Ontwerpresolutie - B7-0415/2013Ontwerpresolutie
B7-0415/2013

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Egypte

10.9.2013 - (2013/2820(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Willy Meyer, Marie-Christine Vergiat, Jacky Hénin, Sabine Lösing, Sabine Wils, Patrick Le Hyaric, Younous Omarjee, Paul Murphy namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2013/2820(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0415/2013
Ingediende teksten :
B7-0415/2013
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0415/2013

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Egypte

(2013/2820(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, met name die van 16 februari 2012 over de recente ontwikkelingen in Egypte[1], van 15 maart over mensenhandel in de Sinaï, in het bijzonder het geval van Solomon W[2], van 14 maart 2013 over de situatie in Egypte[3] en van 4 juli 2013 over de crisis in Egypte[4],

–   gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid[5],

–   gezien het in 2007 ondertekende actieplan EU-Egypte en de associatieovereenkomst EU-Egypte, die in werking is getreden op 1 juni 2004,

–   gezien het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), de herziening van het ENB in 2004 en in het bijzonder het voortgangsverslag van de Commissie van 20 maart 2013 over de tenuitvoerlegging ervan,

–   gezien de gezamenlijke verklaring over Egypte van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken en de hoge vertegenwoordiger van de EU van 7 augustus 2013 en de verklaringen van hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, van 16 augustus 2013 en 6 september 2013 en haar bezoek aan Egypte op 29 - 30 juli 2013,

–   gezien de conclusies van de Raad over Egypte van 27 februari 2012, van 25 juni 2012, van 19 november 2012, van 10 december 2012, van 22 juli 2013 en van 21 augustus 2013, en zijn conclusies van 31 januari 2013 over de EU-steun voor duurzame verandering in samenlevingen in een overgangssituatie en van 8 februari 2013 over de Arabische Lente,

–   gezien het Commissiememorandum van 8 februari 2013, "EU's response to the ‘Arab Spring’: the state-of-play after two years", (reactie van de EU op de Arabische Lente: de stand van zaken na twee jaar),

–   gezien de verklaringen van de woordvoerder van de secretaris-generaal Ban Ki-Moon van de VN over Egypte van 5 juni, 3 en 27 juli en 14, 17 en 19 augustus,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Egypte partij is,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–   gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat op 30 juni 2013 miljoenen betogers in het hele land hebben aangedrongen op het aftreden van Mohamed Morsi, en overwegende dat dit de grootste demonstratie was sinds de revolutie van 2011, toen Hosni Mubarak werd verdreven; overwegende dat er in het hele land, ondanks het vooral vreedzame karakter van de demonstraties, tientallen mensen zijn omgekomen en honderden gewond zijn geraakt;

B.  overwegende dat Egypte het dichtstbevolkte Arabische land is, met een bevolking van meer dan 80 miljoen mensen, en een cruciale plaats inneemt in het zuidelijke Middellandse Zeegebied; overwegende dat politieke, economische en sociale ontwikkelingen in Egypte verstrekkende gevolgen hebben voor de gehele regio en daarbuiten;

C. overwegende dat progressieve, liberale en seculiere oppositiegroepen een petitie hebben gesteund van de protestbeweging Tamarod, die aandrong op nieuwe verkiezingen; overwegende dat dat meer dan 22 miljoen mensen deze zouden hebben ondertekend; overwegende dat Morsi met 13 miljoen stemmen was gekozen;

D. overwegende dat de golven van protest tegen Morsi voortdurend en herhaaldelijk in rellen en dodelijk geweld zijn ontaard; overwegende dat de mensen de straat op zijn gegaan omdat de situatie onder het bewind van de Moslimbroederschap niet was verbeterd maar verslechterd; overwegende dat de inflatie en de werkloosheid gedurende het presidentschap van Morsi waren gestegen; overwegende dat er in 2012 meer dan 3 400 protesten - de meeste van hen stakingen en bezettingen - in heel Egypte plaatsvonden over economische en sociale kwesties;

E.  overwegende dat de Egyptische strijdkrachten op 1 juli 2013 een verklaring hebben afgelegd waarin zij de politieke krachten 48 uur tijd gaven om gevolg te geven aan de verzoeken van het volk, met de waarschuwing dat anders het leger zou ingrijpen en een politieke routekaart voor het land zou indienen; overwegende dat in zijn verklaring van 4 juli 2013 het Egyptische leger president Morsi heeft afgezet, en aankondigde dat de grondwet buiten werking zou worden gesteld en de macht zou worden overgedragen aan de president van het Constitutionele Hof in afwachting van nieuwe presidentsverkiezingen, gevolgd door parlementsverkiezingen en de vorming van een nationale coalitieregering en een commissie voor grondwetsherziening;

F.  overwegende dat het Egyptische leger en de politie de kampementen op het Rabaa-kruispunt en het Nahda-plein met bruut geweld ontruimd hebben, waarbij honderden aanhangers van de Moslimbroederschap zijn gedood; overwegende dat de noodtoestand werd uitgeroepen;

