Ontwerpresolutie - B7-0484/2013Ontwerpresolutie
B7-0484/2013

ONTWERPRESOLUTIE over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap - standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012

17.10.2013 - (2013/2621(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Pier Antonio Panzeri, Jacek Saryusz-Wolski namens de Commissie buitenlandse zaken


Procedure : 2013/2621(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0484/2013
Ingediende teksten :
B7-0484/2013
Aangenomen teksten :

B7‑0484/2013

Resolutie van het Europees Parlement over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap - standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012

(2013/2621(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededelingen van de Commissie van 11 maart 2003 over "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), van 12 mei 2004, getiteld "Het Europees nabuurschapsbeleid - strategiedocument" (COM(2004)0373), van 4 december 2006 over "Versterking van het Europees nabuurschapsbeleid" (COM (2006)0726), van 5 december 2007 over "Een sterk Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2007)0774), van 3 december 2008 over "Oostelijk partnerschap" (COM(2008)0823), van 20 mei 2008 getiteld "Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied" (COM(2008)0319), van 12 mei 2010 over "Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans" (COM(2010)0207) en van 24 mei 2011 over "Een dialoog over migratie, mobiliteit en veiligheid met de zuidelijke mediterrane landen" (COM(2011)0292),

–   gezien de gezamenlijke mededelingen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 20 maart 2013 over "Oostelijk nabuurschapsbeleid: werken aan een sterker partnerschap" (JOIN(2013)4 final), van 25 mei 2011 over "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (COM(2011)0303) en van 8 maart 2011 over "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" (COM(2011)0200),

–   gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 26 juli 2010, 20 juni 2011 en 22 juli 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van de Europese Unie van 26 september 2011 en van de Europese Raad van 7 februari 2013,

–   gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 mei 2012 getiteld "Oostelijk nabuurschap:Oostelijk Partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013" (JOIN(2012)13 final) en "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2012)14 final) en de bijbehorende gezamenlijke werkdocumenten van 20 maart 2013 ("Regionale verslagen", SWD(2013)85 en 86),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument[1],

–   gezien de verklaring van Barcelona, aangenomen op de Euro-mediterrane Conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken van 27 en 28 november 1995 te Barcelona, waarbij een Euro-mediterraan partnerschap wordt ingesteld,

–   gezien de verklaring van de Top van Parijs voor de Middellandse Zee, die op 13 juli 2008 is gehouden,

–   gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied[2],

–   gezien het door de leiders van de G8 op hun in mei 2011 in Deauville gehouden bijeenkomst in het leven geroepen Partnerschap van Deauville, waarbij de EU partij is,

–   gezien de gezamenlijke verklaringen van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag en de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 29 en 30 september 2011 in Warschau,

–   gezien de gezamenlijke verklaring die de ministers van Buitenlandse Zaken van het Oostelijk Partnerschap hebben afgegeven op hun bijeenkomst van 23 juli 2012 in Brussel,

–   gezien Besluit 2011/424/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 tot aanstelling van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied[3] en Besluit 2011/518/GBVB van de Raad van 25 augustus 2011 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië[4],

–   gezien zijn resoluties van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie[5], en over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie[6],

–   gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid[7],

–   gezien zijn resolutie van 23 mei 2013 over de terugvordering van activa door de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren[8],

–   gezien zijn aanbeveling van 12 september 2013 inzake het EU-beleid ten aanzien van Belarus[9],

–   gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld[10],

–   gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over "Een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU"[11],

–   gezien de oprichtingsakte van 3 mei 2011 van de Parlementaire Vergadering Euronest[12],

–   gezien de conclusies van de topbijeenkomst van Euro-mediterrane parlementen (Marseille, 6 en 7 april 2013) en de conclusies van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de Parlementaire Vergadering Euronest,

–   gezien zijn resoluties met zijn aanbevelingen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden inzake de onderhandelingen over de associatieovereenkomst EU-Armenië[13], de associatieovereenkomst EU-Azerbeidzjan[14], de associatieovereenkomst EU-Moldavië[15], de associatieovereenkomst EU-Georgië[16] en de associatieovereenkomst EU-Oekraïne[17],

–   gezien de besluiten 2006/356/EG, 2005/690/EG, 2004/635/EG, 2002/357/EG, 2000/384/EG, 2000/204/EG en 98/238/EG betreffende de sluiting van een Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en respectievelijk de Republiek Libanon, de Democratische Volksrepubliek Algerije, de Arabische Republiek Egypte, het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, de Staat Israël, het Koninkrijk Marokko en de Tunesische Republiek,

–   gezien de gezamenlijke verklaring betreffende het Oostelijk Partnerschap van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Visegradgroep, Ierland en Litouwen, die op 17 mei 2013 werd afgegeven in Krakau,

–   gezien de reeds lang bestaande betrekkingen tussen de EU en haar zuidelijke buurlanden, de historische, economische, politieke en sociale betrekkingen van vele EU-lidstaten met de landen in deze regio en de vastbeslotenheid van de EU om daarmee zo nauw mogelijke betrekkingen te blijven onderhouden en de nodige steun te bieden in overeenstemming met de bredere context van het Europees nabuurschapsbeleid,

–   gezien het feit dat de besluiten die tijdens de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius worden genomen van doorslaggevend belang kunnen zijn voor de toekomst van het Oostelijk Partnerschap, reden waarom men een langetermijnvisie voor ogen moet houden door verder te kijken dan de top en te zorgen voor een ambitieus follow-upbeleid voor de regio,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat associatieovereenkomsten geen doel op zich vormen maar een instrument ter bevordering van diepgaande en duurzame hervormingen, systemische transformatie en toenadering tot de Unie en haar fundamentele waarden en normen; overwegende dat de correcte en tijdige toepassing van associatieovereenkomsten daarom een doorslaggevend criterium vormt bij de evaluatie van de situatie in de desbetreffende landen;

B.  overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid de partnerschappen tussen de EU en de landen en samenlevingen van het nabuurschap moet versterken, met als doel gezonde democratieën op te bouwen en te verstevigen, duurzame economische groei te bevorderen en grensoverschrijdende verbindingen te beheren;

C. overwegende dat de bevoorrechte verstandhouding met de buren van Europa binnen het ENB stoelt op een wederzijdse inzet voor gemeenschappelijke waarden (democratie en mensenrechten, rechtsstaat, goed bestuur, beginselen van de markteconomie en duurzame ontwikkeling); overwegende dat er na de herziening van het ENB bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de bevordering van een solide en duurzame democratie en aan inclusieve economische ontwikkeling;

D. overwegende dat een goed functionerende democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van de rechtsstaat de fundamentele pijlers vormen van het partnerschap tussen de EU en haar buurlanden; overwegende dat regeringen zich met het oog op de opbouw van een solide en duurzame democratie overtuigd en blijvend moeten inzetten voor vrije en eerlijke verkiezingen, de vrijheid van vereniging, meningsuiting en vergadering, vrije pers en media, de handhaving van de beginselen van de rechtsstaat door onafhankelijke gerechtelijke instellingen, het recht op een eerlijk proces, de bestrijding van corruptie, de hervorming van de veiligheidsdiensten en wetshandhavingsinstanties (politie inbegrepen) en de totstandbrenging van democratische controle over het leger en de veiligheidsdiensten;

E.  overwegende dat het buitenlandse beleid van de Unie consistent moet zijn, met name met haar binnenlandse beleid, en geen dubbele normen mag omvatten; overwegende dat de economische en financiële crisis geen rechtvaardiging mag vormen voor een minder grote betrokkenheid van de Unie ten opzichte van haar buurlanden;

F.  overwegende dat de massabewegingen in de Arabische wereld een mijlpaal vormen in de moderne geschiedenis van de zuidelijke buurlanden van Europa en in de recente geschiedenis van de betrekkingen tussen deze landen en de EU, en overwegende dat de huidige gedifferentieerde aanpak, die uitgaat van het beginsel dat steun wordt afgestemd op de door de partnerlanden geboekte resultaten en vorderingen ("meer voor meer" en "minder voor minder"), geregeld aan de hand van specifieke en berekenbare criteria en op basis van de behoeften van deze landen in voortgangsverslagen moet worden geëvalueerd; overwegende dat de inconsistente of niet-bestaande toepassing van het meer-voor-meerbeginsel ertoe kan leiden dat het doel wordt voorbijgestreefd en het hele proces, alsook de invloed en geloofwaardigheid van de Unie, kan ondermijnen;

G. overwegende dat de vreedzame volksbetogingen die zich in 2011 in de Arabische wereld hebben voorgedaan, een oproep tot waardigheid vormden en uiting gaven aan legitieme democratische aspiraties en een sterk verlangen naar institutionele, politieke en sociale hervormingen, gericht op het vestigen van een werkelijke democratie, bestrijding van corruptie en nepotisme, eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, vermindering van sociale ongelijkheden en verbetering van de economische en sociale omstandigheden; overwegende dat de inwoners van verscheidene mediterrane landen twee jaar later nog altijd het slachtoffer zijn van schendingen van hun fundamentele mensenrechten en vrijheden, economische moeilijkheden en opschuddingen;

H. overwegende dat de beoordeling van de vorderingen van partnerlanden op het vlak van de eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en het democratische proces en met betrekking tot de uitvoering van de rechtsstaat en van duurzame hervormingen van de economie en de overheidssector, zowel op gemeenschappelijke, algemene criteria als op landenspecifieke vereisten moet berusten, en overwegende dat er bij deze beoordeling efficiënte, duidelijke, transparante, objectieve en meetbare indicatoren en normen moeten worden gebruikt en rekening moet worden gehouden met de globale vooruitgang en de mate van hervormingsbereidheid;

I.   overwegende dat de eerbiediging en bevordering van democratie en mensenrechten (in het bijzonder de rechten van kinderen, vrouwen en minderheden), justitie en de rechtsstaat, fundamentele vrijheden (inclusief de vrijheid van meningsuiting, geweten, godsdienst of overtuiging en vereniging) en vrije en onafhankelijke media (en van onbeperkte toegang tot informatie, communicatie en het internet), de versterking van het maatschappelijk middenveld, de veiligheid (inclusief vreedzame oplossing van conflicten en goede betrekkingen met de buurlanden), democratische stabiliteit en welvaart, de eerlijke verdeling van inkomen, rijkdom en kansen, sociale cohesie, de strijd tegen corruptie en de bevordering van goed bestuur en duurzame ontwikkeling allemaal fundamentele beginselen en doelstellingen van de EU zijn en altijd, als gemeenschappelijke waarden, centraal moeten staan in het ENB;

