ONTWERPRESOLUTIE over de voorbereidingen voor de bijeenkomst van de Europese Raad (27 en 28 juni 2013) - Europese maatregelen tegen jeugdwerkloosheid
10.6.2013 - (2013/2673(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Hannes Swoboda namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0270/2013
B7‑0279/2013
Resolutie van het Europees Parlement over de voorbereidingen voor de bijeenkomst van de Europese Raad (27 en 28 juni 2013) - Europese maatregelen tegen jeugdwerkloosheid
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 getiteld "Initiatief 'Kansen voor jongeren'"(COM(2011)0933),
– gezien de vraag voor mondelinge beantwoording aan de Commissie en de begeleidende resolutie van het Parlement van 24 mei 2012 over het "Initiatief 'Kansen voor jongeren'"[1],
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2012 getiteld "Jongeren aan het werk helpen" (COM(2012)727),
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (2012/2901(RSP)),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 28 februari 2013 over de invoering van een jongerengarantie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat 22,8% van de jongeren in de EU momenteel geen werk heeft en dat het jeugdwerkloosheidspercentage in sommige lidstaten meer dan 50% bedraagt;
B. overwegende dat 8,3 miljoen Europeanen onder de 25 jaar en 6,5 miljoen jonge mensen tussen de 25 en 29 jaar geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben (NEETs: neither in employment nor in education or training); overwegende dat deze aantallen blijven stijgen en er aldus een verloren generatie dreigt te ontstaan;
C. overwegende dat jongeren met een migrantenachtergrond, zigeuners, gehandicapten en andere kwetsbare personen een groter risico lopen om vroegtijdig en zonder diploma van de hogere middelbare school het onderwijs te verlaten of hun opleiding op te geven;
D. overwegende dat 15% van alle kinderen de school verlaat zonder het middelbaar onderwijs te hebben afgerond en overwegende dat 10% van alle EU-burgers in gezinnen leeft waar niemand een baan heeft;
E. overwegende dat de eerste signalen die erop wijzen dat een jongere de school waarschijnlijk voortijdig en zonder diploma zal verlaten, een vroege voorbode vormen van een spiraal van armoede;
1. verheugt zich over het feit dat de Europese Raad eindelijk heeft erkend hoe belangrijk de tewerkstelling van jongeren is voor de welvaart van Europa; vraagt de Europese Raad en de Commissie met klem om hun inspanningen ter bestrijding van de jongerenwerkloosheid op te voeren en deze inspanningen deel te laten uitmaken van een grootschaliger optreden om de sociale rechten en de sociale onevenwichtigheden binnen de Europese Unie te waarborgen respectievelijk aan te pakken;
Jeugdwerkloosheid als sociale onevenwichtigheid
2. onderstreept de negatieve macro-economische gevolgen voor de lidstaten van de sociale onevenwichtigheden die de jeugdwerkloosheidsproblematiek omringen, met name op het vlak van groei, productiviteit en de toekomstige inzetbaarheid van werkloze jongeren; vraagt daarom dat de EU ogenblikkelijk actie onderneemt en deze onevenwichtigheden in het kader van het Europese semester krachtdadig aanpakt;
3. vraagt de Raad in deze context om tot overeenstemming te komen over de opname van sociale indicatoren in de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden, waaronder indicatoren voor de werkloosheid onder jongeren; vraagt de Raad om tegelijk tot een akkoord te komen over de uitwerking van een scorebord met gemeenschappelijke sociale indicatoren, waaronder indicatoren voor de jeugdwerkloosheid, en van een waarschuwingsmechanisme waarmee er toezicht kan worden gehouden op de vorderingen van de lidstaten ter zake;
