Ontwerpresolutie - B7-0051/2014Ontwerpresolutie
B7-0051/2014

ONTWERPRESOLUTIE over recente stappen gericht op het criminaliseren van LGBTI

15.1.2014 - (2014/2517(RSP))

met verzoek om inschrijving op de agenda voor een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat
ingediend overeenkomstig artikel 122 van het Reglement

Cristian Dan Preda, Tunne Kelam, Monica Luisa Macovei, Philippe Boulland, Petri Sarvamaa, Eija-Riitta Korhola, Sari Essayah, Krzysztof Lisek, Seán Kelly, Bogusław Sonik namens de PPE-Fractie


Procedure : 2014/2517(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0051/2014
Ingediende teksten :
B7-0051/2014
Aangenomen teksten :

B7‑0051/2014

Resolutie van het Europees Parlement over recente stappen gericht op het criminaliseren van LGBTI

(2014/2517(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (UVRM), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren (AHRMV), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en het Actieprogramma van Peking, waarin wordt benadrukt dat alle vrouwen zeggenschap hebben over zaken die hun seksualiteit aangaan evenals het recht om daarover vrij en verantwoordelijk te beslissen, zonder dwang, stigmatisering en geweld,

–   gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad A/HRC/17/19 van 17 juni 2011 over mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit,

–   gezien de debatten in de VN-Mensenrechtenraad over de mondiale rechten van leden van de LGBT-gemeenschap overal in de wereld en over discriminatie en geweld op grond van seksuele geaardheid,

–   gezien de verklaringen die de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN, Navi Pillay, tegenover het Panel heeft afgelegd over beëindiging van het geweld jegens en de discriminatie van personen op basis van hun seksuele geaardheid en genderidentiteit,

–   gezien de tweede herziening van de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, (de Overeenkomst van Cotonou), en de mensenrechtenclausules in deze overeenkomst, in het bijzonder artikel 8, lid 4, en artikel 9,

–   gezien artikel 2, artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan de Europese Unie en haar lidstaten verplicht zijn de universele mensenrechten en de bescherming van het individu in hun betrekkingen met derde landen te eerbiedigen en bevorderen,

–   gezien zijn resolutie van 17 december 2009 over Uganda: wetsontwerp anti-homoseksualiteit[1],

–   gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over Uganda: het zogeheten "wetsontwerp-Bahati" en discriminatie van de LGBT-bevolking[2],

–   gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over Uganda: de moord op David Kato[3],

–   gezien zijn resolutie van 28 september 2011 over mensenrechten, seksuele geaardheid en seksuele identiteit bij de Verenigde Naties[4],

–   gezien zijn eerdere resolutie van 5 juli 2012 over geweld tegen lesbiennes en de rechten van lesbiennes, homo- en biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI) in Afrika[5],

–   gezien artikel 122 van zijn Reglement,

A. overwegende dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren; overwegende dat alle staten de plicht hebben om geweld en stigmatisering op grond van seksuele voorkeur, genderidentiteit en genderexpressie te voorkomen;

B.  overwegende dat de rechten van LGBTI dezelfde mensenrechten zijn als die van alle vrouwen en mannen, die bescherming verdienen ongeacht hun seksuele voorkeur, genderidentiteit of genderexpressie;

C. overwegende dat het Ugandese Parlement op 20 december 2013 de antihomoseksualiteitswet heeft goedgekeurd, waarmee ondersteuning van de rechten van LGBTI kan leiden tot 7 jaar gevangenisstraf, het niet aangeven van LGBTI tot 3 jaar gevangenisstraf, en "recidivisten" of HIV-positieve wetsovertreders levenslang kunnen krijgen; overwegende dat consensuele seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht in artikel 145 van het Ugandese wetboek van strafrecht strafbaar zijn gesteld;

D. overwegende dat de Nigeriaanse Senaat op 17 december 2013 een wet betreffende (een verbod op) huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht heeft goedgekeurd, waarmee personen die een relatie hebben met iemand van hetzelfde geslacht veroordeeld kunnen worden tot maximaal 14 jaar gevangenisstraf, en personen die getuige zijn van dergelijke relaties of die eigenaar zijn van een LGBTI-bar of organisaties of bijeenkomsten voor LGBTI opzetten veroordeeld kunnen worden tot maximaal 10 jaar gevangenisstraf;

E.   overwegende dat het Indiase Hooggerechtshof op 11 december 2013 een uitspraak van het Hof van Justitie van Delhi uit 2009 nietig heeft verklaard die inhield dat een wet uit de koloniale periode voor de vervolging van homoseksualiteit indruiste tegen het gelijkheidsbeginsel van de Indiase grondwet, hetgeen betekent dat homoseksualiteit opnieuw strafbaar wordt gesteld met maximaal levenslange gevangenisstraf;

F.  overwegende dat de Russische Doema recentelijk een wet heeft aangenomen waarbij propaganda voor "niet-traditionele seksuele betrekkingen" wordt verboden;

1.  verzoekt de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de lidstaten om in hun betrekkingen met derde landen aandacht te besteden aan de mensenrechten van LGBTI;

2.  veroordeelt de aanzetting tot haat en geweld op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit of genderexpressie; verzoekt bovengenoemde landen het recht op leven en waardigheid van LGBTI doeltreffend te waarborgen en alle gewelddaden tegen en stigmatisering en vernedering van LGBTI te veroordelen;

3.  roept de president van Uganda op om de antihomoseksualiteitswet niet te ondertekenen en artikel 145 van het Ugandese wetboek van strafrecht in te trekken;

4.  roept de president van Nigeria op om de wet betreffende (een verbod op) huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht niet te ondertekenen en de artikelen 214 en 217 van het Nigeriaanse wetboek van strafrecht in te trekken;

5.  is ingenomen met het initiatief van de Indiase overheid om het Hooggerechtshof te verzoeken zijn uitspraak te herzien, omdat deze indruist tegen het grondwettelijk beginsel van gelijkheid; verzoekt het Indiase parlement om artikel 377 te schrappen indien het Hooggerechtshof nalaat om zijn uitspraak te herzien;

6.  is ernstig verontrust over de negatieve gevolgen van de goedkeuring van een federale wet in Rusland die propaganda voor "niet-traditionele seksuele betrekkingen" strafbaar stelt, waardoor de discriminatie van en het geweld tegen LGBTI toeneemt en het vrije verkeer binnen en naar Rusland wordt ingeperkt; dringt er derhalve bij Rusland op aan deze wetgeving te herzien;

7.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de presidenten en parlementen van Uganda, Nigeria, India en Rusland.