ONTWERPRESOLUTIE over de top EU-Rusland
4.2.2014 - (2014/2533(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Werner Schulz, Rebecca Harms, Indrek Tarand, Tarja Cronberg, Raül Romeva i Rueda namens de Verts/ALE-Fractie
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Rusland, met name die van 17 februari 2011 over de rechtsstaat in Rusland[1], van 13 september 2012 over het gebruik van justitie voor politieke doeleinden in Rusland[2], van 13 december 2012 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden betreffende de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland[3], van 13 juni 2013 over de rechtsstaat in Rusland[4], van 12 september 2013 over de druk die Rusland uitoefent op landen van het Oostelijk Partnerschap (tegen de achtergrond van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius)[5] en van 12 december 2013 over de Resultaten van de top van Vilnius en de toekomst van het Oostelijk Partnerschap, in het bijzonder voor wat betreft Oekraïne[6];
– gezien de bestaande Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds,
– gezien de lopende onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst met een nieuw alomvattend kader voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland, alsook het "Partnerschap voor modernisering" dat in 2010 gelanceerd werd op basis van de toezegging van Rusland dat de rechtsstaat de fundamentele basis voor de modernisering van het land zou vormen;
– gezien de conclusies van de top EU-Rusland van 28 januari 2014,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de EU gehecht blijft aan verdere uitdieping en ontwikkeling van haar betrekkingen met Rusland en dat de EU en Rusland al diepgewortelde en omvangrijke betrekkingen onderhouden, met name op het gebied van energie en in de economische en zakensector, en dat zij met elkaar verweven en van elkaar afhankelijk zijn geworden in de wereldwijde economie;
B. overwegende dat nauwere samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen tussen de EU en Rusland van fundamenteel belang zijn voor de stabiliteit, de veiligheid en de welvaart van Europa en met name in de gemeenschappelijke nabuurschap; dat een strategisch partnerschap tussen de EU en de Russische Federatie alleen kan worden ontwikkeld op basis van gedeelde gemeenschappelijke waarden; dat het van het allergrootste belang is de samenwerking tussen beide partners op internationale niveau op te voeren in alle instellingen, organisaties en fora, met het oog op de verbetering van de mondiale governance en de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen,
C. overwegende dat de top EU-Rusland op 28 januari 2014 niet meer inhield dan een drie uur durende vergadering waar slechts een beperkt aantal onderwerpen aan de orde kwam, en dat daaruit blijkt hoezeer de betrekkingen tussen de EU en Rusland verslechterd zijn, vooral als gevolg van de pressie die Rusland op de oostelijke partners uitoefent;
D. overwegende dat de EU en haar lidstaten krachtens de EU-Verdragen de plicht hebben de democratische beginselen en de rechtsstaat in de wereld te ondersteunen en te bevorderen, met name met een belangrijk buurland zoals Rusland, dat zich er via zijn lidmaatschap van de Raad van Europa toe heeft verplicht democratische beginselen, rechtsstaat en eerbiediging van fundamentele waarden te delen en te verdedigen,
E. overwegende dat het Russische lidmaatschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa soortgelijke beloften en verplichtingen met zich meebrengt, en dat de toetreding van Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is gebaseerd op de veronderstelling dat het land de rechtsstaat eerbiedigt;
F. overwegende dat er ernstige bezorgdheid heerst over de ontwikkelingen in de Russische Federatie op gebieden als de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten, de rechtsstaat, de eerbiediging van de fundamentele democratische beginselen, de eerlijkheid van de verkiezingen, de pers- en mediavrijheid en de vrijheid van vergadering;
G. overwegende dat de invoering van wetten inzake de registratie van politieke partijen, de financiering van ngo's, de discriminerende wetgeving inzake LGBTI's op grond waarvan het propageren van niet-traditionele seksuele relaties verboden is en homoseksualiteit gelijk wordt gesteld met pedofilie, van de wetten op het recht van vergadering, extremisme en smaad, alsook de filterbeperkingen op internet, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de verslechtering van het klimaat voor de totstandkoming van een echt maatschappelijk middenveld in Rusland en misbruikt zijn om ngo's, de democratische oppositie en de media het leven zuur te maken en te intimideren;