4. benadrukt dat de mobiliteit van jongeren op zich geen duurzaam antwoord biedt op de jeugdwerkloosheid aangezien deze mobiliteit in heel wat lidstaten tot braindrain en tot een ernstige daling van het sociale kapitaal en de sociale bescherming kan leiden; vraagt dat de Raad zich vooral richt op het verbeteren van de vrijwillige economische mobiliteit van jonge mensen, met als doel economisch ballingschap te verhinderen en de overdraagbaarheid van de rechten inzake pensioen, arbeid en sociale bescherming in heel de EU te verbeteren,
5. beklemtoont dat zelfstandig werk onder jongeren niet als een hoofdoplossing voor de jeugdwerkloosheid mag worden beschouwd aangezien jonge zelfstandigen vaker dan gemiddeld het slachtoffer worden van het fenomeen van 'armoede ondanks werk', insolventie en schijnzelfstandigheid; vindt dat deze vaststelling gezien het buitensporig hoge aantal werkloze jongeren in veel lidstaten des te meer aandacht verdient;
6. vraagt met klem dat de Raad begint met de uitwerking van automatische stabilisatoren op EU-niveau, in de eerste plaats de jongerengarantie, waarmee landenspecifieke economische schokken worden opgevangen; roept de Commissie ertoe op de haalbaarheid en toegevoegde waarde op middellange termijn van de invoering van een minimumwerkloosheidsuitkering nader te onderzoeken;
7. benadrukt dat duurzame economische groei, gebaseerd op de oprichting van een Europese bankenunie die nieuwe investeringscapaciteiten creëert in de perifere lidstaten, op lange termijn het doeltreffendste middel tegen werkloosheid vormt;
Jongerengarantie
8. is ingenomen met de aanbeveling van de Raad van 28 februari 2013 over de invoering van een jongerengarantie; vraagt om de snelle tenuitvoerlegging van jongerengarantieregelingen in alle lidstaten; benadrukt dat de jongerengarantie geen jobgarantie vormt maar wel een instrument dat ervoor zorgt dat alle werkloze EU-burgers en legaal in de EU verblijvenden onder de 30 jaar binnen de vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of van school komen, een goede baan, voortgezette opleiding of leercontract aangeboden krijgen; onderstreept in het bijzonder dat jongerengarantieregelingen voor een daadwerkelijke verbetering moeten zorgen van de situatie van jonge mensen die noch werken, noch onderwijs of een opleiding volgen (NEETs) en van jonge mensen uit bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen;
9. is van mening dat de financiering van jongerengarantieregelingen door de Unie cruciaal is; doet een dringende oproep tot de vroegtijdige beschikbaarstelling van de 6 miljard euro die voor de eerste jaren van het meerjarig financieel kader is toegewezen aan het nieuwe initiatief "Werkgelegenheid voor de jeugd", om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en jongerengaranties te implementeren in NUTS-2-gebieden waar de werkloosheid onder jongeren in 2012 meer dan 20% bedroeg (hierna 'de in aanmerking komende gebieden' genoemd) en in NUTS-3-gebieden waar de werkloosheid onder jongeren in 2012 meer dan 22,5% bedroeg;
10. verheugt zich over de 6 miljard euro die aan het initiatief "Werkgelegenheid voor de jeugd" is toegekend; onderstreept niettemin dat de IAO de kosten voor de uitvoering van jongerengaranties alleen al in de eurozone op 21 miljard euro raamt, en benadrukt bijgevolg dat er aanzienlijk meer middelen nodig zijn; benadrukt dat sociale investeringen ten behoeve van NEETs tot een verlaging zouden leiden van het huidige economisch verlies als gevolg van de uitval van jongeren van de arbeidsmarkt, dat door Eurofound op 153 miljard EUR, ofwel 1,2% van het bbp van de EU, wordt geraamd; dringt er daarom op aan dat de aan het initiatief "Werkgelegenheid voor de jeugd" toegewezen middelen in het kader van een herziening van het meerjarig financieel kader – waarin flexibiliteit centraal moet staan, vooral voor wat de strijd tegen de jeugdwerkloosheid betreft – naar boven worden bijgesteld;