J.   overwegende dat de eerbiediging van de democratische grondbeginselen een beginsel is waaraan niet kan worden getornd en een fundamentele voorwaarde vormt voor toenadering tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU; overwegende dat deze democratische grondbeginselen in gevaar komen wanneer burgers het legitieme recht ontzegd wordt om een regering te kiezen, wanneer de rechtspraak selectief is, beklaagden voor het begin van hun proces worden opgesloten en politieke tegenstanders gevangen worden gezet, en wanneer er geen vrije en eerlijke verkiezingen plaatsvinden;

K. overwegende dat het ENB tot doel heeft een zone van welvaart en goed nabuurschap in het leven te roepen, die de waarden van de Unie als grondslag heeft en gekenmerkt wordt door hechte en vreedzame regionale betrekkingen, door in de buurlanden van de EU een stabiele en duurzame democratie, politieke en economische hervormingen en een duurzame, sociale markteconomie te bevorderen en een groep landen te creëren die met de Unie en met elkaar op vriendschappelijke voet staan; overwegende dat de bijdrage tot de veiligheid, solidariteit en welvaart van beide zijden bijgevolg de ultieme leidraad voor de voortgangsbeoordeling moet zijn; spreekt in dit verband zijn afkeuring uit over de negatieve gevolgen van het beleid van gesloten grenzen binnen het EU-nabuurschapsgebied en in het bijzonder in de landen van het Oostelijk Partnerschap en in kandidaat-lidstaten;

L.  overwegende dat de multilaterale dimensie van het ENB een unieke mogelijkheid biedt om alle landen en belanghebbenden in de regio bij elkaar te brengen en daadwerkelijk vooruitgang te boeken en begrip te kweken door op technisch niveau aan concrete projecten te werken, terwijl de Parlementaire Vergaderingen Euromed en Euronest daarnaast op politiek niveau de mogelijkheid bieden om wederzijds begrip op te wekken en dit begrip te versterken door de jonge democratieën in deze gebieden in hun ontwikkeling te ondersteunen;

M. overwegende dat de vrijheid van pers en media en de digitale vrijheden in veel ENB-landen voortdurend onder druk staan; overwegende dat het recht op vrije meningsuiting een universeel mensenrecht vormt dat tot de democratische grondbeginselen behoort en van essentieel belang is voor de verwerving van andere rechten; overwegende dat de universele rechten en vrijheden zowel online als offline moeten worden beschermd;

N. overwegende dat de EU haar Europees nabuurschapsbeleid in 2011 heeft herzien om meer steun te verlenen aan partnerlanden die een stabiele en duurzame democratie aan het opbouwen zijn en om inclusieve economische ontwikkeling te ondersteunen; overwegende dat de externe financiële instrumenten van de EU en met name het Europees nabuurschapsinstrument de doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid moeten ondersteunen; overwegende dat er een sterke en duidelijke verbinding moet worden gemaakt tussen het beleidskader en de in het kader van deze instrumenten geboden steun;

O. overwegende dat de onbevredigende vorderingen van verscheidene landen van het Oostelijk Partnerschap kunnen voortkomen uit een trage dynamiek op het gebied van politieke en sociale verandering in de partnerlanden of een algeheel gebrek daaraan, uit het tanende enthousiasme van de Unie ten opzichte van het ENB en het feit dat de EU haar Europese partnerlanden als gevolg van de economische en financiële crisis geen voldoende motiverend Europees perspectief biedt, en uit de druk van Rusland en diens rivaliserende aanbod tot integratie in de Euraziatische Unie;

P.  overwegende dat de top van Vilnius een mijlpaal is in de ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap en een belangrijke test vormt waaruit zal blijken of het Europees nabuurschapsbeleid tastbare resultaten kan opleveren;

Q. overwegende dat associatieovereenkomsten weliswaar het resultaat zijn van het bilaterale aspect van het Oostelijk Partnerschap, maar dat het multilaterale aspect van cruciaal belang blijft voor de ontwikkeling van goede regionale samenwerking op basis van goed nabuurschap; overwegende dat het in dit verband betreurenswaardig is dat er binnen het Oostelijk Partnerschap een aantal onopgeloste territoriale conflicten bestaat, die moeten worden beslecht; overwegende dat het Parlement de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van landen volledig onderschrijft;

R.  overwegende dat de EU in dit verband een actievere rol moet spelen bij het vinden van een vreedzame oplossing van conflicten, met inbegrip van de bevroren conflicten die momenteel een onoverkomelijke hindernis vormen voor de onbelemmerde ontwikkeling van goed nabuurschap en regionale samenwerking in haar oostelijke en zuidelijke partnerlanden;

S.  overwegende dat de parlementaire vergadering van het Oostelijk Partnerschap (Euronest) een hoofdrol blijft spelen voor de ontwikkeling van de democratische en parlementaire dimensie van het Oostelijk Partnerschap, omdat het de mogelijkheid biedt goede praktijken op het gebied van parlementaire werkmethoden uit te wisselen en omdat het een belangrijk platform vormt om de landen van het Oostelijk Partnerschap dichter bij de EU te brengen en om in contact te komen met de bevolking;

1.  is ingenomen met de publicatie van de voortgangsverslagen 2012 voor de zuidelijke en oostelijke ENB-landen, maar betreurt dat deze verslagen en de daaropvolgende gebeurtenissen in de meeste gevallen een gemengd beeld schetsen van voortgang, stagnatie en achteruitgang, en de nationale situatie omschrijven zonder de door de Unie uitgevoerde programma's te beoordelen of concrete aanbevelingen te doen met betrekking tot de toewijzing van middelen in het kader van de externe instrumenten van de EU of van ontwikkelingssteun en de invloed hiervan op de beleidsvorming in de partnerlanden; is van oordeel dat die verslagen ook tendensen moeten beoordelen en daartoe ook gegevens voor de voorgaande jaren moeten bevatten;

2.  benadrukt dat alle Europese landen, inclusief de landen van het Oostelijk Partnerschap, zich conform de artikelen 8 en 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) op lange termijn kandidaat kunnen stellen voor lidmaatschap van de Europese Unie;

3.  is ervan overtuigd dat het Parlement volledig moet worden betrokken bij de uitvoering van het nieuwe ENB en bij de aanpassing van de financiële steun van de EU, met name via gedelegeerde handelingen, en regelmatig op de hoogte moet worden gesteld van de vorderingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van hervormingen in de partnerlanden en de hieruit voortvloeiende aanpassingen; betreurt dat het niet altijd wordt geraadpleegd bij het opstellen van actieplannen of op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van besprekingen; is van oordeel dat zijn resoluties een integraal deel uitmaken van het ENB-beleidskader en wenst dat EP-leden de status van waarnemer krijgen en zo kunnen deelnemen aan vergaderingen van subcommissies voor beleidsvorming en mensenrechten;

4.  betreurt dat de door de partnerlanden geboekte vorderingen niet altijd in overeenstemming zijn met de doelstellingen die gezamenlijk met de EU zijn opgesteld; dringt erop aan dat de doeltreffendheid van het herziene ENB concreet wordt geëvalueerd; dringt erop aan dat de Unie grotere inspanningen levert om alle instrumenten en beleidsmaatregelen die zij tot haar beschikking heeft op coherente wijze te benutten in het kader van het ENB; pleit voor de consistente uitvoering van de op stimuli gebaseerde en gedifferentieerde benaderingen en van het meer-voor-meerbeginsel, die de hoeksteen vormen van het herziene ENB; pleit ervoor om, indien nodig, het "minder-voor-minderbeginsel" toe te passen op de ENB-landen die onvoldoende inspanningen leveren om een solide en duurzame democratie op te bouwen en de overeengekomen hervormingen door te voeren; onderstreept dat de basissteun van de Unie tevens de behoeften van partnerlanden op het gebied van ontwikkeling weerspiegelt;

5.  benadrukt de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld in overgangs- en hervormingsprocessen en de politieke dialoog in de buurlanden; verzoekt de EU om de samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de buurlanden te versterken en het via verschillende financieringsinstrumenten steun te verlenen;

6.  is van mening dat de steun voor democratische overgangsprocessen gericht moet zijn op de ontwikkeling van de institutionele capaciteit van democratische instellingen, op steun voor alle democratische politieke partijen en het maatschappelijk middenveld en rechten van vrouwen en minderheden, en op het verankeren van de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van vereniging, meningsuiting, vergadering en vrije pers en media, in de samenlevingen van de partnerlanden; roept de Unie en de lidstaten op de partnerschappen tussen verschillende organisaties en sectoren in de samenleving te versterken, teneinde de verantwoordelijkheid voor het Europees nabuurschapsproces aan hen over te dragen; verklaart nogmaals dat dit onder meer moet worden gerealiseerd door horizontale verbanden te creëren tussen de verschillende sociale actoren die aan de basis staan van samenwerkingsverbanden tussen maatschappelijke organisaties (ngo's, vakbonden, bedrijfsorganisaties, media, jongerenorganisaties, enz.) en samenwerkingsverbanden met nationale autoriteiten en overheden (met name in de onderwijssector);

7.  meent dat er in de voortgangsverslagen een adequate genderanalyse moet worden uitgevoerd; onderstreept dat er in het herziene ENB meer nadruk moet worden gelegd op het versterken van de arbeids- en vakbondsrechten, op het mainstreamen van gendergelijkheid en op de samenwerking en de dialoog met ngo's, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties;

8.  benadrukt dat de eerbiediging van de universele mensenrechten en de fundamentele vrijheden het basisbeginsel vormt van het buitenlandse beleid van de EU; is van mening dat de steun voor het maatschappelijk middenveld de hoeksteen van het herziene ENB vormt en beveelt derhalve aan dat de bijstand voor het maatschappelijk middenveld, waaronder de sociale partners, tegen de uitdagingen opgewassen moet zijn en dat hiertoe voor een nauwe coördinatie met het Europees Fonds voor Democratie moet worden gezorgd;

