Ontwerpresolutie - B7-0190/2014Ontwerpresolutie
B7-0190/2014

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Irak

19.2.2014 - (2014/2565(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Véronique De Keyser, Libor Rouček, Ana Gomes, Silvia Costa, Pino Arlacchi namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0188/2014

Procedure : 2014/2565(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0190/2014
Ingediende teksten :
B7-0190/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0190/2014

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Irak

(2014/2565(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien zijn eerdere resoluties over Irak, en met name die van 10 oktober 2013 over recent geweld in Irak[1],

–       gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds, en zijn resolutie van 17 januari 2013 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak[2],

–       gezien het gemeenschappelijk strategisch document voor Irak (2011-2013) van de Commissie,

–       gezien het "Rapport over de mensenrechten in Irak: januari tot juni 2012", op 19 december 2012 gezamenlijk uitgebracht door de missie van de Verenigde Naties voor bijstand aan Irak (United Nations Assistance Mission in Iraq, UNAMI) en het VN‑Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten,

–       gezien de op 1 oktober 2013 door de VN bekendgemaakte dodencijfers voor september,

–       gezien de Verklaring van de VN van 1981 inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie gebaseerd op religie of geloof,

–       gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Irak partij is,

–       gezien de verklaring van 5 september 2013 van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid Catherine Ashton over het recente geweld in Irak,

–       gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat Irak nog steeds geconfronteerd wordt met ernstige politieke, veiligheids- en sociaaleconomische uitdagingen en dat het politieke toneel in het land uiterst gefragmenteerd is en gebukt gaat onder geweld en sektarische politieke tweespalt, zeer ten koste van de legitieme verlangens van het Iraakse volk naar vrede, welvaart en een echte overgang naar democratie;

B.     overwegende dat 2013 in Irak het dodelijkste jaar was sinds 2008, toen het sektarisch geweld een hoogtepunt bereikte; overwegende dat vooral de regio's Bagdad, Ninewa, Diyala, Salahuddin en Anbar door het geweld worden getroffen; overwegende dat de Koerdische gemeenschap in het noorden van het land erin geslaagd is voor zichzelf een autonome regio te creëren;

C.     overwegende dat de aan al-Qaeda gelinkte groeperingen na de terugtrekking van de US‑troepen zijn begonnen zich te reorganiseren en dat het aantal terroristische aanslagen, vooral tegen sjiitische en regeringsdoelen, opnieuw is toegenomen;

D.     overwegende dat de soennitische organisaties nog militanter zijn geworden sinds het begin van het conflict in Syrië, waar de overwegend Syrische Jabhat al-Nusra en de door Irakezen gedomineerde Islamitische Staat van Irak en Sham (ISIS) voet aan de grond hebben gekregen;

E.     overwegende dat de regering van Nuri al-Maliki er niet in is geslaagd een passend antwoord te vinden op de bekommernissen van de soennitische minderheid; overwegende dat bij de de-baathificatie ingevolge de wet inzake rechtvaardigheid en verantwoording vooral soennitische ambtenaren zijn ontslagen, hetgeen nog meer de indruk heeft gewekt dat de regering een sektarische agenda heeft; overwegende dat de rechten van alle minderheden, met inbegrip van de christenen, moeten worden geëerbiedigd;

F.     overwegende dat soennitische Arabieren als reactie op het toenemende gevoel van marginalisering tijdens de laatste maanden van 2012 een vreedzame protestbeweging in het leven hebben geroepen; overwegende dat de regering al-Maliki op 30 december 2013 heeft besloten een protestkamp in Ramadi, dat al meer dan een jaar bestond, met geweld af te breken; overwegende dat dit besluit de gewelddadige confrontatie in de provincie Anbar heeft bespoedigd; overwegende dat als gevolg hiervan sinds december 2013 in Fallujah en andere steden in de provincie Anbar wordt gevochten tussen regeringstroepen en aan al-Qaeda gelinkte militanten;

G.     overwegende dat de sociale en economische noodsituatie – wijdverspreide armoede, hoge werkloosheid, economische stagnatie, milieuschade en het ontbreken van elementaire openbare diensten – een groot deel van de bevolking in haar greep blijft houden;

H.     overwegende dat geweld en sabotage een ernstige hinderpaal vormen voor de inspanningen om de door decennia van conflicten en sancties verwoeste economie nieuw leven in te blazen; overwegende dat Irak de op twee na grootste reserves aan ruwe olie ter wereld heeft, maar dat de uitvoer ernstig wordt gehinderd door aanvallen, corruptie en smokkel;

