Ontwerpresolutie - B7-0202/2014Ontwerpresolutie
B7-0202/2014

ONTWERPRESOLUTIE over de inzet van gewapende drones

24.2.2014 - (2014/2567(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Barbara Lochbihler, Tarja Cronberg, Jean Lambert, Rui Tavares, Reinhard Bütikofer, Judith Sargentini, Ulrike Lunacek, Nicole Kiil-Nielsen, Raül Romeva i Rueda, Iñaki Irazabalbeitia Fernández namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0201/2014

Procedure : 2014/2567(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0202/2014
Ingediende teksten :
B7-0202/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0202/2014

Resolutie van het Europees Parlement over de inzet van gewapende drones

(2014/2567(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien de verslagen over de inzet van gewapende drones van de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies van 28 mei 2010 en 13 september 2013 en van de speciale rapporteur van de VN inzake de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme van 18 september 2013,

–       gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Christof Heyns, van 13 september 2013,

–       gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, van 13 augustus 2013 over de inzet van gewapende drones,

–       gezien de hoorzitting van 25 april 2013 over de gevolgen van het gebruik van drones voor de mensenrechten, gezamenlijk georganiseerd door de Subcommissie mensenrechten van het Parlement en de Subcommissie veiligheid en defensie,

–       gezien zijn studie van 3 mei 2013 over de gevolgen voor de mensenrechten van het gebruik van drones en onbemande robots bij oorlogvoering,

–       gezien de conclusies van de Raad van 19 en 20 december 2013 over de voorbereidingen voor een programma van de volgende generatie Europese op afstand bestuurde vliegtuigen (RPAS) voor middelgrote hoogte en lange duur,

–       gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de afhankelijkheid van het gebruik van op afstand bestuurde vliegtuigen (hierna: "drones") bij dodelijke extraterritoriale acties in de loop van het laatste decennium sterk is toegenomen; overwegende dat er in de volgende landen aanvallen met drones zijn gemeld: Afghanistan, Pakistan, Jemen, Libië, Irak, Somalië en Palestina (Gaza); overwegende dat de VS, het VK, Israël en Turkije aanvallen met drones zouden hebben uitgevoerd; overwegende dat het aantal landen met de capaciteit om drones in te zetten in de nabije toekomst waarschijnlijk aanzienlijk zal toenemen;

B.     overwegende dat bovengenoemde aanvallen met drones overwegend op ondoorzichtige wijze zijn uitgevoerd en zonder daarvoor verantwoording af te hoeven leggen;

C.     overwegende dat duizenden burgers volgens berichten bij aanvallen met drones zijn omgekomen of ernstig gewond zijn geraakt; overwegende dat deze aantallen moeilijk te schatten zijn, door het gebrek aan transparantie en de belemmeringen die een doeltreffend onderzoek in de weg staan;

D.     overwegende dat ondersteuningsvoorzieningen op VS-bases in lidstaten, bijv. in Duitsland, naar verluidt zijn gebruikt voor bepaalde gerichte moordacties waarbij mensen zijn omgekomen;

E.     overwegende dat het beleid inzake aanvallen met drones te boek staat als veroorzaker van aanzienlijke schade in het dagelijks leven van gewone burgers in de landen in kwestie, zoals diepgewortelde angst en psychische trauma's, verstoring van economische en sociale activiteiten en verminderde toegang tot onderwijs in de getroffen gemeenschappen;

F.     overwegende dat in artikel 51, lid 2 van Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève is vastgelegd dat "daden van geweld of bedreiging met geweld, waarvan het belangrijkste oogmerk is de burgerbevolking angst aan te jagen, [verboden zijn]";

G.     overwegende dat de proliferatie van de technologie van gewapende drones, in combinatie met de steeds asymmetrischer wordende aard van moderne conflicten, het internationaal recht voor ongekende uitdagingen stelt; overwegende dat toonaangevende VN-deskundigen een vacuüm op het gebied van verantwoordingsplicht en transparantie hebben geconstateerd;