9.  onderstreept dat de belangrijkste ngo's gemeenschappelijke platforms hebben opgericht voor zowel de Unie voor het Middellandse Zeegebied als het Oostelijk Partnerschap; is van mening dat deze fora van het maatschappelijk middenveld op adequate wijze en tijdig moeten worden geraadpleegd bij het opstellen, ten uitvoer leggen en volgen van de ENB-actieplannen;

10. is van oordeel dat de multilaterale structuren van het ENB moeten worden geconsolideerd en ontwikkeld aan de hand van meer strategische beleidslijnen; voert aan dat, aangezien "doeltreffend multilateralisme" centraal staat in het buitenlands beleid van de Unie, de Commissie en de EDEO moeten kijken naar de mogelijkheid om het multilaterale traject van het ENB te gebruiken als kader voor de organisatie van de politieke betrekkingen in het bredere Europa;

11. verzoekt de Unie de zichtbaarheid van door het ENB gefinancierde of ondersteunde projecten in de partnerlanden te vergroten en actiever de dialoog met de maatschappij aan te gaan bij het verbeteren van het imago en de acceptatie van de Unie onder de burgers in de ENB-landen, namelijk door mediacampagnes te voeren en de meerwaarde van samenwerking met de EU aan te tonen;

12. betreurt de forse bezuinigingen in rubriek 4 van het MFK 2014-2020 ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie; onderstreept dat een ambitieuze financiering van het Oostelijk Partnerschap van wezenlijk belang is voor verdere vooruitgang in de hervormingen, de uitwisseling van beste praktijken en de opbouw en/of handhaving van volledig ontwikkelde democratieën in de oostelijke buurlanden van de EU, die van fundamenteel belang zijn voor de EU; meent voorts dat het huidige evenwicht tussen oostelijke en zuidelijke buurlanden van het ENB behouden moet blijven en dat daarbij de tot dusver gehanteerde beginselen van differentiatie en de op maat gesneden benadering volledig in acht moeten worden genomen; dringt erop aan dat de desbetreffende begrotingsautoriteiten regelmatig op de hoogte moeten worden gesteld van de indicatoren en richtsnoeren die het besluitvormingsproces inzake begrotingssteun vorm geven, en dat het Parlement betrokken moet worden bij het toekennen of stopzetten van steun als gevolg van de toepassing van de beginselen "meer-voor-meer" en "minder-voor-minder";

13. benadrukt dat vrijheid van meningsuiting, pluralisme en onafhankelijke media de hoekstenen van de democratie vormen; benadrukt derhalve het belang van EU-steun voor onafhankelijke, duurzame en verantwoordingsplichtige publieke media die hoogwaardige, pluralistische en diverse content leveren, gezien het feit dat vrije en onafhankelijke publieke media altijd een cruciale rol spelen bij de verdieping van de democratie, het maximaliseren van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij openbare aangelegenheden en het mondig maken van de burgers op weg naar democratie;

14. erkent dat vrije en eerlijke verkiezingen van wezenlijk belang zijn voor de overgang naar democratie en onderstreept de belangrijke rol van onafhankelijke media, met name publieke media, bij het transparante, geloofwaardige en democratische verloop van het verkiezingsproces; roept de Commissie en de EDEO op hun steun voor het democratisch verloop van de komende verkiezingen in de partnerlanden voort te zetten en waar mogelijk te intensiveren, met inbegrip van het versterken van mediavrijheid en pluralisme;

Oostelijk Partnerschap

15. beveelt aan dat de Unie: a) de toepassing van het meer-voor-meerbeginsel versterkt en stimuleert door positieve concurrentie en samenwerking tussen de partnerlanden, waarbij gewezen wordt op de noodzakelijke steun voor landen van het Oostelijk Partnerschap die druk van derde landen ondervinden wanneer zij uitvoering geven aan het acquis communautaire; b) een tweesporenbenadering handhaaft, door eisen te stellen aan regeringen van het Oostelijk Partnerschap, maar open, vrijgevig en betrokken te blijven jegens de burgers van partnerlanden; c) die burgers aanspoort bij te dragen tot de waarden waarop de EU gegrondvest is - namelijk de democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden - via hun toezegging om deze waarden te bevorderen, waardoor zij de belangrijkste bron van normatieve machtstransformatie worden; d) vorm geeft aan een langetermijnstrategie ter bevordering van Europese waarden, die interne verandering en de ambities van deze samenlevingen met betrekking tot vrijheid en welvaart kan ontsluiten; e) het Oostelijk Partnerschap decentraliseert door meer betrokkenheid aan de dag te leggen en publieke actoren aan beide zijden medezeggenschap te bieden via horizontale partnerschappen en samenwerkingsverbanden, in combinatie met verhoogde mobiliteit, persoonlijke contacten, visumversoepeling en het vooruitzicht op een visumvrij systeem, waarbij buurlanden altijd voorrang moeten krijgen; f) vóór de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement en de Commissie ten einde loopt, de associatieovereenkomsten parafeert of ondertekent en zich inzet voor een snelle inwerkingtreding ervan, eerst op voorlopige basis en daarna volledig, op voorwaarde dat aan de noodzakelijke voorwaarden en vereisten is voldaan; g) afziet van het gebruik van geweld, dan wel van dreigementen om geweld te gebruiken, teneinde conflicten in de regio op te lossen, waarbij wordt onderstreept dat onderhandelingen binnen internationaal erkende kaders, op basis van de beginselen van het internationaal recht, de enige manier zijn om conflicten in de regio op te lossen;

16. wijst op zijn standpunt dat de bezetting door een land van het Oostelijk Partnerschap van het grondgebied van een ander land in strijd is met de fundamentele beginselen en doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap en dat de totstandkoming van de associatieovereenkomsten EU-Armenië en EU-Azerbeidzjan gekoppeld moet worden aan de vooruitgang die wordt geboekt in de richting van een oplossing van het conflict in Nagorno-Karabach, in overeenstemming met de resoluties 822, 853, 874 en 884 van de VN-Veiligheidsraad van 1993 en de basisbeginselen van de groep van Minsk van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) die verankerd zijn in de gemeenschappelijke "L'Aquila"-verklaring van 10 juli 2009;

17. betreurt het dat, nu de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius nadert, verschillende vormen van pressie op landen van het Oostelijk Partnerschap heviger worden; meent dat deze druk onaanvaardbaar is en dringt er bij Rusland op aan geen maatregelen te nemen die duidelijk in strijd zijn met de beginselen van Helsinki; benadrukt met klem dat de vrij keuzes van de landen van het Oostelijk Partnerschap er niet toe mogen leiden dat deze landen onder meer handelsmaatregelen, maatregelen inzake het visumbeleid, beperkte mobiliteit van werknemers en inmenging in vastgelopen conflicten moeten ondergaan; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) de betreurenswaardige ontwikkelingen aan te pakken die de zuiver commerciële dimensie te buiten gaan, waarbij zij opkomen voor de partners van de Unie door krachtig te stellen dat zij alle landen van het Oostelijk Partnerschap in hun Europese ambities en keuzes steunen; onderstreept echter dat associatieovereenkomsten en vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomsten een blauwdruk zijn voor hervormingen die voor iedereen gunstig zijn;

18. blijft streven naar de verdere ontwikkeling van de Parlementaire Vergadering Euronest als een belangrijk forum voor multilaterale interparlementaire samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap; betreurt de voorgestelde bezuinigingen op de ENB-begrotingslijnen in het meerjarig financieel kader 2014-2020, daar deze begrotingslijnen gericht zijn op meer steun voor maatregelen en projecten met betrekking tot het opbouwen van democratie, de rechtsstaat en de bevordering van mensenrechten;

19. onderstreept dat de afschaffing van de visumplicht een concreet gebaar jegens de bevolking van het Oostelijk Partnerschap zou zijn, alsmede een reële hulp bij de toenadering van deze bevolking tot de EU-lidstaten;

20. is van mening dat de publicatie van de routekaart voor het Oostelijk Partnerschap voor de periode 2012-2013 een eerste stap in de richting van de ontwikkeling van betere monitoringinstrumenten is; dringt bij de Commissie en de EDEO aan op verdere ontwikkeling van adequate follow-upmechanismen waarmee de prestaties en resultaten van de ENB-landen kunnen worden beoordeeld, en op de vaststelling van duidelijke en meetbare doelstellingen;

21. beveelt de landen van het Oostelijk Partnerschap aan om: a) hun inspanningen om te voldoen aan de politieke, juridische en economische criteria te herzien en te verdubbelen; b) de fundamentele waarden van democratie, rechtsstaat, mensenrechten, gendergelijkheid, alsmede de bestrijding van corruptie een vaste plek te geven in hun samenleving; c) maatschappelijke verandering, hervormingsprocessen en een systematische vernieuwing van openbare normen en openbaar bestuur verder te stimuleren, en Europese integratie daarbij als een kwestie voor de langetermijnstrategie te beschouwen en niet enkel als een economische en administratieve doelstelling; d) voornemens ook daadwerkelijk in praktijk te brengen; e) meer gebruik te maken van de multilaterale structuur van het Oostelijk Partnerschap en van de uitwisseling van optimale werkwijzen; f) bij het oplossen van regionale conflicten inspiratie te vinden in de historische ervaringen met de Europese integratie, en de onderlinge regionale, politieke en economische samenwerking te versterken, omdat bilaterale kwesties op vreedzame wijze moeten worden opgelost en goede verhoudingen tussen buurlanden en regionale samenwerking fundamentele elementen zijn van het Oostelijk Partnerschap; g) burgers en openbare instanties te betrekken bij horizontale partnerschappen en samenwerkingsverbanden met tegenhangers uit de Unie, en contacten te onderhouden met het maatschappelijk middenveld en met de jongere generatie, die een belangrijke factor is voor de totstandkoming van verandering; h) af te zien van het gebruik van geweld, dan wel van dreigementen om geweld te gebruiken om conflicten in de regio op te lossen, met het oog op het feit dat dergelijke conflicten alleen kunnen worden opgelost via onderhandelingen binnen internationaal erkende kaders, op basis van de beginselen van het internationaal recht;

22. maakt zich zorgen over Russische activiteiten die erop gericht zijn partnerlanden ervan te weerhouden politieke en economische samenwerking met de EU aan te gaan; bevestigt opnieuw het soevereine recht van ieder land om zijn politieke en handelsverbonden te kiezen; is er bovendien van overtuigd dat de geleidelijke integratie van partnerlanden met de EU volledig strookt met hun streven naar vriendschappelijke betrekkingen met Rusland; verwerpt het idee van een nulsomspel als uitgangspunt voor de betrekkingen van de EU en Rusland met de partnerlanden;