11. benadrukt voorts dat de structuur van met name het Europees Sociaal Fonds (ESF) de financiering van de jongerengarantie mogelijk moet maken en dat het ESF daarom ten minste 25% van de middelen voor het cohesiebeleid moet ontvangen; is evenwel van mening dat er een gepast evenwicht moet bestaan tussen de financiering door de EU en de financiering door de lidstaten;
12. spoort de Europese Investeringsbank ertoe aan bij te dragen tot de uitvoering van de jongerengarantie, bijvoorbeeld door de toekenning van leningen te koppelen aan het scheppen van banen en opleidingsplaatsen of door de ontwikkeling van duale onderwijsstelsels te ondersteunen; beklemtoont dat dergelijke leningsmechanismen tot alle bankkredieten zouden kunnen worden uitgebreid; wijst er evenwel op dat de leningen van de EIB moeten worden beschouwd als een aanvulling op EU-steun in de vorm van subsidies, en niet als een vervanging hiervoor;
13. dringt erop aan dat de jongerengarantieregelingen worden onderworpen aan een kwaliteitskader om ervoor te zorgen dat het onderwijs, de opleidingen en de banen die worden aangeboden, vergezeld gaan van passende betaling, arbeidsvoorwaarden en gezondheids- en veiligheidsnormen;
14. vraagt dat de sociale partners vroegtijdig bij de uitvoering van de jongerengarantieregelingen op regionaal, nationaal en Europees niveau worden betrokken;
Strijd op nationaal niveau tegen de jeugdwerkloosheid
15. onderstreept dat investeren in jeugdwerkgelegenheid een centraal onderdeel moet vormen van de sociale investeringsstrategieën van de lidstaten; is van mening dat inclusieve groei tot doel heeft die maatschappelijke sectoren te beschermen die de samenleving vooruithelpen, en vraagt de lidstaten daarom niet te besparen op investeringen in onderwijs en opleiding; dringt er bij de lidstaten op aan krachtige maatregelen te treffen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, met name door preventief optreden tegen vroegtijdige schoolverlating of voortijdige uitval uit opleidings- en stageprogramma's (bijvoorbeeld door een duaal onderwijsstelsel of andere kaders met een vergelijkbare doeltreffendheid op te zetten), en omvattende strategieën te ontwikkelen voor jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (NEETs); benadrukt voorts de belangrijke rol van de sociale partners bij de bestrijding van jeugdwerkloosheid; vestigt eveneens de aandacht op de verantwoordelijkheid van ondernemingen om jonge mensen kwalitatief hoogstaande praktijkopleiding te verschaffen;
16. wijst erop dat sociale investeringen in jongeren allerlei vormen kunnen aannemen, waaronder: het ontwikkelen van partnerschappen tussen scholen, opleidingscentra en lokale of regionale bedrijven; het verzorgen van gerichte, kwalitatief hoogwaardige opleidingen en stageprogramma's voor jongeren; beroepsopleidingen in samenwerking met ondernemingen; mentorschapsregelingen met het oog op de aanwerving en opleiding van jongeren in het bedrijf of op een betere overgang van onderwijs naar werk; bevordering van de maatschappelijke participatie van jongeren; en bevordering van de regionale, Europese en internationale mobiliteit door verdere vooruitgang bij de wederzijdse erkenning van kwalificaties en vaardigheden; onderstreept eveneens dat sociale investeringen gepaard kunnen gaan met doeltreffende prikkels, zoals tewerkstellingssubsidies en verzekeringsbijdragen voor jongeren die behoorlijke woon- en werkomstandigheden garanderen, met als doel openbare en particuliere werkgevers ertoe aan te moedigen jonge mensen in dienst te nemen, te investeren in kwalitatief goede banen voor jongeren en in bijscholing en verbetering van hun vaardigheden tijdens hun dienstverband, en de ondernemingszin bij jongeren aan te wakkeren;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0224