H. overwegende dat Rusland zijn politieke en economische druk heeft opgevoerd en voor de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius in november 2013 een aantal gerichte sancties heeft ingesteld tegen buurlanden met als doel te voorkomen dat deze landen zouden toewerken naar of overgaan tot de sluiting van associatieovereenkomsten of vrijhandelsregelingen met de EU zouden sluiten of daar naartoe zouden werken;
I. overwegende dat energie een sleutelelement van Ruslands buitenlands beleid is en een centrale en strategische rol blijft spelen in de betrekkingen tussen de EU en Rusland; dat de grote afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen de ontwikkeling van een evenwichtige, coherente en op waarden gebaseerde Europese benadering van Rusland ondermijnt; dat de concurrentie tussen de EU en Rusland op energiegebied toeneemt in gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals de Zuid-Kaukasus en Centraal-Azië; dat het van het allergrootste belang is dat de EU met één stem spreekt en sterke onderlinge solidariteit aan de dag legt;
J. overwegende dat goede buurbetrekkingen en vrede en stabiliteit in hun gemeenschappelijke buurlanden in het belang van zowel Rusland als de EU zijn; dat er een open, eerlijke en resultaatgerichte dialoog moet komen over de crises in deze landen, met name ten aanzien van de vastgelopen conflicten, met het oog op de versterking van de veiligheid en de stabiliteit, de ondersteuning van de territoriale integriteit van de betreffende landen en de totstandbrenging van gemeenschappelijke crisisbeheersingsmechanismen;
1. wijst erop dat de beperkte omvang van de top tussen de EU en Rusland de huidige stand van zaken in de betrekkingen goed weerspiegelt, waarin wel een pragmatische gedachtewisseling over specifieke thema's mogelijk is, maar waarmee tegelijk ook duidelijk wordt voor welke uitdagingen de samenwerking tussen de EU en Rusland momenteel staat;
2. is in dit verband van mening dat, zolang de voorwaarden voor totstandbrenging van een echt strategisch partnerschap dat steunt op gedeelde waarden niet vervuld zijn, de topbijeenkomsten tussen de EU en Rusland slechts eenmaal per jaar moeten worden gehouden in plaats van twee maal, zoals dat nu het geval is;
3. benadrukt dat de huidige verslechtering van de betrekkingen tussen de EU en Rusland het resultaat is van een lang proces dat zich tijdens de eerste twee ambtstermijnen van Vladimir Poetin als president, de tijd waarin hij een invloedrijke premier was en zijn huidige mandaat heeft voltrokken en voltrekt, en een rechtstreeks gevolg is van zijn keuzen op het gebied van binnen- en buitenlandse zaken;
4. betreurt het dat de EU het Russische leiderschap tot nu toe niet heeft weten te overtuigen van de verdiensten van een volwaardig democratisch stelsel, de rechtsstaat en de eerbiediging van de grondrechten en van het feit dat een maatschappij waarin de staat zijn burgers beschermt en dient de beste garanties biedt voor welvaart en stabiliteit op lange termijn;
5. meent dat de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Rusland afhangt van inspanningen ter versterking van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de grondrechten en de burgerlijke vrijheden binnen Rusland;
6. betreurt het dat het Russische leiderschap het Oostelijk Partnerschap als een bedreiging van zijn eigen politieke en economische belangen ziet en de gemeenschappelijke nabuurschap tot een gebied van confrontatie en wedijver heeft gemaakt; benadrukt dat Rusland daarentegen baat zal hebben bij de toename van de handel en de economische bedrijvigheid en dat de veiligheid van het land groter zal worden wanneer de buurregio stabiel en voorspelbaar is;
7. wijst op het belang van het tot stand brengen van synergie, zodat de landen in het gemeenschappelijke nabuurschap zoveel mogelijk profijt kunnen trekken uit bilaterale betrekkingen met zowel de EU als de Russische Federatie;
8. wijst erop dat de huidige massabetogingen en demonstraties op het Maidan-plein ten dele te wijten zijn aan het feit dat de Russische Federatie de associatieovereenkomst tussen Oekraïne en de EU onderuit heeft gehaald door middel van politieke druk en financiële chantage;