23. wijst er nogmaals op dat regionale stabiliteit en veiligheid onontbeerlijk zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap, ook met het oog op verdere integratie met de EU; dringt aan op meer inspanningen om een einde te maken aan de territoriale conflicten in Georgië, Azerbeidzjan, Armenië en Moldavië; herinnert in dit verband aan zijn standpunt dat het sluiten van de associatieovereenkomsten tussen de EU en Armenië en Azerbeidzjan moet afhangen van het boeken van vooruitgang bij het beëindigen van het conflict in Nagorno-Karabach, overeenkomstig resoluties 822, 853, 874 en 884 van de VN-Veiligheidsraad van 1993 en de basisbeginselen van de groep van Minsk van de OVSE die verankerd zijn in de gemeenschappelijke "L'Aquila"-verklaring van 10 juli 2009;

24. wijst erop dat de verbintenis tot een associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst enige andere vorm van gelijktijdige deelname aan een douane-unie uitsluit;

25. roept de lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap op hun wapenexportbeleid in de regio te herzien met het oog op het sluiten van akkoorden betreffende de ontwapening en demilitarisering van conflictgebieden; dringt er bij Rusland op aan om deze akkoorden op constructieve wijze te aanvaarden, door de soevereiniteit van de landen in de regio volledig te eerbiedigen en af te zien van maatregelen die de stabiliteit in de regio in gevaar zouden kunnen brengen;

26. benadrukt dat de EU en de Oost-Europese partners voor gemeenschappelijke politieke uitdagingen staan wat betreft het verzekeren van een betrouwbare en veilige energievoorziening; wijst erop dat samenwerking op het gebied van energiezekerheid duidelijk als een prioriteit van het Oostelijk Partnerschap en het nabuurschapsbeleid voor de periode 2014-2020 is vastgelegd; verwacht dat de derde top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius een impuls voor nauwere samenwerking op het gebied van energie zal bieden en de energiezekerheid aan beide zijden zal verbeteren;

27. wijst erop dat het Energiegemeenschapsverdrag de basis vormt voor de verwezenlijking van een volledig geïntegreerde regionale energiemarkt die groei, investeringen en een stabiel regelgevingskader bevordert; beveelt hiertoe aan het Energiegemeenschapsverdrag te verlengen tot na 2016, waarbij het besluitvormingsproces wordt aangepast aan toekomstige uitdagingen, onder andere door juridische controlemechanismen vast te stellen om toe te zien op de doeltreffende tenuitvoerlegging van het acquis, en mechanismen voor solidariteit in te stellen; is ingenomen met de aanvraag tot toetreding tot het Energiegemeenschapsverdrag van Georgië, dat daarmee na Oekraïne en Moldavië het derde land van het Oostelijk Partnerschap zou worden dat toetreedt; dringt aan op verdere uitbreiding van de Energiegemeenschap via het Europees nabuurschapsbeleid, overeenkomstig de doelstellingen van de Energiegemeenschap, gebaseerd op wederzijdse belangen; benadrukt dat integratie op het gebied van regelgeving gepaard moet gaan met gemeenschappelijke investeringen in interconnectiecapaciteit, infrastructuur, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en nieuwe technologieën; onderstreept dat verdere diversifiëring van de aan- en doorvoerroutes hierbij van fundamenteel belang is;

28. dringt erop aan om in alle overeenkomsten met landen van het Oostelijk Partnerschap een energiezekerheidsclausule op te nemen, teneinde volledige naleving van de EU-wetgeving ten aanzien van de interne energiemarkt te waarborgen, en om een mechanisme van vroegtijdige waarschuwing in deze overeenkomsten vast te stellen, teneinde een vroegtijdige beoordeling van mogelijke risico's en problemen met betrekking tot de doorvoer en voorziening van energie vanuit derde landen te waarborgen en een gemeenschappelijk kader voor wederzijdse steun, solidariteit en het oplossen van geschillen in te voeren;

Armenië

29. erkent de vorderingen die zijn geboekt op het vlak van democratische normen en bij de vervulling van de vereisten van de associatieovereenkomsten, maar merkt op dat er nog sprake is van aanhoudende tekortkomingen op het gebied van de democratie; wijst erop dat verdere vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van bestuurlijke hervorming, met inbegrip van wetshandhaving en justitie, alsmede bij de corruptiebestrijding; betreurt het recente besluit van de president van Armenië om zich aan te sluiten bij de douane-unie; herinnert de Armeense autoriteiten eraan dat een dergelijk beleid niet verenigbaar is met de associatieovereenkomst; hoopt in dit verband dat Armenië de EU-gerelateerde hervormingen zal voortzetten, hetgeen de economische welvaart van het land kan bevorderen en een bijdrage kan leveren aan de oplossing van sociaaleconomische en politieke problemen waar het land nog steeds mee te kampen heeft; roept op tot samenwerking met de EU, waartoe de EU bereid is;

30. verwelkomt de uitvoering van solide macro-economisch beleid en het doorvoeren van structurele hervormingen in Armenië, evenals verdere vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het actieplan;

Azerbeidzjan

31. betreurt dat met betrekking tot de houding van Azerbeidzjan tegenover associatieovereenkomsten nog altijd een onduidelijke visie en twijfel heersen; onderstreept het economisch potentieel van de betrekkingen tussen de EU en Azerbeidzjan, maar is bezorgd over de tekortkomingen op het vlak van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten in Azerbeidzjan; dringt er derhalve op aan dat Azerbeidzjan zijn inzet toont door het garanderen van rechten als de vrijheid van meningsuiting en vergadering en door de democratische oppositie de ruimte te bieden waar deze recht op heeft; staat op het standpunt dat de vrijlating van politieke gevangenen en het met rust laten van politieke activisten, verdedigers van de mensenrechten en journalisten absolute voorwaarden zijn voor het sluiten van enig akkoord met Azerbeidzjan over een strategisch partnerschap inzake modernisering;

32. betreurt het gebrek aan eerbiediging van internationale normen voorafgaand aan de presidentsverkiezingen die op 9 oktober 2013 hebben plaatsgevonden, waarbij de registratie van kandidaten op procedurele gronden geweigerd werd, en dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van 14 Azerbeidzjaanse politici van de oppositie, journalisten en mensenrechtenactivisten die de afgelopen maanden zijn gearresteerd, onder wie Tofiq Yaqublu en Ilgar Mammadov[18];

33. betreurt het gebrek aan visie en de aarzeling bij de Unie met betrekking tot associatieovereenkomsten/diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten, omdat ze geen zicht heeft op de strategische rol van Azerbeidzjan in economisch, geopolitiek en cultureel opzicht;

Belarus

34. betreurt de stagnerende, onaanvaardbare situatie op het gebied van de mensenrechten, de democratie en politieke gevangenen, en het gebrek aan voortgang met betrekking tot de waarden en normen die de Unie nastreeft; herhaalt dat de betrokkenheid en strikte handhaving van voorwaarden door de Unie noodzakelijk zijn, naast een genereuzere en meer open houding ten opzichte van het maatschappelijk middenveld en NGO's, die steun moeten krijgen om hervormingen door te voeren en er toezicht op uit te oefenen; dringt er bij de Belarussische autoriteiten op aan om deel te nemen aan de dialoog over modernisering en om onderhandelingen aan te knopen met de EU over visumversoepelings- en overnameovereenkomsten om interpersoonlijke contacten te bevorderen;

35. verzoekt de Belarussische autoriteiten om het Litouwse voorzitterschap en de top van het oostelijk partnerschap in Vilnius aan te grijpen als nieuwe belangrijke gelegenheid om de betrekkingen met de EU te verbeteren, zodra alle politieke gevangenen zijn vrijgelaten, om opnieuw te beginnen met een politieke dialoog over onder meer democratische hervormingen, vrije en eerlijke verkiezingen, eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en betrekkingen aan te gaan met de oppositie en het maatschappelijk middenveld, mits de Belarussische autoriteiten respect aan de dag leggen voor deze fundamentele waarden;

36. herhaalt dat de EU bereid is om de betrekkingen met de Belarussische regering te verbeteren zodra de autoriteiten in het land zich ertoe verbinden een gezamenlijk vastgestelde agenda na te streven, waarbij de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden worden geëerbiedigd, onder meer door alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk vrij te laten en te rehabiliteren; benadrukt evenwel dat elke verbintenis aan strikte voorwaarden is onderworpen;

37. wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is om de financiële steun voor onafhankelijke Belarussische media nog meer te versterken;

Georgië

38. erkent dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt met betrekking tot de modernisering van het land en de vervulling van de voorwaarden van de associatieovereenkomst en dat de autoriteiten inspanningen leveren om corruptie te bestrijden; is ingenomen met de voorbeeldige vreedzame overdracht van de macht na democratische parlementaire verkiezingen; constateert echter met bezorgdheid dat de democratische beginselen nog niet ten volle worden toegepast; onderstreept in dit verband de noodzaak van verdere verbeteringen en hervormingen met het oog op onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instellingen en een doeltreffend strafrechtelijk apparaat, alsook een niet‑discriminerend kiesstelsel en eerbied voor de rechten van minderheden; neemt nota van het lopende gerechtelijke onderzoek naar vooraanstaande leden van de oppositie en verzoekt om de Europese waarden en normen daarbij volledig te eerbiedigen; steunt de inspanningen van de Georgische regering om de spanningen met Rusland af te bouwen en tegelijkertijd de pro-Europese houding van het land te handhaven; herhaalt dat de EU de territoriale integriteit van Georgië steunt;

39. is voorstander van de parafering van de associatieovereenkomst maar is van mening dat dit enkel mag gebeuren op voorwaarde dat de Georgische autoriteiten tastbare vooruitgang boeken wat de rechtsstaat betreft, door alle politieke gevangenen, waaronder Vano Merabishvili, vrij te laten en ervoor te zorgen dat de komende presidentsverkiezingen verlopen volgens de Europese normen;

40. verzoekt de Commissie om deze randvoorwaarden meteen toe te passen door een reeks benchmarks vast te stellen waaraan de desbetreffende vorderingen kunnen worden getoetst;

