Ontwerpresolutie - B7-0027/2014Ontwerpresolutie
B7-0027/2014

ONTWERPRESOLUTIE over de eerbiediging van het fundamentele recht van vrij verkeer in de EU

13.1.2014 - (2013/2960(RSP))

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Sylvie Guillaume, Juan Fernando López Aguilar namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0016/2014

Procedure : 2013/2960(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0027/2014
Ingediende teksten :
B7-0027/2014
Aangenomen teksten :

B7‑0027/2014

Resolutie van het Europees Parlement over de eerbiediging van het fundamentele recht van vrij verkeer in de EU

(2013/2960(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien de artikelen 21 en 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden[1],

–   gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2013 over "Het recht van vrij verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden: vijf stappen die een verschil maken" (COM(2013)0837),

–   gezien de op 14 oktober 2013 gepubliceerde studie naar de impact op de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten van het recht van niet-actieve intra-EU-migranten op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen en gezondheidszorg die op basis van woonplaats worden toegekend,

–   gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden[2],

–   gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 betreffende het "Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers"[3],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 juli 2010 getiteld "Het vrije verkeer van werknemers opnieuw garanderen: rechten en belangrijkste ontwikkelingen" (COM(2010)0373),

–   gezien de verklaring van vicevoorzitter Reding aan de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 december 2013 over vrij verkeer,

–   gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie van 1 januari 2014 over het opheffen van de beperkingen van het vrije verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië,

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat het recht op vrij verkeer van burgers tot de vier fundamentele vrijheden van de EU behoort die zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als een hoeksteen van het Europese integratieproces met een rechtstreeks verband met het EU-burgerschap;

B.  overwegende dat het vrije verkeer de kern van de EU-waarden raakt, aangezien het burgers in staat stelt te kiezen waar zij willen wonen en werken en mobiliteit en ontwikkeling onder andere mogelijk maakt op de arbeidsmarkt en in het onderwijsstelsel;

C. overwegende dat EU-burgers van mening zijn dat het vrije verkeer de positiefste verworvenheid van de EU is en de economie van hun land gunstig beïnvloedt;

D. overwegende dat het feit dat niet alle lidstaten deel uitmaken van het Schengengebied geen gevolgen heeft voor het recht van alle EU-burgers op vrij verkeer binnen de Unie;

E.  overwegende dat de vrijheid van vestiging op het hele grondgebied van de EU zonder uitzondering voor alle EU-burgers geldt, maar wel aan voorwaarden is verbonden, overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG, op grond waarvan de EU-burger in kwestie na drie maanden moet bewijzen in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien om de economie van het gastland niet te belasten;

F.  overwegende dat de richtlijn over vrij verkeer reeds voorziet in de voorwaarde volgens welke personen moeten bewijzen dat zij over voldoende middelen beschikken om het socialezekerheidsstelsel van de betrokken lidstaat niet te belasten;

G. overwegende dat het succes van de interne markt van de EU grotendeels te danken is aan het vrije verkeer van werknemers; overwegende dat ondanks het feit dat slechts 2,8% van de EU-burgers in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst woont, zij toch een bepalende bijdrage hebben geleverd aan het welslagen van de interne markt en een motor vormen voor de Europese economie;

H. overwegende dat het vrije verkeer van werknemers gepaard gaat met zowel rechten als plichten, en niet als onbeperkt kan worden beschouwd;

I.   overwegende dat het beginsel van non-discriminatie en gelijke behandeling op de arbeidsmarkt een kernbeginsel is dat volledig moet worden geëerbiedigd;

J.   overwegende dat armoede en beperkte mogelijkheden voor burgers een aanleiding kunnen vormen om hun thuisland te verlaten en nieuwe kansen te zoeken binnen de EU, en de lidstaten zich dan ook zouden moeten richten op de bestrijding van armoede in de gehele EU; overwegende dat armoede op zich nooit een reden voor repatriëring of gedwongen terugkeer uit een lidstaat naar een andere lidstaat mag vormen;

K. overwegende dat de overgangsregelingen betreffende het vrije verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2014 ongeldig zijn geworden;

L.  overwegende dat de recente maatschappelijke ontwikkelingen, met name als gevolg van industriële veranderingen, globalisering, nieuwe arbeidspatronen, demografische veranderingen en ontwikkelingen op vervoersgebied, een grotere mate van mobiliteit van werknemers vergen;

M. overwegende dat in de huidige economische malaise in de gehele EU, de overmakingen van mobiele werknemers naar hun thuisland netto positief kunnen uitwerken op de betalingsbalans van de verzendende landen;

N. overwegende dat recente studies van de Commissie laten zien dat mobiele werknemers een nettobijdrage leveren aan de economie en begroting van hun gastland; overwegende dat mobiele werknemers meer bijdragen aan de begroting van hun gastland via belastingen en socialezekerheidspremies dan zij aan uitkeringen ontvangen, terwijl de uitgaven voor gezondheidszorg voor niet-actieve mobiele EU-burgers zeer laag zijn in verhouding tot de totale uitgaven voor gezondheidszorg (0,2%) of tot de economieën van de gastlanden (0,01% van het BBP), en EU-burgers een zeer klein gedeelte vertegenwoordigen van de ontvangers van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen;