9. benadrukt dat het feit dat Rusland stelselmatig de democratische beginselen, de rechtsstaat en de grondrechten niet eerbiedigt, beter tot uiting moet komen in de politieke standpunten die de EU inneemt en in alle aspecten van de betrekkingen tussen de EU en Rusland tot op het hoogste niveau, met name in verband met de werkzaamheden met het oog op een nieuwe samenwerkingsovereenkomst;
10. herhaalt dat het voorstander is van een alomvattende, juridisch bindende overeenkomst over politieke, economische en sociale aspecten en waarin ook alle onderwerpen die verband houden met democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, in het bijzonder de grondrechten, aan de orde komen, op voorwaarde dat Rusland bereid is maatregelen te nemen om de situatie op het gebied van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te verbeteren;
11. verzoekt de Commissie mogelijke tegenmaatregelen te overwegen die de EU zou kunnen treffen wanneer Rusland de handelsregels van de WTO voor kortzichtige politieke doeleinden overtreedt; benadrukt dat Rusland niet de kans moet krijgen om zijn veto uit te spreken over de politieke keuzen van de landen van het Oostelijk Partnerschap, maar dat de EU harerzijds bereid moet zijn rekening te houden met de wettige belangen van Rusland, vooral op het gebied van commerciële en handelsbelangen;
12. is verheugd over de presidentiële amnestie en de vrijlating van Michail Chodorkovski, de twee Pussy Riot-activisten en de leden van Greenpeace, maar merkt op dat het hier lijkt te gaan om louter cosmetische gebaren om het imago van Rusland op te poetsen voor de Olympische Spelen van Sotsji; verzoekt de politieke leiders en de prominenten van de EU die de Spelen van Sotsji zullen bijwonen kwesties in verband met mensenrechten en democratie aan de orde te stellen en niet mee te doen aan publiciteitsstunts van het Russische leiderschap;
13. is geschokt door de berichten over wijdverbreide corruptie en gebrek aan transparantie, de gedwongen verhuizing van burgers zonder schadeloosstelling, de precaire leef- en werkomstandigheden van migrerende werknemers en de dramatische vernietiging van het milieu, vooral in gebieden die tot werelderfgoedlocaties zijn uitgeroepen, vanwege de bouw van Olympische faciliteiten;
14. uit andermaal zijn bezorgdheid over het feit dat de algemene situatie van de mensenrechten in Rusland verder verslechtert en dat er geen enkele vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de vorm van het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland; betreurt het met name dat deze dialoog meer een proces is geworden dan een middel om meetbare en tastbare resultaten te bereiken; benadrukt nogmaals het feit dat in dit mensenrechtenoverleg publieke voortgangsindicatoren moeten worden opgenomen, dat de vorm van de dialoog moet worden verbeterd, bijvoorbeeld met een beurtwisseling voor de locatie van het overleg, betere interactie tussen Russische ngo's en de Russische autoriteiten als onderdeel van dit proces en een betere samenstelling van de Russische delegatie, en dat ter gelegenheid van de topontmoetingen tussen de EU en Rusland en na afloop van de bijeenkomsten van de partnerschapsraad publieke voortgangsevaluaties moeten worden gepubliceerd;
15. wijst op de massale en maandenlang aanhoudende protesten en betogingen na de presidentsverkiezingen in mei 2012, betreurt het dat het Russische leiderschap deze volksbeweging, die uiting gaf aan de sterke gehechtheid van de Russische burgers aan de democratie, genegeerd en onderdrukt heeft; verzoekt de Russische autoriteiten alle politieke gevangenen vrij te laten, een eind te maken aan het intimideren en arresteren van activisten zoals Yevgeny Vitishenko en de beperkende maatregelen tegen kritische ngo's zoals Memorial ADC en religieuze groeperingen zoals de getuigen van Jehova, en in dialoog te treden met het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie;
16. verzoekt de Commissie nogmaals om bij de huidige programmering van de financieringsinstrumenten EIHDR en CSO/LA veel meer werk te maken van de bijstandsverlening aan het onderdrukte maatschappelijk middenveld door de daarvoor bestemde financiële steun aan het land te verdubbelen;
17. is verontrust over de recente pogingen van president Poetin om homoseksuele bezoekers aan Sotsji gerust te stellen door te zeggen dat zij niet bang hoeven te zijn voor aanhouding of strafrechtelijke vervolging, waarbij hij hen echter tegelijkertijd waarschuwt dat ze kinderen met rust moeten laten;