41. benadrukt dat de presidentsverkiezingen die op 27 oktober 2013 worden gehouden en die bijgevolg samenvallen met de afronding van de onderhandelingen over de associatieovereenkomst met de EU de lakmoesproef zullen zijn voor de bereidheid van Georgië om de normen van de democratie en de rechtsstaat toe te passen, met volledige vrijheid voor de oppositie om deel te nemen aan de verkiezingen en vrije, onafhankelijke media die zonder inmenging van de overheid verslag uitbrengen over de kiescampagne;

42. benadrukt dat Georgië zijn Europese verzuchtingen niet terzijde mag schuiven en moet weerstaan aan de druk om de associatie met de EU op te geven;

Moldavië

43. toont zich verheugd over de politieke wil om te voldoen aan de voorwaarden van de associatieovereenkomst, met inbegrip van de DCFTA, alsook het actieplan visumliberalisering, en over de vooruitgang die is geboekt wat betreft de parafering van het pijplijnproject Iasi-Ungheni; looft de moderniseringsinspanningen in het land, in het bijzonder de verhoging van de uitgaven voor onderwijs; roept op om de overeenkomst spoedig te ondertekenen en alle nodige stappen te ondernemen om de overeenkomst zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen; is zich er echter van bewust dat de democratische instellingen nog zwak zijn en gestaag moeten worden versterkt; moedigt de regering van Moldavië aan om hard te blijven werken aan de tenuitvoerlegging van de nodige maatregelen; is van mening dat politieke stabiliteit en een standvastige consensus over hervormingen, met name ten aanzien van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van overheidsinstellingen, van cruciaal belang zijn voor de Europese aspiraties van Moldavië;

44. dringt erop aan om op de top in Vilnius de associatieovereenkomst op te starten, met inbegrip van de DCFTA, en hoopt op een spoedige afronding van de visumdialoog; erkent de belangrijke effecten die de toepassing van de associatieovereenkomst, vrije handel en visumvrij reizen zullen hebben op het hervormingsproces in Moldavië; merkt in dat verband op dat de recentste politieke crises hebben aangetoond hoe kwetsbaar het democratiseringsproces tot nu toe is geweest en benadrukt dat moet worden gewerkt aan het opbouwen van werkelijk geloofwaardige onafhankelijke democratische instellingen;

45. beveelt aan spoedig (na de top van Vilnius) over te gaan tot de ondertekening van de associatieovereenkomst, indien ook verder aan de voorwaarden wordt voldaan;

46. is ingenomen met de lancering van een nieuwe pijplijn tussen Moldavië en Roemenië en spoort de betrokken partijen aan om inspanningen te blijven leveren en te blijven weerstaan aan de druk vanuit Rusland om de associatieovereenkomst op te geven;

Oekraïne

47. betreurt dat het vervullen van de vereisten van de associatieovereenkomst is komen stil te staan, zoals vastgesteld in de conclusies van de Raad van 10 december 2012 over Oekraïne en de resolutie van het Parlement van 13 december 2012 over de situatie in Oekraïne[19], omdat Oekraïne selectieve rechtsbedeling blijft toepassen en er nog steeds niet in is geslaagd zijn kies- en rechtsstelsel te hervormen; verwelkomt echter de recente toezeggingen van president Janoekovitsj en van de oppositieleiders om de nodige wetsteksten in het Oekraïense parlement te behandelen, en verwacht dat zij deze beloften vóór de top van Vilnius zullen nakomen; erkent de vooruitgang die tot dusver is geboekt, maar beklemtoont dat bijkomende maatregelen en inspanningen nodig zijn om de hervorming van het openbaar ministerie te voltooien, de kieswetgeving te verbeteren en het probleem van selectieve rechtsbedeling aan te passen;

48. neemt met tevredenheid kennis van de lopende dialoog tussen Oekraïne en de EU en de gezamenlijke ambitie om tijdens de top van het oostelijke partnerschap op 28 en 29 november 2013 in Vilnius de associatieovereenkomst te ondertekenen;

49. erkent de Europese verzuchtingen van Oekraïne en herhaalt zijn standpunt dat de verdieping van de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne en het feit dat Oekraïne een Europees perspectief wordt geboden van grote betekenis en in het belang van beide partijen zijn;

50. beveelt de Raad aan de associatieovereenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, te ondertekenen indien is voldaan aan de voorwaarden zoals die formeel door de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december 2012 zijn vastgesteld en in de resolutie van het Parlement van 13 december 2012 zijn bevestigd; hecht zijn goedkeuring aan het besluit van de Raad over de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst EU-Oekraïne zodra deze is ondertekend, mits aan de bovengenoemde voorwaarden is voldaan; bevestigt zijn voornemen om, ingeval aan alle voorwaarden is voldaan en de associatieovereenkomst EU-Oekraïne is ondertekend, het ratificatieproces van de overeenkomst binnen de huidige zittingsperiode af te ronden;

51. veroordeelt de handelsmaatregelen die recentelijk door Rusland aan de Oekraïense export werden opgelegd en die bedoeld zijn om Oekraïne onder druk te zetten om de associatieovereenkomst met de EU niet te ondertekenen; roept Rusland op om geen handelssancties op te leggen en zich te onthouden van ongeoorloofde politieke inmenging en druk;

Het zuidelijke nabuurschap

52. is bezorgd over de problemen waarmee de landen ten zuiden van de Middellandse Zee worden geconfronteerd bij hun overgang naar de democratie;

53. benadrukt de essentiële rol die de juridische en technische bijstand van de Unie en de lidstaten aan de autoriteiten van de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren heeft gespeeld bij het bereiken van concrete resultaten om hun activa terug te vorderen;

54. is ingenomen met het succes van zijn initiatief voor het samenstellen van taskforces voor Tunesië, Jordanië en Egypte, en onderstreept dat deze bijeenkomsten tussen particuliere belanghebbenden, overheden en internationale organisaties zouden moeten zorgen voor een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en ngo's en tastbare resultaten zouden moeten opleveren, op voorwaarde dat de politieke situatie een bredere economische samenwerking en integratie toelaat; stelt voor om na te gaan of dit initiatief kan worden uitgebreid naar andere landen in de regio;

55. is van mening dat de Unie in de eerste plaats moet streven naar een geslaagde overgang naar duurzame democratie in het zuidelijke nabuurschap en verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten meer steun te verlenen om dat doel te bereiken;

56. beveelt de Unie aan om haar verbintenissen met betrekking tot het ondersteunen van overgangsprocessen in de partnerlanden in het zuidelijke nabuurschap te handhaven en waar nodig te versterken, waarbij zij de nadruk moet leggen op democratische verandering, een partnerschap met de bevolking en het maatschappelijk middenveld en duurzame en inclusieve economische groei;

57. herinnert eraan dat sociale rechtvaardigheid en een betere levenskwaliteit cruciale elementen zijn in de overgangsfase waarin de zuidelijke buurlanden momenteel verkeren; toont zich diep bezorgd over de werkgelegenheidssituatie, met name van jongeren, en verzoekt de Commissie dringend om een efficiënt werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen;

58. wijst erop dat slechts een zeer gering aantal studenten uit zuidelijke buurlanden aan programma's als Tempus en Erasmus Mundus heeft deelgenomen ondanks de extra financiering die in 2012 aan deze programma's is toegekend; herhaalt zijn verzoek aan de Europese Commissie om een euromediterraan Leonardo da Vinci-programma in het leven te roepen, teneinde de mobiliteit van jonge stagiairs die een beroepsopleiding in het buitenland wensen te volgen te bevorderen, en dit om bij te dragen aan de strijd tegen de jeugdwerkloosheid, die ten zuiden van de Middellandse Zee een endemisch fenomeen is;

59. verzoekt de Unie en haar lidstaten een concreet en effectief mobiliteitsbeleid te voeren met de landen van het zuidelijke nabuurschap, met name door tegelijkertijd visumversoepelings- en overnameovereenkomsten te sluiten, vergelijkbaar met de geldende overeenkomsten met de meeste landen van het oostelijke partnerschap; beklemtoont in dat verband het belang van een betere mobiliteit en samenwerking op het vlak van hoger onderwijs en beroepsopleiding, een verdieping en uitbreiding van de bestaande programma's en mobiliteit van studenten, afgestudeerden, leerkrachten en academici en het bevorderen van uitwisselingen tussen instellingen voor hoger onderwijs en beroepsopleiding, alsook publiek-private partnerschappen op het gebied van onderzoek en ondernemingen; acht het van essentieel belang om eenvoudiger procedures te ontwikkelen voor de uitgifte van visa aan de deelnemers van zulke programma's; verzoekt de EU om een verstandige en omvattende strategie te ontwikkelen in samenspraak met de EDEO, de Commissie, de lidstaten en de partners in het zuidelijke nabuurschap om migratie aan te pakken en vluchtelingen en asielzoekers uit het zuidelijke nabuurschap te beschermen, met name in het licht van de Arabische Lente en de aanhoudende instabiliteit in het noorden van Afrika;

60. wijst nogmaals op de noodzaak van een sterke politieke wil bij de instellingen van de EU en de lidstaten om actief deel te nemen aan een oplossing van de conflicten in de regio, met name het Israëlisch-Palestijns conflict, zodat deze conflicten de tenuitvoerlegging van het ENB niet langer in de weg te staan;

61. beschouwt het ondersteunen van partnerlanden bij de ontwikkeling en financiering van projecten voor regionaal beleid en de inclusie van regionale enclaves als een prioriteit; beveelt in dit verband aan dat er maatregelen worden getroffen om bij de ontwikkeling van vaardigheden van zowel partnerlanden als het secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied voort te bouwen op de door de Unie opgedane ervaring inzake het beheer van Europese regionale fondsen;

62. is van mening dat er dringend behoefte is aan projecten voor duurzame en inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling en integratie in de Maghreb, om het verkeer van goederen, kapitaal en personen te vergemakkelijken; herinnert eraan dat het conflict in de Westelijke Sahara een belangrijk obstakel vormt voor de integratie van de regio; verzoekt Algerije en Marokko een actief partnerschap op te zetten waarmee regionale uitdagingen het hoofd kan worden geboden, waaronder ook het conflict in de Westelijke Sahara; is in dat verband ingenomen met de goedkeuring van de gemeenschappelijke mededeling van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie van december 2012, waarin voorstellen werden gedaan om de vijf Maghreb-landen te ondersteunen bij hun inspanningen om te zorgen voor nauwere samenwerking en verdere regionale integratie; is verheugd over het feit dat de Unie het noordelijke covoorzitterschap van de Unie voor het Middellandse Zeegebied heeft aanvaard, en verwacht dat zij zich zal inzetten voor beleidscoherentie, algemene coördinatie en doeltreffendheid, met name ten aanzien van projecten die subsidie ontvangen;

