ONTWERPRESOLUTIE over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap
13.1.2014 - (2013/2995(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Kinga Göncz, Sylvie Guillaume namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0015/2014
B7‑0031/2014
Resolutie van het Europees Parlement over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 4 en 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat elke lidstaat geacht wordt zich verantwoordelijk te gedragen en de gemeenschappelijke waarden en verworvenheden van de Unie te beschermen en dat deze waarden en verworvenheden van onschatbare waarde en niet in geld uit te drukken zijn;
B. overwegende dat bepaalde lidstaten regelingen hebben ingevoerd die direct of indirect neerkomen op de verkoop van het EU-burgerschap aan burgers van derde landen, zelfs zonder dat vereist wordt dat zij er verblijven;
C. overwegende dat steeds meer lidstaten tijdelijke of permanente verblijfsvergunningen afgeven aan burgers van derde landen die in de betrokken lidstaat investeren;
D. overwegende dat in sommige lidstaten een permanente verblijfsstatus met toegang tot het gehele Schengen-gebied kan worden verkregen; overwegende dat in bepaalde lidstaten voorbereidingen gaande zijn voor de feitelijke verkoop van het staatsburgerschap van de betrokken lidstaat;
E. overwegende dat deze investeringsprogramma's in bepaalde gevallen negatieve neveneffecten kunnen hebben, zoals verstoring van de plaatselijke huizenmarkt;
F. overwegende dat een aantal nationale regelingen inzake de verkoop van het EU-burgerschap het wederzijds vertrouwen waarop de Unie gestoeld is, ondermijnen;
G. overwegende dat EU-burgers in het bijzonder vrij kunnen reizen en zich vrij kunnen vestigen binnen de EU, met name in het Schengen-gebied; dat zij actief en passief kiesrecht hebben bij gemeenteraadsverkiezingen en Europese verkiezingen, ongeacht het EU-land waar zij wonen, en zulks onder dezelfde voorwaarden als de burgers van dat land; dat zij buiten de EU, indien hun eigen land geen vertegenwoordiging heeft, recht hebben op bijstand van de ambassade of het consulaat van een ander EU-land, en dit onder dezelfde voor waarden als de burgers van het betrokken land;
H. overwegende dat de EU gestoeld is op wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, dat door de jaren heen stap voor stap is opgebouwd door de inzet en bereidwilligheid van de lidstaten en van de Unie als geheel;
I. overwegende dat er ook bezorgdheid naar voren is gebracht over misbruik van dit soort investeringsprogramma's door criminelen, bijvoorbeeld witwaspraktijken;
J. overwegende dat er sprake is van bezorgdheid over mogelijke discriminatie, aangezien door deze praktijken van de lidstaten alleen de rijkste onderdanen van derde landen het EU-burgerschap kunnen verkrijgen, zonder dat andere criteria in overweging worden genomen;
K. overwegende dat het staatsburgerschap niet alleen rechten maar ook verantwoordelijkheden inhoudt;
L. overwegende dat het EU-burgerschap een van de voornaamste verworvenheden van de EU vormt en dat verblijfsrecht en burgerschap onderwerpen zijn die volgens de EU-verdragen tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten behoren;
1. vreest dat deze manier om het EU-burgerschap te verwerven in verscheidene lidstaten het wezen van het Europese burgerschap ondermijnt;
2. dringt er bij de lidstaten op aan dat ze hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van de waarden en doelstellingen van de Unie erkennen en nakomen;
3. verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen een duidelijke uitspraak te doen over de vraag of deze regelingen verenigbaar zijn met de letter en de geest van de Verdragen en de Schengengrenscode, alsook met de antidiscriminatiewetgeving van de EU;
4. wijst er andermaal op dat in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie het "beginsel van loyale samenwerking" tussen de Unie en de lidstaten verankerd is, op grond waarvan ze elkaar ten volle respecteren en elkaar steunen bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien;
5. drukt zijn bezorgdheid uit over de gevolgen van sommige regelingen inzake investeerders en burgerschap die onlangs door diverse lidstaten van de EU zijn ingesteld:
6. erkent dat verblijfsrecht en burgerschap onderwerpen zijn die tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, maar verzoekt de lidstaten voorzichtig te zijn bij het uitoefenen van hun bevoegdheden op dit vlak aangezien dit gevolgen heeft voor andere lidstaten;
7. merkt op dat het EU-burgerschap inhoudt dat een persoon een belang heeft in de Unie en afhangt van de banden van deze persoon met Europa of zijn lidstaten, of van persoonlijke banden met EU-burgers; herinnert eraan dat het EU-burgerschap nooit handelswaar mag worden;
8. onderstreept dat de door het EU-burgerschap verleende rechten gebaseerd zijn op de menselijke waardigheid en tegen geen enkele prijs mogen worden gekocht of verkocht ;
9. benadrukt dat de toegang tot fondsen niet het belangrijkste criterium mag zijn voor het verlenen van het EU-burgerschap; vraagt de lidstaten dat zij rekening houden met de bezorgdheid omtrent fraudemisdrijven zoals het witwassen van geld;
10. merkt op dat aanhoudende concurrentie omtrent meer aantrekkelijke investeringsvoorwaarden of meer financiële middelen kan leiden tot een verlaging van de normen en vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in het Schengengebied en van een EU-burgerschap;
11. verzoekt de Commissie de verschillende regelingen inzake burgerschap te toetsen aan de Europese waarden en de geest en de letter van de EU-wetgeving en aan de praktijk van de EU en aanbevelingen te doen met het oog op de vaststelling van EU-criteria en -richtsnoeren inzake de toegang tot het EU-burgerschap via nationale regelingen, teneinde de waarde van de Europese Unie als een gemeenschap van waarden te behouden;
12. vraagt dat de lidstaten die nationale regelingen hebben goedgekeurd waarmee het EU-burgerschap rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden verkocht aan onderdanen van derde landen, deze regelingen in overeenstemming brengen met de geest van de waarden van de EU;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.