Ontwerpresolutie - B7-0365/2013Ontwerpresolutie
B7-0365/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Egypte

2.7.2013 - (2013/2697(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Charles Tannock, Sajjad Karim, Ryszard Czarnecki, Adam Bielan namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0362/2013

Procedure : 2013/2697(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0365/2013
Ingediende teksten :
B7-0365/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0365/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Egypte

(2013/2697(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, met name die van 14 maart 2013[1],

–   gezien de conclusies van de Raad van 31 januari 2013 over EU-steun voor duurzame verandering in samenlevingen in een overgangssituatie[2],

–   gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van 25 december 2012 over het referendum in Egypte,

–   gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van 13 maart 2013 over de huidige situatie in Egypte,

–   gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van 28 juni 2013 over de geplande betogingen in Egypte,

–   gezien de resultaten van de eerste bijeenkomst van de taskforce EU-Egypte op 13 en 14 november 2012,

–   gezien het besluit van de Raad van 26 november 2012 inzake vergemakkelijking van de ontneming van vermogensbestanddelen,

–   gezien het verslag van de Europese Rekenkamer van 18 juni 2013 over de samenwerking van de EU met Egypte op het gebied van bestuur,

–   gezien de verklaring van 11 juli 2013 van het Opperbevel van de Egyptische strijdkrachten over de betogingen in Egypte,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van 1966, waarbij Egypte partij is,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat Egypte het grootste land is dat bij de Arabische Lente betrokken is, een sleutelrol speelt in de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika, een belangrijke handelspartner van de EU is en een aanzienlijke hoeveelheid EU-steun ontvangt;

B.  overwegende dat de EU na het begin van de Arabische Lente haar bemoeienis met Egypte heeft uitgebreid, onder meer door middel van bezoeken van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, tezamen met de oprichting van de taskforce EU-Egypte, alsook door diverse topconferenties en initiatieven en door steunverlening;

C. overwegende dat president Morsi op 22 november een constitutionele verklaring aflegde waarin onder meer het presidentschap aan rechterlijke controle werd onttrokken; overwegende dat de president die verklaring enkele dagen later weer introk, maar dat de betogingen toen reeds escaleerden;

D. overwegende dat er op 30 november 2012 door de grondwetgevende vergadering, die door islamisten gedomineerd wordt, een ontwerpgrondwet werd aangenomen en aan de president werd aangeboden;

E.  overwegende dat er op 15 en 22 december 2012 een referendum over de ontwerpgrondwet werd gehouden; overwegende dat de opkomst 33% was, waarvan een meerderheid voor de ontwerpgrondwet stemde;

F.  overwegende dat er op het Tahrirplein in Cairo en elders nog steeds betogingen gaande zijn; overwegende dat echter met name vrouwelijke demonstranten daarbij groot gevaar lopen en dat er dagelijks berichten van aanrandingen binnenkomen;

G. overwegende dat de Raad op 26 november 2012 stappen heeft ondernomen om de teruggave van onwettig verkregen gelden aan de Egyptische en de Tunesische autoriteiten te vergemakkelijken;

H. overwegende dat de EU voor 2012 en 2103 leningen en subsidies ter waarde van 5 miljard EUR heeft toegezegd, te verstrekken door de Commissie, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;

I.   overwegende dat de EU als onderdeel van het programma voor ondersteuning van de democratische overgang haar activiteiten in Egypte heeft opgevoerd, zowel door middel van politieke dialoog als door financiële steunverlening; overwegende dat deze intensievere activiteiten deels een meer geregelde dialoog met maatschappelijke organisaties inhouden, in het bijzonder via de delegatie van de EU in Caïro; overwegende dat deze dialoog gepaard gaat met omvangrijke financiële steun, die sinds de opstand van 2011 is opgelopen tot in totaal 35 miljoen EUR;