63. moedigt Marokko, het Polisario-front en Algerije aan om op basis van een visie toe te werken naar een rechtvaardige, vreedzame, duurzame en wederzijds aanvaardbare politieke oplossing voor de Westelijke Sahara, overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties, met inbegrip van de resoluties die zelfbeschikking toestaan; benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten van de Sahrawi-bevolking moet worden gewaarborgd en dat deze rechten moeten worden toegepast in de Westelijke Sahara en de kampen nabij Tindouf, met inbegrip van de rechten van politieke Sahrawi-gevangenen die geen eerlijk proces hebben gekregen en die zouden moeten worden vrijgelaten;

64. wijst erop dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied een belangrijk instrument is om de betrekkingen met het zuidelijke nabuurschap te institutionaliseren; onderstreept het belang van de komende ministeriële vergaderingen voor wat betreft de versterking van het Euromediterrane partnerschap en de bevordering van gezamenlijke projecten;

65. bevestigt dat het doel voor het partnerschap met het zuidelijke nabuurschap erin bestaat de twee oevers van de Middellandse Zee dichter bij elkaar te brengen om een ruimte te creëren van vrede, democratie, veiligheid en welvaart voor de 800 miljoen inwoners, en om de Europese Unie en haar partners een doeltreffend bilateraal en multilateraal kader te bieden om de democratische, sociale en economische uitdagingen het hoofd te bieden, regionale integratie te bevorderen, in het bijzonder handelsintegratie, en een voor iedereen gunstige ontwikkeling te waarborgen, alsook om de partners bij te staan bij het opbouwen van democratische, pluralistische en seculiere staten, met name via programma's voor het opbouwen van institutionele capaciteit, en wederzijds nuttige, evenwichtige en ambitieuze overeenkomsten te ontwikkelen inzake handel in goederen en diensten, voorafgegaan door relevante effectbeoordelingen, die kunnen leiden tot diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten; is ervan overtuigd dat dit de eerste stap zal zijn in de richting van een grote "Euro-mediterrane economische ruimte" die tevens kan helpen de economische problemen van onze zuidelijke buurlanden te verlichten en de zuid-zuidintegratie te bevorderen;

66. benadrukt het feit dat de EU een morele verplichting heeft om de terugvordering van door voormalige dictators en hun regimes gestolen activa te ondersteunen; meent dat de terugvordering van activa een uiterst politieke kwestie is vanwege de symbolische waarde ervan, en dat er behoefte bestaan aan herstel van verantwoordingsplicht in de geest van democratie en de rechtsstaat; merkt op dat de terugvordering van activa een belangrijke politieke toezegging van de EU moet zijn in haar partnerschap met het zuidelijke nabuurschap; herhaalt dat er een EU-mechanisme moet worden ingesteld om de landen van het zuidelijke nabuurschap juridisch te ondersteunen bij de terugvordering van activa;

67. verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de landen in de regio sterker te stimuleren om in hun wetgeving uitdrukkelijke bepalingen op te nemen en om programma's ten uitvoer te leggen met het oog op de waarborging van de rechten van vrouwen, hun deelname aan de politieke en economische besluitvorming, hun toegang tot het onderwijs en hun economische onafhankelijkheid, en om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen;

68. is van mening dat de EU wetgevers met raad en daad moet bijstaan bij de uitwerking en opstelling van wetgeving voor de ICT-sector, om zo het grote potentieel van de digitale technologie te ontsluiten en ten dienst te stellen van het democratische proces en de economische ontwikkeling en regionale samenwerking; is van mening dat het vrije verkeer van informatie en toegang tot het internet van essentieel belang zijn voor sociaaleconomische verbeteringen; wijst in dat verband op het belang van de eerbiediging van de digitale vrijheden;

69. uit zijn ernstige bezorgdheid over het toenemende religieus gemotiveerde geweld in de regio, met name tegen christenen, en verzoekt de Unie om daar ook binnen het kader van het ENB tegen op te treden;

70. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de zichtbaarheid van de projecten in het kader van het Oostelijk Partnerschap en van de Unie voor het Middellandse Zeegebied in de partnerlanden te vergroten en deze begrijpelijker te maken voor de burgers van die landen zodat de meerwaarde van samenwerking met de EU wordt aangetoond;

Algerije

71. merkt op dat Algerije heeft bevestigd aan het ENB te willen deelnemen, maar dat het nog geen actieplan heeft aangenomen; is ingenomen met de start van de onderhandelingen voor een actieplan EU-Algerije en spoort Algerije krachtig aan om dit instrument te benutten teneinde de betrekkingen met de EU te verbeteren; dringt er bij de EU en Algerije op aan de onderhandelingen in het kader van het ENB te bespoedigen zodat snel een actieplan kan worden aangenomen;

72. is verheugd over de initiatieven van het Algerijnse parlement om de samenwerking met het Europees Parlement en de kwaliteit van de politieke dialoog tussen de twee kamers te verbeteren;

73. is verheugd over de ondertekening op 7 juli 2013 van het memorandum van overeenstemming inzake de totstandbrenging van een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Algerije op het gebied van energie, hetgeen uiteindelijk de weg zal vrijmaken voor een verdere integratie van markten, ontwikkeling van infrastructuur en overdracht van technologie tussen beide partijen;

74. benadrukt de noodzaak van een beleid dat voorziet in de volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van vereniging en de vrijheid om te demonstreren; spreekt de hoop uit dat de verwachte herziening van de Algerijnse grondwet zal plaatsvinden in het kader van een open en transparant proces waaraan vertegenwoordigers van alle politieke stromingen in het land deelnemen, zodat zij kan bijdragen aan de consolidering van de democratie en de rechtsstaat; wijst op het soepele verloop van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie die naar Algerije was gezonden voor de algemene verkiezingen van 10 mei 2012; herinnert aan de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie en dringt er bij de Algerijnse autoriteiten op aan de vereiste verbeteringen met het oog op toekomstige verkiezingen door te voeren; herhaalt het aanbod van de Unie om steun te verlenen bij dit proces;

75. verzoekt de Unie extra en intensievere steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties in Algerije en aan programma's ter bevordering van werkgelegenheid voor vrouwen en jongeren, het economisch bestuur, de verbetering van het ondernemingsklimaat en de versterking van vrijheden en grondrechten;

76. spoort Algerije aan om activiteiten van maatschappelijke organisaties te faciliteren door de vrijheid van vereniging en de vrijheid om te demonstreren te bevorderen;

Egypte

77. is bezorgd over de huidige politieke ontwikkelingen in Egypte na de militaire machtsovername van 3 juli 2013, over de politieke polarisatie, de ernstige economische problemen en de situatie betreffende de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in het land, alsook over de veiligheid in de regio, met name in de Sinaï; veroordeelt ten stelligste iedere vorm van geweld, met inbegrip van aanvallen op koptische kerken, en is van mening dat de recente optredens van de Egyptische veiligheidstroepen onevenredig waren en geleid hebben tot een onaanvaardbaar hoog aantal doden en gewonden; dringt er bij de Egyptische regering op aan zich van dergelijk optreden te onthouden; dringt er bij alle politieke partijen op aan een daadwerkelijk inclusieve dialoog tot stand te brengen teneinde een democratisch proces te herstellen dat beantwoordt aan de legitieme eisen en aspiraties van het Egyptische volk; benadrukt dat een nationale verzoening van alle politieke en maatschappelijke krachten, met inbegrip van de gematigde elementen van de Moslimbroederschap, van groot belang is om de voortgang van het democratische overgangsproces te waarborgen, een proces dat onder meer de organisatie van presidents- en parlementsverkiezingen met zich meebrengt; benadrukt dat de EU, in de persoon van de HV/VV, in een goede positie zou kunnen verkeren om een dialoog op gang te brengen tussen de belangrijkste politieke actoren in het land, met het oog op de installatie van een regering van nationale eenheid die verkiezingen moet voorbereiden; beveelt de HV/VV met name aan duidelijk te maken dat het illegaal verklaren van de Moslimbroederschap de democratische inclusie en de vooruitzichten op terugkeer naar democratie in gevaar zou brengen;

78. onderstreept dat het Egypte in de toekomst alleen goed kan gaan indien gekozen wordt voor een democratische oplossing met volledig functionerende democratische instellingen die de veiligheid van alle burgers waarborgen, en dat het recht op een eerlijk proces voor eenieder hier ook onderdeel van uitmaakt;

79. verzoekt de Unie in haar bilaterale betrekkingen met en bij de toekenning van financiële steun aan Egypte zowel rekening te houden met de grote economische uitdagingen waarmee het land geconfronteerd wordt, als met de sociale gevolgen daarvan, enerzijds, en het "conditionaliteitsbeginsel" ("meer voor meer") toe te passen, anderzijds; is van mening dat de Unie zich niet dient vast te leggen op een volledige en gedetailleerde vrijhandelsovereenkomst met Egypte totdat aan de voorwaarden voor politieke stabiliteit – zoals duurzame en gekozen democratische organen, de rechtsstaat, en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele rechten – is voldaan; wijst erop dat de Raad Buitenlandse Zaken vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton op 21 augustus heeft gevraagd de bijstand van de EU in het kader van het ENB en de associatieovereenkomst met Egypte opnieuw te bekijken, gelet op de Egyptische belofte om de daaraan ten grondslag liggende beginselen te eerbiedigen, met dien verstande dat de bijstand aan de kwetsbaarste groepen en het maatschappelijk middenveld wordt voortgezet;

80. is van oordeel dat de Unie haar steun vooral dient te concentreren op eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder de rechten van vrouwen, de rechten van minderheden en de godsdienstvrijheid, alsmede op het democratiseringsproces, de ontwikkeling van institutionele capaciteiten, de hervorming van justitie en de veiligheidsdiensten, de ontwikkeling van alle democratische politieke partijen en ngo’s, en de verbetering van het ondernemersklimaat; is van mening dat de EU de huidige steun en bijstand voor niet-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld moet handhaven, als onderdeel van een strategie om de dialoog aan te gaan met de politieke actoren in Egypte en een werkelijk democratisch overgangsproces te ondersteunen; is ingenomen met het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 augustus tot opschorting van de uitvoervergunningen naar Egypte voor uitrusting die voor binnenlandse repressie wordt gebruikt en tot heroverweging van de uitvoervergunningen die onder het gemeenschappelijke EU-standpunt vallen;