18. herinnert eraan dat het verbod op protestbijeenkomsten gedurende de Olympische Spelen weliswaar afgezwakt is, maar dat de getroffen maatregelen onevenredig sterk gericht zijn op campagnevoerders voor rechten van homoseksuelen en politieke hervormingen, beperkingen stellen aan het aantal betogers en betogingen alleen toestaan in bepaalde vooraf goedgekeurde gebieden, wat in strijd is met het recht van samenkomst;
19. is ingenomen met de inspanningen die Rusland zich samen met de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap getroost om een resolutie van de VN-Veiligheidsraad over de vernietiging van de chemische wapens van Syrië en de start van de Genève II-besprekingen goedgekeurd te krijgen; verzoekt Rusland niettemin met klem om zich als vast lid van de Veiligheidsraad van zijn verantwoordelijkheid in de Syrische crisis te kwijten en mee te werken aan de goedkeuring van een bindende humanitaire resolutie en de behandeling van de situatie in Syrië door het Internationaal Strafhof;
20. herinnert aan zijn aanbeveling betreffende gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak van Sergej Magnitsky en verzoekt de Raad en de Commissie een EU-breed visumverbod in te stellen tegen – en de in de EU aangehouden financiële tegoeden te bevriezen van – alle functionarissen die betrokken zijn bij de dood van Magnitsky, die postuum wordt vervolgd, alsook jegens andere ernstige mensenrechtenschenders in Rusland; onderstreept dat deze personen niet mogen profiteren van enigerlei visumfaciliteiten in het kader van de desbetreffende overeenkomst tussen de EU en Rusland; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de plannen om een groot aantal Russische functionarissen een zgn. dienstpaspoort te verstrekken in het kader van de visumfaciliteringsregeling die momenteel besproken wordt;
21. is in dit verband ingenomen met de onlangs goedgekeurde resolutie van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa, waarin Rusland wordt opgeroepen een eind te maken aan de straffeloosheid die Russische functionarissen genieten en degenen die schuldig zijn aan de dood van Magnitsky ter verantwoording te roepen, zijn postume vervolging en de druk op zijn familie te staken en de strafzaken tegen andere advocaten van het Hermitagefonds te stoppen;
22. neemt nota van het eerste verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging door Rusland van de gemeenschappelijke maatregelen met het oog op visumvrijstelling met de EU; dringt erop aan dat sneller wordt toegewerkt naar de afronding van de gemeenschappelijke maatregelen met het oog op een visumvrijstellingsregeling in het kader waarvan Russische en EU-burgers voor korte reizen geen visum meer nodig hebben; benadrukt dat de non-discriminatie van burgers en eerbiediging de grondrechten een integraal deel van deze routekaart vormen;
23. wenst dat de EU-beleidsverantwoordelijkheid ten opzichte van Rusland bij de volgende ambtstermijn van de Commissie gecentraliseerd wordt, met een duidelijke en centrale rol voor de hoge vertegenwoordiger / vicevoorzitter en de toezegging van de lidstaten dat zij met één stem zullen spreken wanneer het Rusland betreft;
24. dringt er bij de Russische Federatie om haar bijdrage aan de aanpak van klimaatverandering op te voeren, door middel van reductie van de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen en deelname aan de internationale onderhandelingen over een omvattend beleidskader voor klimaatmaatregelen voor de periode na 2012 krachtens het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Protocol van Kyoto; benadrukt in dit verband dat alle geïndustrialiseerde landen zich met het oog op de verwezenlijking van de noodzakelijke verminderingen tegen 2020 ten opzichte van de emissies van 1990 in de landen van Bijlage I moeten vastleggen op streefdoelen die significante verminderingen van de huidige emissieniveaus inhouden en op uitbreiding van koolstofafvang in bossen; verzoekt Rusland met name om een streefcijfer voor tweede verbintenisperiode vast te stellen door de "wijziging van Doha" op het Protocol van Kyoto bij het UNFCCC te ratificeren;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de lidstaten, en de regering, het parlement en de president van de Russische Federatie.
- [1] PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 37.
- [2] PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 134.
- [3] Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0505.
- [4] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0284.
- [5] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0383.
- [6] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0595.