J.   overwegende dat maatschappelijke organisaties en internationale ngo's in Egypte worden geconfronteerd met toenemende druk en steeds vaker ernstige moeilijkheden ondervinden om in Egypte te kunnen werken; overwegende dat het wetsontwerp inzake burgerlijke verenigingen en stichtingen aanleiding heeft gegeven tot grote bezorgdheid onder maatschappelijke activisten en organisaties, aangezien het wetsontwerp in zijn huidige vorm aanzienlijke discretionaire bevoegdheden aan de regering toekent wat betreft de activiteiten en financiering van maatschappelijke organisaties; overwegende dat het wetsontwerp tevens beperkingen oplegt aan de toegang van maatschappelijke groeperingen tot financiering uit het buitenland, door discretionaire bevoegdheid tot het blokkeren van de toegang tot dergelijke financiering toe te kennen door middel van de goedkeuring van een met redenen omkleed besluit ter zake door de pas opgerichte coördinatiecommissie;

K. overwegende dat 43 medewerkers van maatschappelijke organisaties en ngo's op 4 juni 2013 door het Strafhof van Caïro zijn veroordeeld voor het ontplooien van onwettige activiteiten in het land en het zonder toestemming ontvangen van financiering uit het buitenland; overwegende dat 5 van hen zijn veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, 11 tot een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en alle anderen tot 5 jaar gevangenisstraf, waarbij zij bij verstek zijn veroordeeld;

L.  overwegende dat op 30 juni 2013 enkele miljoenen betogers in heel Egypte de straat op zijn gegaan om tegen president Morsi te demonstreren en zijn aftreden te eisen; overwegende dat de Egyptische autoriteiten hebben gemeld dat bij de protesten 8 mensen zijn gedood en honderden gewond zijn geraakt;

M. overwegende dat het Opperbevel van de Egyptische strijdkrachten op 1 juli 2013 een verklaring heeft afgelegd waarin de Egyptische politieke partijen worden opgeroepen om binnen 48 uur een oplossing te vinden voor de situatie, met inachtneming van de eisen van de bevolking;

1.  doet andermaal een oproep aan alle partijen in Egypte om de dialoog aan te gaan met het oog op verdere vooruitgang op de weg naar wezenlijke en duurzame democratie; verzoekt alle partijen, en met name de president, zich hiervoor sterker in te zetten; betuigt andermaal zijn solidariteit met het Egyptische volk in deze kritieke overgangsperiode en blijft steun geven aan legitieme democratische aspiraties;

2.  dringt er bij de Egyptische leiding op aan dat zij toeziet op een adequate vertegenwoordiging van alle Egyptenaren door middel van een democratisch staatsbestel en de grondwet, alsmede op de naleving van mensenrechten voor iedereen, ongeacht geloof, geslacht of enige andere achtergrond, overeenkomstig de internationale mensenrechtenwetgeving;

3.  dringt aan op de spoedige invoering van de parlementaire democratie, waarbij het aan president Morsi is om na het referendum over de grondwet bruggen te slaan en zich voor het gehele volk in te zetten;

4.  beklemtoont dat een onpartijdige burgerlijke rechtspraak en het recht op een eerlijk proces in elk democratisch land kernwaarden zijn;

5.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de veroordeling van 43 medewerkers van maatschappelijke organisaties in verband met het ontvangen van buitenlandse financiering sinds de opstand van januari 2011;

6.  spreekt eveneens zijn bezorgdheid uit over het wetsontwerp inzake burgerlijke verenigingen en stichtingen, dat in zijn huidige vorm de mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties om hun legitieme humanitaire of sociale activiteiten te ontplooien zal beperken en hun interactie met "buitenlandse organen" mogelijkerwijs zal inperken; acht dergelijke wetgeving in strijd met de internationale normen die Egypte heeft onderschreven;

7.  beklemtoont dat ngo's zich in vrijheid moeten kunnen wijden aan hun activiteiten zoals onderzoek op het gebied van de mensenrechten en op juridisch en constitutioneel vlak; is van mening dat deze vrijheid essentieel is voor de verwezenlijking van een levendige civiele samenleving in Egypte en een stimulans vormt voor de democratische overgang in het land;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Egypte.