81. is ingenomen met de bemiddelingsinspanningen van de HV/VV en is van mening dat de Unie haar unieke positie en het netwerk van betrekkingen met de belangrijkste Egyptische spelers dient te benutten en moet blijven streven naar een politieke oplossing in overeenstemming met de basisvoorwaarden van een democratische overgang;

82. neemt nota van Speciaal Verslag 4/2013 van de Rekenkamer over de samenwerking met Egypte op het gebied van bestuur en van de antwoorden van de Commissie, en verzoekt de Commissie en de EDEO de nodige conclusies te trekken met het oog op het vergroten van de efficiëntie van de steun van de Unie;

Israël

83. neemt kennis van het feit dat Israël het actieplan, dat in april 2005 werd goedgekeurd voor een periode van drie jaar en werd verlengd tot eind 2012, goed heeft uitgevoerd; betreurt het discriminerende beleid van de huidige Israëlische regering en dringt aan op maatregelen ter vergroting en bevordering van de rechten van minderheden, in het bijzonder Arabische Israëli’s en de gemeenschappen van bedoeïenen in het land; verzoekt daarnaast de Commissie en de EDEO meer inspanningen te leveren en daarvoor meer projecten te ontwikkelen;

84. is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen; benadrukt voorstander te zijn van de tweestatenoplossing, op basis van de grenzen van 1967, met inbegrip van een onderling overeengekomen uitwisseling van land en met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten; geeft uiting aan zijn afkeuring van en veroordeelt eens te meer het steeds groter wordende aantal illegale nederzettingen in de bezette gebieden, en roept de Israëlische regering op een einde te maken aan de nederzettingenactiviteit en alle geplande projecten voor de bouw van nieuwe nederzettingen te annuleren; wijst er nogmaals onomwonden op dat het bouwen van nederzettingen een tastbare hinderpaal vormt voor het welslagen van de vredesgesprekken tussen Israël en de Palestijnen en van de leefbaarheid van een tweestatenoplossing; wijst op de EU-richtsnoeren voor de subsidiabiliteit (vanaf 2014) van Israëlische entiteiten die gevestigd zijn in de door dat land sinds 1967 bezette gebieden en hun activiteiten aldaar voor de toekenning van subsidies, prijzen en door de EU gefinancierde financieringsinstrumenten;

85. spreekt zijn bezorgdheid uit over de beslissing van Israël om uit de Mensenrechtenraad te stappen en zich niet meer te onderwerpen aan de universele periodieke evaluatie door de Verenigde Naties; roept Israël op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind toe te passen, minderjarigen als een specifieke groep te erkennen en, in het bijzonder, de rechten van Palestijnse minderjarigen te respecteren, zonder discriminatie;

86. verzoekt Israël, in de wetenschap dat het aantal Palestijnen in administratieve detentie in 2012 is afgenomen, het gebruik van het middel van administratieve detentie verder te beperken en ervoor te blijven zorgen dat de internationale normen met betrekking tot de rechten van Palestijnse gevangenen, met name vrouwen en kinderen, worden geëerbiedigd;

Jordanië

87. erkent dat de samenwerking tussen de Unie en Jordanië is verbeterd, met name door de sluiting van het protocol voor de deelname van Jordanië aan programma's van de Unie, en door de voortgang van politieke hervormingen, met name de oprichting van de kiescommissie en van het grondwettelijk hof en de goedkeuring van een kieswet;

88. is ingenomen met de doorvoering van politieke hervormingen in Jordanië; betreurt echter dat zaken betreffende de vrijheid van meningsuiting voor militaire rechtbanken worden gebracht, wat in strijd is met de grondwet, alsook de wijziging van de perswet en de wet betreffende elektronische publicaties, en de vertraging van de versterking van de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat;

89. verzoekt de Commissie en de EDEO financieel voorrang te geven aan projecten voor de ondersteuning van democratische en juridische hervormingen, de bestrijding van corruptie, en voor humanitaire bijstand voor vluchtelingen;

90. is ingenomen met de actieve rol van Jordanië bij de beslechting van geschillen in het Midden-Oosten, en met de aanzienlijke inspanningen van dat land voor het opnemen van vluchtelingen uit Syrië; wijst erop dat volgens UNHCR op 8 oktober 2013 het aantal Syrische vluchtelingen in Jordanië, inclusief de ongeregistreerde vluchtelingen, 538 839 bedroeg; zou graag zien dat Jordanië zich aansluit bij het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

91. is bijzonder bezorgd over de gevolgen van de Syrische crisis voor Jordanië en het gevaarlijke verzadigingspunt waarop het land afstevent vanwege de instroom van Syrische vluchtelingen, dat kan leiden tot een ongeziene instabiliteit in de regio vanwege de capaciteiten en middelen van het land om te voorzien in opvang en humanitaire hulp voor families die het conflict ontvluchten; dringt er bij de Unie op aan Jordanië royaal te steunen bij het opvangen van de toenemende instroom van vluchtelingen en de enorme binnenlandse uitdagingen, zoals economische instabiliteit, inflatie en werkloosheid;

Libanon

92. pleit ervoor het actieplan snel uit te voeren en betreurt dat de hervormingen maar langzaam vorderen, maar is zich ervan bewust dat de situatie zeer veranderlijk is, met name vanwege het aanhoudende conflict in Syrië, dat de situatie in Libanon effectief heeft beïnvloed, met name via de instroom van vluchtelingen en de geïmporteerde politieke conflicten;

93. is van oordeel dat de Unie haar bijstand moet richten op de ondersteuning van instellingen en de ontwikkeling van hun capaciteiten, de humanitaire hulp die nodig is vanwege het steeds toenemende aantal Syrische vluchtelingen, de versterking van het gerechtelijk apparaat en zijn onafhankelijkheid, en grensbeheer; verzoekt het parlement van Libanon zijn vergaderschema weer te hervatten en de kieswet zo snel mogelijk goed te keuren;

94. wijst erop dat Libanon zich in het conflict in Syrië neutraal heeft opgesteld, en is verheugd met de opname door Libanon van Syrische vluchtelingen;

95. geeft aan dat er volgens UNHCR bijna een miljoen Syrische vluchtelingen in Libanon zijn, met inbegrip van de niet-geregistreerde vluchtelingen, en maakt zich in dit verband bijzonder bezorgd over de gevolgen van de Syrische crisis voor Libanon en het gevaarlijke verzadigingspunt waarop het land afstevent vanwege de instroom van Syrische vluchtelingen, dat kan leiden tot een ongeziene instabiliteit in de regio vanwege de capaciteiten en middelen van het land om te voorzien in opvangplaatsen en humanitaire hulp voor families die het conflict ontvluchten; dringt er bij de Unie op aan Libanon royaal te steunen bij het opvangen van de toenemende instroom van vluchtelingen en de enorme binnenlandse uitdagingen, zoals economische instabiliteit, inflatie en werkloosheid;

96.    waardeert de inspanningen van Libanon om Syrische vluchtelingen op te vangen en bij te staan in weerwil van zijn beperkte capaciteit en de noodzaak van handhaving van het evenwicht tussen de gemeenschappen, en om de regionale impact van dit conflict in te perken, maar betreurt het dat de hervormingsagenda onder deze situatie te lijden heeft; onderstreept het belang van een nieuwe, inclusieve kieswet;

97.    is ingenomen met de rol van Libanon bij de opvang van meer dan een miljoen Syrische vluchtelingen die hun thuis en hun vaderland noodgedwongen moesten verlaten; prijst de vindingrijkheid van de Libanese bevolking bij de opvang van de vluchtelingen en herhaalt nogmaals dat het de Libanese overheid volledig steunt in zijn verdere inspanningen op dit gebied;

Libië

98.    spoort de Libische autoriteiten aan de democratische hervormingen en de maatregelen voor een stabiele politieke en veiligheidssituatie te intensiveren; roept op tot een zo spoedig mogelijke hervatting van de onderhandelingen over de sluiting van een associatieovereenkomst tussen de Unie en Libië, als een middel ter ondersteuning van de hervormingsinspanningen van dat land; vraagt Libië zijn actieplan uit te werken en goed te keuren;

99.    dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan samen te werken met de overige internationale instellingen in de regio en hun werk aan te vullen om Libië zo te ondersteunen bij de opbouw van de democratie;

100.  wijst erop dat er een sterk en onafhankelijk gerechtelijk apparaat moet worden opgebouwd, toont zich bezorgd over de mensenrechtensituatie in Libië en roept op om actie te ondernemen om racisme en discriminatie van minderheden te bestrijden;

101.  verzoekt de Commissie en de EDEO hun steun te richten op de bevordering van het maatschappelijk middenveld en de vorming van instellingen in Libië, alsook op de opstelling van een grondwet en de opbouw van capaciteit, en op de opleiding van Libische hogere ambtenaren en effectieve veiligheidstroepen (gewapende strijdkrachten en politiemachten) die de vrede en openbare orde in het land kunnen handhaven; benadrukt dat de EU eveneens meer inspanningen moet leveren om de hervorming van het Libische rechtsstelsel te ondersteunen, alsook op andere gebieden, zoals onafhankelijke media, eerbiediging van de mensenrechten, nationale verzoening en bestrijding van corruptie, om te beantwoorden aan de door de Libische autoriteiten aangekaarte behoeften, waaronder die met betrekking tot grensbeheer, met name in het zuiden van Libië, en om te zorgen voor een migratiebeleid dat de grondrechten eerbiedigt;

102.  is ingenomen met de door het GVDB aangestuurde missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM) die het land moet helpen om zijn grenzen te beveiligen en zowel korte- als langetermijndoelstellingen bevat die zullen bijdragen tot de consolidatie van de staat en terrorisme en georganiseerde misdaad zullen helpen bestrijden, en met name wapen- en mensenhandel, niet alleen in Libië maar ook in de rest van de regio; verzoekt de HR/VP om het mandaat en de omvang van deze missie te herzien om ze aan te passen aan de enorme behoeften ter plekke; uit kritiek op de traagheid van de procedures, met name gelet op de ernst van de situatie;

