ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Turkije
11.6.2013 - (2013/2664(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Hannes Swoboda, Libor Rouček, Raimon Obiols, Ana Gomes, Richard Howitt, Maria Eleni Koppa, María Muñiz De Urquiza, Emine Bozkurt, Boris Zala, Michael Cashman, Pino Arlacchi namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0305/2013
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties, en met name die van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Turkije[1],
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,
– gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het toetredingspartnerschap met de Republiek Turkije[2] ("het Toetredingspartnerschap"), alsmede de eerdere besluiten van de Raad betreffende het Toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Turkse politie buitensporig geweld heeft gebruikt - met instemming van de politieke autoriteiten - naar aanleiding van de legitieme en vreedzame reactie van de bevolking van Istanbul op het bouwproject in het Gezipark op het Taksimplein te Istanbul (de geplande bouw van de Taksimkazerne en een winkelcentrum);
B. overwegende dat het extreem gewelddadige politieoptreden, in eerste instantie in Istanbul maar later ook in andere steden, in strijd is met het recht op vreedzame vergadering en protest; overwegende dat er melding is gemaakt van drie doden en duizenden gewonden als gevolg van het politieoptreden; overwegende dat mensen uit verschillende lagen van de Turkse samenleving aan de demonstraties hebben deelgenomen en dat de demonstraties brede steun hebben ontvangen;
C. overwegende dat op grote schaal traangas is ingezet om de betogers te verdrijven en dat traangasgranaten rechtstreeks op de betogers zijn afgevuurd, hetgeen tot ernstige verwondingen heeft geleid en duidelijk in strijd is met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid; overwegende dat de autoriteiten de gewonde betogers verscheidene malen de toegang tot medische zorg hebben ontzegd;
D. overwegende dat de scherpe veroordelingen door de Turkse regering, en in het bijzonder door premier Erdogan, contraproductief lijken te zijn geweest en de protesten verder hebben aangewakkerd;
E. overwegende dat artikel 34 van de Turkse grondwet het recht garandeert om vreedzame vergaderingen en demonstraties zonder wapens te organiseren; overwegende dat artikel 26 van de Turkse grondwet de vrijheid van meningsuiting garandeert, en de artikelen 27 en 28 van de grondwet de "vrijheid van meningsuiting" alsmede de "ongehinderde verspreiding van gedachten";
F. overwegende dat de protesten tevens blijk geven van de bezorgdheid van een groot deel van de Turkse samenleving over recente besluiten en wetgevingshandelingen die beschouwd worden als pogingen om de door de regering verkozen levensstijl aan burgers op te leggen, alsmede als politieke retoriek om diverse groeperingen binnen de samenleving te marginaliseren en te discrimineren op grond van hun levensstijl en overtuigingen;
G. overwegende dat de Turkse mainstreammedia zich niet hebben uitgelaten over de demonstraties, en overwegende dat Twittergebruikers zijn gearresteerd;
1. veroordeelt krachtig het buitensporige gebruik van geweld door de Turkse politie bij haar reactie op de vreedzame, legitieme protesten in het Gezipark te Istanbul; betuigt zijn medeleven aan de families van de betogers en de politieagent die bij de protesten om het leven zijn gekomen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan het politiegeweld grondig te onderzoeken en degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor het gerecht te brengen;
2. verzoekt de Turkse autoriteiten het recht van alle burgers op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vergadering en vreedzaam protest te garanderen en te eerbiedigen; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle vreedzame betogers die in hechtenis zijn genomen en vraagt om exacte gegevens voor wat het aantal gedetineerden en gewonden betreft;
3. is van oordeel dat de uitspraken van de Turkse premier Recep Tayyip Erdogan, waarmee hij de legitieme bezorgdheden van de vreedzame betogers en hun medestanders wegwuift, onverenigbaar zijn met de waarden van een echte pluralistische en democratische samenleving; waarschuwt ervoor dat de escalatie van vijandige retoriek en bedreigingen tot meer polarisatie in de Turkse samenleving en een groter risico op civiele onrust leidt, alsmede tot negatieve gevolgen voor de vooruitzichten op het gebied van democratische consolidering; benadrukt de bijzondere verantwoordelijkheid van premier Erdogan om de spanningen te verminderen en zich te bekommeren om de tegenstanders; is tevreden met de constructieve reactie van de president van de Republiek, Abdullah Gül, en de verontschuldigingen aan de gewonde betogers van vicepremier Bulent Arinc; verzoekt de regering de dialoog met vreedzame betogers onmiddellijk aan te gaan;
4. onderstreept het feit dat het buitensporige gebruik van geweld, marteling en mishandeling alleen volledig kan verdwijnen als de cultuur van straffeloosheid in de Turkse wethandhavingsinstanties wordt afgeschaft; benadrukt de noodzaak van voortdurende intensieve scholing van de politie en het gerechtelijk apparaat, zowel in het kader van hun formele opleiding als gedurende hun actieve loopbaan, inzake de tenuitvoerlegging van het protocol van Istanbul (een reeks internationale richtsnoeren tegen marteling en mishandeling) alsmede op het gebied van het grote belang van individuele rechten en vrijheden;