O. overwegende dat ondernemingen hun winsten doen toenemen door gebruik te maken van goedkope arbeidskrachten in het buitenland, waardoor de lonen zakken en de sociale omstandigheden voor iedereen achteruit gaan; overwegende dat deze praktijk eveneens een vermindering van belastinginkomsten en socialezekerheidsbijdragen voor de lidstaten betekent;

P.  overwegende dat de toename van sociale dumping, oneerlijke mededeling en marktverstoringen leidt tot sterker nationalisme en protectionisme;

1.  verzoekt de lidstaten hun verdragsverplichtingen na te komen wat betreft de EU-regels op het gebied van vrijheid van verkeer;

2.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de gelijkheidsbeginselen en het fundamentele recht van vrijheid van verkeer voor alle EU-burgers worden geëerbiedigd;

3.  is van mening dat het standpunt dat een aantal politieke partijen hebben ingenomen en erop neerkomt dat migratie een belasting vormt voor de nationale socialezekerheidsstelsels en dat het zogenaamde "sociale toerisme" een doorslaggevende bedreiging vormt voor de sociale stelsels van de lidstaten, onjuist is; benadrukt dat geen van de lidstaten die deze belasting meent te ondervinden het door de Commissie verzochte bewijs hiervoor heeft geleverd;

4.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het recht van de Unie strikt wordt toegepast om te kunnen waarborgen dat alle EU-burgers gelijk worden behandeld en niet worden gediscrimineerd wat betreft de toegang tot werk, banen en arbeidsomstandigheden, beloning, ontslag, en sociale en fiscale voordelen, en zo te zorgen voor eerlijke mededinging onder ondernemingen; roept de nationale autoriteiten eveneens op om ongerechtvaardigde beperkingen van of belemmeringen voor het recht van werknemers op vrij verkeer te bestrijden, evenals elke vorm van uitbuiting van deze werknemers;

5.  moedigt de Commissie aan door te gaan met haar inspanningen en erop toe te zien dat de lidstaten Richtlijn 2004/38/EG volledig en correct omzetten en uitvoeren, door volledige benutting van haar bevoegdheid tot instelling van inbreukprocedures; vraagt de lidstaten om bestaande juridische en feitelijke obstakels voor de uitoefening van het recht van burgers op vrij verkeer weg te nemen en geen omslachtige en ongerechtvaardigde administratieve procedures in te voeren of onaanvaardbare praktijken te gedogen die de gebruikmaking van dat recht beperken;

6.  herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de lidstaten om het vrije verkeer te waarborgen ten behoeve van alle EU-burgers en hun gezinnen, zonder discriminatie op grond van seksuele geaardheid of nationaliteit; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om volledige invulling te geven aan de rechten uit hoofde van de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG, niet alleen ten aanzien van echtgenoten van verschillend geslacht, maar ook ten behoeve van geregistreerde partners, leden van het huishouden van EU-burgers en partners die een afdoende gestaafde, stabiele relatie met een EU-burger hebben, waaronder ook paren van hetzelfde geslacht, een en ander volgens de beginselen van wederzijdse erkenning, gelijkheid, non-discriminatie, waardigheid en eerbied voor het privé- en gezinsleven; vraagt de Commissie in dit verband erop toe te zien dat deze richtlijn strikt wordt toegepast;

7.  verzoekt de lidstaten alle middelen in te zetten om migratie ten gevolge van armoede binnen de EU te bestrijden door beleid in te voeren voor gelijke kansen, te zorgen voor leefbare lonen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden alsmede trajecten voor opname in de arbeidsmarkt en door een groter deel van de maatschappij bij de economische groei te betrekken, en tegelijkertijd het beginsel van vrij verkeer van werknemers en hun gezinsleden niet af te zwakken;

8.  verzoekt de lidstaten om de op grond van de Europese fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, beschikbare middelen volledig en transparant te gebruiken, om integratie, sociale insluiting en de bestrijding van armoede te bevorderen en de inspanningen te ondersteunen van plaatselijke gemeenschappen om eventuele toenames van het aantal gemarginaliseerde burgers, al dan niet afkomstig uit het land in kwestie, op te vangen;

9.  verzoekt de lidstaten om het recht van werknemers op vrij verkeer te blijven verdedigen, als een fundamenteel recht dat moet steunen op fatsoenlijke sociale en arbeidsrechten en een strikte toepassing van de arbeidswetgeving;

10.  verzoekt om een herziening van de richtlijn inzake gedetacheerde werknemers om sociale dumping een halt toe te roepen en ervoor te zorgen dat alle werknemers in de EU volledige rechten genieten, evenals fatsoenlijke woon- en werkomstandigheden;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.