Marokko

103.  is ingenomen met de verbintenis van Marokko om zijn betrekkingen met de EU uit te diepen en zijn geavanceerde partnerschapstatus ten volle te benutten; is van oordeel dat de toepassing van de grondwet, de hervorming van het rechtsstelsel, de versterking van de capaciteiten van democratische instellingen, ook op plaatselijk niveau, de bijdrage tot de menselijke ontwikkeling van de Marokkaanse bevolking, en de onderhandelingen over een ambitieuze, evenwichtige DCFTA die beide partners ten goede komt het voornaamste streven moeten vormen bij de steunverlening van de Unie aan Marokko;

104.  is ingenomen met het voorstel tot goedkeuring van het besluit van de Raad over de tenuitvoerlegging van het Actieplan EU-Marokko waarbij uitvoering wordt gegeven aan de geavanceerde status (2013-2017)[20];

105.  is ingenomen met de verbintenis van Marokko om de politieke hervorming door te voeren; beveelt aan dat de nieuwe grondwet spoedig ten uitvoer wordt gelegd, samen met een tijdschema voor de aanneming van organieke wetten en het nationaal handvest voor de hervorming van het rechtsstelsel, en benadrukt in dit verband dat deze hervorming – met aanzienlijke financiële steun van de Unie – al minstens drie jaar gaande is; brengt in herinnering dat de uitvoering van beleidshervormingen, en met name van het proces voor een geavanceerde regionalisatie, moet bijdragen aan de ontwikkeling van Marokko, zonder culturele, economische en sociale kenmerken uit het oog te verliezen en de democratische processen op plaatselijk niveau moet helpen bestendigen;

106.  is blij dat het Marokkaanse parlementaire debat aan dynamiek gewonnen heeft, maar betreurt dat er in het voortgangsverslag geen specifieke verwijzingen zijn naar de activiteiten en impact van het werk van de gemengde parlementaire commissie EU-Marokko;

107.  roept Marokko op de gendergelijkheid te bevorderen, een autoriteit voor de pariteit en de bestrijding van alle vormen van discriminatie op te richten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) te ratificeren, en de bepalingen in het wetboek familierecht aangaande polygamie en het huwelijk met minderjarigen te herzien;

108.  neemt nota van het werk van de Nationale Raad voor Mensenrechten van Marokko en hoopt op een versterking van de regionale kantoren met personele en financiële middelen, zodat de raad zijn opdrachten kan vervullen en verruimen;

Palestina

109.  dringt erop aan dat het nieuwe actieplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd; is ingenomen met de door de Palestijnse autoriteiten geboekte vorderingen wat betreft de uitvoering van het huidige actieplan, ondanks de extreem moeilijke situatie; is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen; benadrukt dat er geen alternatief bestaat voor directe onderhandelingen tussen de partijen om tot de tweestatenoplossing te komen;

110.  dringt er nogmaals op aan dat er een onderling Palestijns verzoeningsproces moet worden gestart dat door de EU kan worden gesteund en bevorderd, via coördinatie door de HR/VP; verzoekt de Palestijnse politieke actoren om te beginnen onderhandelen over een duidelijk stappenplan om in de zo nabij mogelijke toekomst algemene en presidentsverkiezingen te organiseren; benadrukt dat een daadwerkelijke Palestijnse verzoening van essentieel belang is voor het vlotte verloop van de Palestijns-Israëlische vredesonderhandelingen en van vitaal belang is voor de stabiliteit en de algemene leefbaarheid van een Palestijnse staat;

111.  verzoekt de Commissie en de EDEO met voorrang steun te verlenen voor institutionele versterking, de modernisering van openbare diensten, de versterking van de rechtsstaat, goed bestuur en projecten die de deelname van vrouwen en jongeren aan economische en politieke activiteiten bevorderen;

Syrië

112.  uit zijn grote bezorgdheid over een verdere aanscherping van de gewelddadige crisis in Syrië en het gebruik van chemische wapens in het land, en is gealarmeerd over het aanhoudende geweld in deze burgeroorlog; verklaart zich solidair met de slachtoffers en hun families; is van mening dat dergelijke flagrante schendingen van het humanitaire recht niet onbestraft mogen blijven en een daadkrachtige reactie van de internationale gemeenschap en de Unie vereisen, en wijst in dit verband op de verantwoordelijkheid om de burgerbevolking te beschermen; is van mening dat de internationale gemeenschap en de Unie gezien de humanitaire catastrofe in Syrië absoluut als prioriteit moeten verzekeren dat de humanitaire hulp degenen bereikt die nood hebben aan basisgoederen en –diensten in Syrië en de door de crisis getroffen buurlanden, met name Egypte, Irak, Jordanië, Libanon en Turkije, en roept op om bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van Palestijnen in Syrië;

113.  vraagt de EU passende, verantwoorde maatregelen te treffen met het oog op een mogelijke instroom van vluchtelingen in haar lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten de huidige situatie verder te volgen en aan noodplannen te werken, waarbij het ook mogelijk moet zijn de richtlijn tijdelijke bescherming toe te passen indien de omstandigheden dat vereisen;

114.  uit zijn grote bezorgdheid over een verdere aanscherping van de gewelddadige crisis in Syrië en veroordeelt het gebruik van chemische wapens tegen burgers, een misdrijf naar internationaal recht, ten stelligste; vraagt nogmaals een passend antwoord van de VN-Veiligheidsraad en verzoekt de EU en de internationale gemeenschap om een sterk verenigd front te vormen en krachtdadig te reageren op deze schending van het internationaal recht, om zo hun verantwoordelijkheid om de burgers in Syrië te beschermen te kunnen opnemen; verzoekt de Unie om bemiddelingsinspanningen, zoals de tweede Conferentie van Genève, te ondersteunen om tot een oplossing te komen waarin de democratische verzuchtingen van de Syrische bevolking worden geëerbiedigd; is van mening dat alle afschrikkende maatregelen duidelijke en haalbare doelstellingen moeten inhouden en moeten passen in een ruimere politieke strategie om het Syrische conflict in te dijken;

115.  is ervan overtuigd dat een duurzame oplossing voor de crisis in Syrië enkel kan worden gevonden via een politiek proces; steunt daarom alle inspanningen om Genève II uit te voeren en de inspanningen van hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Ashton, de lidstaten en speciaal gezant van de VN Lakhdar Brahimi om vorderingen te maken in het Genève II-proces en in de VN-Veiligheidsraad; wijst erop dat het belangrijk is om alle belangrijke actoren in de regio en ook daarbuiten bij deze inspanningen te betrekken;

116.  uit zich bezorgd over de situatie van de Koerdische bevolking in het noorden en noordoosten van Syrië, waardoor veel mensen op de vlucht slaan, wat de stabiliteit in de regio verder in het gedrang brengt;

117.  is ongerust over de ondraaglijke last die vluchtelingen op de buurlanden van Syrië leggen, temeer daar de financiering van humanitaire hulp niet zonder slag of stoot verloopt;

Tunesië

118.  uit zijn bezorgdheid over de toenemende polarisatie van het politieke leven in Tunesië; veroordeelt ten stelligste de brutale moorden op vooraanstaande oppositieleden; benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de mediavrijheid moeten worden gegarandeerd;

119.  is verheugd over de hernieuwde toezeggingen van de Unie en Tunesië zoals het actieplan aantoont, en spoort beide partijen aan dit plan aan te nemen; dringt er bij de nationale grondwetgevende vergadering op aan een democratische grondwet te voltooien waarmee de internationale overeenkomsten inzake mensenrechten worden geëerbiedigd; verzoekt om vrije en eerlijke verkiezingen te organiseren en betreurt de verlenging van de noodtoestand; is van mening dat de goedkeuring van een grondwet die duidelijk gebaseerd is op democratische waarden en de eerbiediging van de mensenrechten en strookt met de wensen van de Tunesische bevolking, goed werkende, onafhankelijke media en gerechtelijke instellingen en de organisatie van nieuwe verkiezingen essentiële elementen zijn voor de politieke overgang in Tunesië; is bezorgd over het toenemende aantal processen tegen journalisten in Tunesië; is verheugd over het feit dat er in de ontwerpgrondwet een specifiek artikel is opgenomen betreffende kinderrechten dat in lijn is met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en beveelt aan een onafhankelijk mechanisme in het leven te roepen om toe te zien op de tenuitvoerlegging ervan;

120.  roept de grondwetgevende vergadering op om de laatste hand te leggen aan de aanneming van de grondwet en om binnen de kortste termijn verkiezingen te organiseren onder toezicht van de Onafhankelijke Hoge Instantie voor de Verkiezingen; is van mening dat de toepassing van de toekomstige grondwet, de hervorming van het gerechtelijk apparaat, van de media en van de perswet, en de verruiming van de bevoegdheid van de democratische instellingen de prioriteiten zouden moeten zijn in de steun van de Unie;

121.  verzoekt Tunesië om onmiddellijk de akten van bekrachtiging in te dienen tot intrekking van de laatste voorbehouden voor het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en om de wetgeving ten uitvoer te leggen die de gelijke rechten en non-discriminatie waarborgt, en daarbij homoseksualiteit niet langer als strafbaar te beschouwen;

122.  is blij dat de Europese samenwerking is versterkt met de daarbij horende verdubbeling van de verleende steun en dat die steun wordt ingezet voor de heropleving van de economie, de ontwikkeling van achtergestelde gebieden en de versterking van het maatschappelijk middenveld;

123.  verzoekt de Commissie en de EDEO extra steun te bieden voor maatregelen op het gebied van de ontsluiting van regio's via infrastructuurontwikkelingsprojecten, de creatie van werkgelegenheid, met name voor jongeren, het maatschappelijk middenveld op regionaal niveau en de hervorming van het gerechtelijk apparaat, met het oog op de totstandbrenging van een rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, alsook op het gebied van de hervorming van de sociale sector (gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming), met bijzondere aandacht voor gender, gelijke kansen en kwetsbare kinderen;

124.  betreurt de opgelopen vertraging bij de onderhandelingen met het oog op de ondertekening en bekrachtiging van een vergaande en veelomvattende vrijhandelsovereenkomst;

°

 

°          °

 

125.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ENB-landen, de Parlementaire Vergadering Euronest, de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.