H.     overwegende dat de internationale wetgeving op het gebied van de mensenrechten een verbod omvat op willekeurig doden, inclusief in een situatie van gewapend conflict; overwegende dat de internationale mensenrechtenwetgeving het doelgericht doden van personen die zich bevinden in niet-oorlogvoerende landen, niet toestaat;

I.      overwegende dat als er in een gewapend conflict burgers zijn omgekomen door aanvallen met drones, de landen verplicht zijn onmiddellijk een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen en een gedetailleerde publieke uitleg te geven en toegang tot rechtsmiddelen te verschaffen;

J.      overwegende dat aanvallen met drones die door een land worden uitgevoerd op het grondgebied van een ander land, zonder dat dit land hiervoor zijn toestemming heeft verleend, volgens het Internationaal Gerechtshof een schending inhouden van het internationale recht en van de territoriale integriteit en de soevereiniteit van het land in kwestie, en een potentiële daad van agressie vormen;

1.      maakt zich grote zorgen over gewapende drones die buiten het internationale rechtskader om zijn ingezet en een bedreiging vormen voor de vrede en de veiligheid in de wereld; dringt er bij de EU op aan als antwoord hierop passend beleid te ontwikkelen op zowel Europees als mondiaal niveau waarin de mensenrechten en de internationale mensenrechtenwetgeving worden geëerbiedigd;

2.      veroordeelt terrorisme sterk, en is van mening dat het moet worden bestreden binnen de grenzen van de rechtsstaat; merkt op dat er geen internationaal gewapend conflict is tussen de VS en Al Qaida en daaraan verbonden eenheden, binnen de regels die in het VN-Handvest zijn vastgelegd, en veroordeelt voortdurende praktijken van doelgericht doden buiten het kader van een gewapend conflict als schendingen van het internationale recht, die een gevaarlijk precedent scheppen dat andere landen uit zouden kunnen buiten om onder de verantwoordelijkheid voor onrechtmatig doden in de toekomst uit te komen;

3.      verzoekt de lidstaten zich in te zetten om te garanderen dat, als er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een persoon of entiteit binnen hun rechtsgebied gekoppeld kan worden aan onrechtmatig en doelgericht doden in het buitenland, er maatregelen worden genomen in overeenstemming met hun binnenlandse en internationale wettelijke verplichtingen om een onderzoek in te stellen en de verantwoordelijken te berechten;

4.      verzoekt alle landen die in het bezit zijn van technologie op het vlak van gewapende drones: (i) de rechtsgrond voor het gebruik van drones openbaar te maken, operationele verantwoordelijkheid te specificeren en informatie te verschaffen over de slachtoffers van aanvallen met drones, met name burgers; (ii) erop toe te zien dat er onmiddellijk een grondig, onafhankelijk en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld naar alle gevallen waarin er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat aanvallen met drones hebben geleid tot onrechtmatige moorden; (iii) erop toe te zien dat bij de criteria onpartijdige onderzoeken naar vermeende schendingen van het internationale en het nationale recht, alsmede hulp aan burgerslachtoffers en schadevergoeding en andere rechtsmiddelen voor de families van burgerslachtoffers worden opgenomen; (iv) gerechtelijke toetsing van aanvallen met drones mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat de slachtoffers van onrechtmatige aanvallen met drones over doeltreffende verhaalmogelijkheden beschikken;

5.      verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, de Raad en de Commissie om:

a)      zich te verzetten tegen en een verbod uit te vaardigen op de praktijk van buitengerechtelijk doelgericht doden;

b)     ervoor te zorgen dat lidstaten, overeenkomstig hun wettelijke verplichtingen, zich niet bezondigen aan onrechtmatig doelgericht doden of het andere landen mogelijk maken dit te doen;

c)      gewapende drones op te nemen in alle relevante Europese en internationale regelingen inzake ontwapening en controle op wapens;

d)     zich in te zetten voor een verbod op onderzoek naar en de ontwikkeling, levering en uitvoer van potentiële toekomstige volautomatische wapensystemen waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd;

e)      een gemeenschappelijk EU-standpunt over gewapende drones in te nemen;

6.      verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de Raad, de parlementen van de lidstaten en de Commissie.