een vergunning is verleend, en over de volledige toepassing van het Wapenhandelsverdrag en zijn bepalingen;

20. onderstreept en is tevreden met het feit dat het verdrag specifiek de transfer verbiedt van bepaalde conventionele wapens, inclusief handvuurwapens en lichte wapens, als hiermee sancties worden geschonden, met name wapenembargo’s die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest, als hiermee de internationale verplichtingen worden geschonden die de exporterende staat heeft op grond van zijn internationale overeenkomsten, met name overeenkomsten inzake de transfer van of illegale handel in conventionele wapens, en als bekend is dat de geëxporteerde wapens en producten kunnen worden gebruikt voor genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en aanvallen tegen burgers;

21. is van mening dat de Europese Unie recht moet doen aan haar toegenomen verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid in Europa en in de wereld door nadere initiatieven voor wapenbeperking en ontwapening te ontplooien en dat zij een actieve rol moet spelen op de terreinen van de non-proliferatie van wapens, wereldwijde ontwapening en controle van wapenoverdrachten;

22. is van mening dat de Europese Unie een allesomvattende conversiestrategie moet uitwerken; beveelt in dit verband aan dat in het kader van deze strategie een plan wordt opgesteld over de manier waarop de productie van wapengoederen zo snel mogelijk kan worden omgeschakeld op de productie van civiele goederen;

23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.