G. overwegende dat voormalig dictator Hosni Mubarak op 22 augustus 2013 uit de gevangenis is vrijgelaten; overwegende dat de afgezette president Mohamed Morsi is gearresteerd op beschuldiging van collaboratie met Hamas bij de organisatie van aanslagen op politiebureaus en gevangenissen begin 2011 tijdens de opstand tegen Mubarak;

H. overwegende dat de Egyptische veiligheidstroepen ook de hoogste leider van de Moslimbroederschap, Mohammed Badie, en andere leiders van de beweging hebben gearresteerd; overwegende dat de Egyptische, door het leger gesteunde regering bezig is met een verbod op de Moslimbroederschap, zoals voorgesteld door de facto premier Hazem el-Beblawi;

I.   overwegende dat na de militaire staatsgreep en de brute repressie van de aanhangers van Morsi de situatie snel verslechterd is, met een toename van sektarische aanvallen, en sterk op een burgeroorlog lijkt;

J.   overwegende dat op 19 augustus 2013 24 Egyptische soldaten zijn gedood bij een aanval op het Sinai-schiereiland; overwegende dat op 5 september 2013 een islamitische groep in Cairo een mislukte moordaanslag heeft gepleegd op de minister van Binnenlandse Zaken, Mohamed Ibrahim; overwegende dat op 7 september 2013 het Egyptische leger een grote operatie in Noord-Sinai heeft uitgevoerd, waarbij ten minste 30 mensen die ze verantwoordelijk achtten voor aanvallen op de veiligheidstroepen zijn gedood of verwond;

K. overwegende dat er inmiddels twee jaar zijn verstreken sinds Hosni Mubarak is afgetreden na de massale betogingen op het Tahrirplein en de opstand in geheel Egypte, waarbij werd aangedrongen op ingrijpende politieke, economische en sociale hervormingen, stopzetting van de corruptie, volledige vrijheid, ware democratie, eerbiediging van de mensenrechten, betere leefomstandigheden en een seculiere staat;

1.  veroordeelt de militaire staatsgreep en de brute repressie door het Egyptische leger; betreurt ten zeerste de doden, gewonden en vernielingen in Cairo en andere delen van Egypte; betreurt het dat de beloftes van het Egyptische leger om ruim baan te geven aan de stem van het Egyptische volk zijn uitgelopen op gewelddadige acties om de Egyptische burgers het zwijgen op te leggen;

2.  herhaalt dat de leiders en generaals van het Egyptische leger geen bijdrage te bieden hebben aan de verwezenlijking van de rechtmatige eisen van de demonstranten, aangezien de legerleiding sterke economische posities in Egypte heeft en daarom andere economische en politieke belangen vertegenwoordigt dan die van de werknemers, armen en jongeren die sociale rechtvaardigheid en een verbetering van hun leefomstandigheden verlangen;

3.  roept op een einde te maken aan het geweld in Egypte daar het conflict kan omslaan in een burgeroorlog; roept op tot vervroegde parlementsverkiezingen, om weer de weg in te slaan naar democratische overgang in Egypte;

4.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor de eisen van het Egyptische volk inzake vrijheid, menselijke waardigheid, sociale rechtvaardigheid, echte democratie, eerbiediging van de mensenrechten, betere levensomstandigheden en een seculiere staat, en in het bijzonder hun eisen inzake loonsverhogingen in verband met de prijsstijgingen, en huisvesting, gezondheidszorg en werk;

5.  wijst erop dat president Morsi en de Moslimbroederschap in feite dezelfde rol zijn gaan spelen als de verjaagde Hosni Mubarak, en dat ze geen hervormingen hebben weten door te voeren maar een meer religieus conservatief systeem wilden vestigen; is niettemin diepverontrust over het voorstel de Moslimbroederschap te verbieden, omdat dit zou leiden tot een escalatie van geweld en zeer waarschijnlijk het begin van een algemene inperking van democratische rechten in Egypte zou betekenen;

6.  beklemtoont dat het Egyptische volk zijn toekomst stevig in eigen hand moet houden, zonder inmenging van buitenaf; is gekant tegen elke externe, imperialistische inmenging, met name door de VS, Israël en Saudi-Arabië; is ervan overtuigd dat noch het Egyptische leger noch de terugkeer van oude leden van het Mubarak-regime een stap voorwaarts kunnen zijn die tegemoet komt aan de gerechtvaardigde verlangens van het Egyptische volk;

7.  dringt aan op de instelling van een onafhankelijke en onpartijdige onderzoekscommissie voor onderzoek naar de schendingen van de mensenrechten tijdens het regime van Mubarak en het presidentschap van Morsi en na de militaire staatsgreep, waaronder gevallen van standrechtelijke executie en willekeurige arrestaties, en verlangt dat de verantwoordelijken worden opgespoord en zo nodig berecht worden en dat de slachtoffers en hun familieleden een schadeloosstelling krijgen;

8.  betreurt het dat de EU en een aantal regeringen van de lidstaten met name het regime van Hosni Mubarak tientallen jaren hebben gesteund; herhaalt dat de economische, politieke, sociale, culturele en andere betrekkingen tussen de EU en de ENB-landen gestoeld moeten zijn op gelijke behandeling, niet-inmenging, solidariteit, dialoog en respect voor verschillen en de specifieke kenmerken van de diverse landen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Afrikaanse Unie en de regering en het parlement van Egypte.