I.      overwegende dat de Iraakse grondwet gelijkheid voor de wet garandeert voor alle burgers en de "administratieve, politieke, culturele en onderwijsrechten van de diverse nationaliteiten" erkent;

J.      overwegende dat in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak en met name in de mensenrechtenclausule daarvan wordt benadrukt dat de politieke dialoog tussen de EU en Irak zich moet richten op de mensenrechten en op versterking van de democratische instellingen;

1.      veroordeelt ten sterkste de daden van terrorisme en het toenemende sektarisch geweld, die het land dreigen te doen terugglijden naar sektarische tweespalt en doen vrezen voor verbreiding van sektarische conflicten in de gehele regio; merkt op dat het geweld langs sektarische lijnen verloopt maar veeleer door politieke dan door religieuze motieven wordt ingegeven;

2.      verzoekt de Iraakse regering al het mogelijke te doen om het geweld op korte termijn te de‑escaleren, door te onderhandelen over plaatselijk staakt-het-vuren in de provincies die het zwaarst door het geweld zijn getroffen, zoals Anbar, en om samen met de lokale stammen bij voorrang de strijd tegen ISIS en al‑Qaeda aan te gaan;

3.      verzoekt de Iraakse regering de langetermijnkwesties aan te pakken die bijdragen tot de instabiliteit van het land, zoals de gewettigde bezorgdheid van de soennitische minderheid, door een inclusieve nationale dialoog in het leven te roepen over de hervorming van de wet inzake rechtvaardigheid en verantwoording, zich te onthouden van opruiende sektarische verklaringen en maatregelen te nemen met het oog op nationale verzoening;

4.      verzoekt de Iraakse regering een ernstige inspanning te doen om Irak buiten de Syrische burgeroorlog te houden door zich te onthouden van steun aan bij het conflict betrokken partijen en door te voorkomen dat zowel sjiitische als soennitische strijders de grens met Syrië overschrijden, onder meer door samenwerking met lokale krachten in de provincie Anbar;

5.      veroordeelt geweld en oproepen tot gewapende strijd als middel om de kwestie van de rechten van de soennitische minderheid aan te pakken; verwerpt oproepen voor de oprichting van een soennitische federale regio in Irak als oplossing voor het huidige conflict, aangezien dit waarschijnlijk tot meer sektarisme en geweld zal leiden;

6.      roept de Iraakse regering en alle politieke leiders op om de nodige maatregelen te nemen en veiligheid en bescherming te bieden aan alle mensen in Irak, met name degenen die tot kwetsbare minderheden behoren; vraagt de Iraakse regering ervoor te zorgen dat de veiligheidstroepen zich aan de beginselen van de rechtsstaat en aan internationale normen houden; verzoekt de Iraakse regering de veiligheidskrachten te hervormen en daarbij inclusief te werk te gaan, zodat alle etnische en religieuze groepen vertegenwoordigd zijn;

7.      vraagt de internationale gemeenschap en de EU om de Iraakse regering te steunen door initiatieven te ontplooien voor nationale dialoog, consolidatie van de rechtsstaat en de levering van elementaire diensten, met als doel een veilig, stabiel, verenigd, welvarend en democratisch Irak te creëren, waar de mensenrechten en de politieke rechten van eenieder worden beschermd;

8.      vraagt de Iraakse autoriteiten om, nu de problemen van kwetsbaardere groepen als vrouwen, jongeren en grondrechtenactivisten vanwege de veiligheidssituatie nog zijn verergerd, snel in actie te komen om meer middelen te bestemmen voor programma's die verbetering in de situatie moeten brengen;

9.      verzoekt de Iraakse autoriteiten steun te verlenen aan ngo's die zich inzetten voor de bescherming van de mensenrechten;

10.    meent dat het van strategisch belang kan zijn voor de stabilisatie van Irak om Iran in een gemeenschappelijke strijd tegen extremistische soennitische groeperingen zoals ISIS en al‑Qaeda te betrekken; is voorts van mening dat, gezien de verstrengeling van politieke en religieuze aspecten in de regionale conflicten, Iran als regionale speler moet worden betrokken bij de inspanningen om de situatie in het Midden-Oosten in ruimere zin te stabiliseren, met name door deelname aan de vredesgesprekken over Syrië in Genève;

11.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, het regionale bestuur van Koerdistan, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de VN-Mensenrechtenraad.