5. herinnert Turkije eraan dat in een inclusieve, pluralistische democratie alle burgers zich vertegenwoordigd moeten voelen en de meerderheid de verantwoordelijkheid heeft om de oppositie en het maatschappelijk middenveld bij het besluitvormingsproces te betrekken;
6. wijst op de essentiële rol van een systeem van "checks and balances" (wederzijdse controle) in het bestuur van een moderne, democratische staat, die gebaseerd moet zijn op het beginsel van de scheiding der machten en het evenwicht tussen de uitvoerende, wetgevende en de rechterlijke macht, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden – met name de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid – en een participerende politieke cultuur die een daadwerkelijke afspiegeling biedt van een pluralistische, democratische samenleving;
7. herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting en de pluriformiteit van de media Europese kernwaarden zijn en dat echte vrijheid van meningsuiting een voorwaarde is voor een daadwerkelijk democratische, vrije en pluralistische samenleving; brengt in herinnering dat de vrijheid van meningsuiting niet alleen geldt voor informatie of ideeën die gunstig worden onthaald of die als ongevaarlijk worden beschouwd, maar ook, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, voor informatie en ideeën die de staat of een bepaald deel van de bevolking beledigen, schokken of storen; wijst derhalve in het bijzonder op de recente arrestaties van tientallen mensen vanwege het gebruik van "provocatieve uitingen" in sociale media;
8. is bezorgd over de lopende rechtszaken en de lange periodes van voorarrest voor o.a. journalisten, waarmee Turkije is veranderd in een van de grootste gevangenissen voor journalisten ter wereld; herhaalt zijn vorige verzoeken aan de Turkse autoriteiten om de herziening van het juridisch kader voor de vrijheid van meningsuiting af te ronden en dit kader onverwijld in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het EHRM;
9. maakt zich zorgen over de achteruitgang van de persvrijheid, bepaalde gevallen van censuur en de groeiende zelfcensuur in de Turkse media, ook op het internet; verzoekt de Turkse regering het beginsel van persvrijheid hoog te houden; benadrukt dat een onafhankelijke pers van essentieel belang is voor een democratische samenleving, en wijst in dit verband op de cruciale rol van het gerechtelijk apparaat bij de bescherming en versterking van de persvrijheid, om aldus een publieke ruimte te waarborgen voor vrij debat;
10. is van mening dat de behoefte aan een daadwerkelijk inclusief en open grondwettelijk proces nog eens wordt benadrukt door de huidige protestgolf; is ervan overtuigd dat de regering door het ontwerpen van een nieuwe grondwet een uniek platform wordt geboden om een gestructureerde dialoog aan te gaan met oppositiepartijen en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de nieuwe bewegingen die uit de protesten voortkomen, teneinde de Turkse democratie te consolideren en te verdiepen; stelt dat het niet benutten van deze kans nadelig zal zijn voor de politieke stabiliteit en sociale samenhang op lange termijn;
11. merkt op dat deze unieke protestgolf tevens blijk geeft van de legitieme bezorgdheid van een groot aantal Turkse burgers dat de regering de gehele Turkse samenleving één enkele reeks ethische waarden en godsdienstige overtuigingen wil opleggen; herhaalt dat regeringen, in een democratische bestuursvorm, tolerantie moeten bevorderen en de vrijheid van godsdienst en overtuiging voor alle burgers moeten waarborgen; roept de regering op de pluraliteit en rijkdom van de Turkse samenleving te eerbiedigen;
12. is van mening dat hoofdstuk 23 ("Rechtspraak en fundamentele rechten") en hoofdstuk 24 ("Gerechtigheid, vrijheid en veiligheid") dringend moeten worden geopend in het kader van de toetredingsonderhandelingen met de EU, als een instrument waarmee de gebreken van Turkije op deze gebieden kunnen worden aangepakt; herinnert aan zijn verplichting om het onderhandelingsproces geopend te houden;
13. is van mening dat de organisatie van vreedzame en legitieme protesten op zichzelf blijkt geeft van de dynamiek van het Turkse maatschappelijk middenveld, alsmede van de weerbaarheid van Europese waarden in Turkije, en dat de betrokkenheid van de Europese Unie met het oog op het Europese toekomstperspectief van Turkije moet worden versterkt;
14. waarschuwt ervoor dat de geloofwaardigheid van de regionale rol van Turkije als voorvechter van democratische verandering in de zuidelijke buurlanden door het politieoptreden wordt ondermijnd; is van mening dat de legitimiteit en aantrekkelijkheid van de AKP als zelfverklaard voorbeeld voor opkomende en toekomstige democratische partijen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten door de recente gebeurtenissen worden ondermijnd;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0184.
- [2] PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.