Ontwerpresolutie - B7-0203/2014Ontwerpresolutie
B7-0203/2014

ONTWERPRESOLUTIE over de inzet van gewapende drones

24.2.2014 - (2014/2567(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Sabine Lösing, Willy Meyer, Patrick Le Hyaric, Martina Anderson, Marie-Christine Vergiat, Alda Sousa, Paul Murphy, Cornelia Ernst, Younous Omarjee namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0201/2014

Procedure : 2014/2567(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0203/2014
Ingediende teksten :
B7-0203/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0203/2014

Resolutie van het Europees Parlement over de inzet van gewapende drones

(2014/2567(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien het VN-verslag over doelgericht doden (2010),

–       gezien de Verdragen van Genève (1949) en de aanvullende protocollen daarbij (1977),

–       gezien zijn studie van 3 mei 2013 getiteld "Gevolgen voor de mensenrechten van het gebruik van drones en onbemande robots bij oorlogvoering",

–       gezien de in 2012 gepubliceerde studies "Living under drones" (Universiteit Stanford en Universiteit New York) en "The civilian impact of drones" (Center for Civilians in Conflict – Columbia University, New York),

–       gezien het rapport van Statewatch getiteld "Eurodrones Inc.",

–       gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat het gebruik van gevechtsdrones voor doelgericht doden de afgelopen tien jaar zeer sterk is toegenomen;

B.     overwegende dat het volgens de Verdragen van Genève in een niet-internationaal gewapend conflict uitsluitend toegestaan is op personen te richten als deze rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen, en dat in geval van twijfel personen moeten worden behandeld als niet-militairen;

C.     overwegende dat de internationale mensenrechtenwetgeving willekeurig doden onder alle omstandigheden verbiedt; overwegende dat de internationale mensenrechtenwetgeving het doelgericht doden van personen die zich in niet-oorlogvoerende landen bevinden, niet toestaat;

D.     overwegende dat volgens het VN-rapport over doelgericht doden operaties waarbij gevechtsdrones worden ingezet noodzakelijkerwijs tot het willekeurig doden van burgers leidt; overwegende dat er volgens het Long War Journal, Pakistan Body Count en het Bureau of Investigative Journalism sinds 2004 tussen 2 412 en 3 701 personen zijn gedood bij operaties met gevechtsdrones in Pakistan, waaronder 154 tot 2 512 burgers (416 tot 951 volgens het Bureau of Investigative Journalism)[1]; overwegende dat er Amerikaanse drone-aanvallen zijn gemeld in Afghanistan, Pakistan, Jemen, Libië, Irak, Somalië en Uganda;

E.     overwegende dat aanvallen met gevechtsdrones niet alleen burgers doden, maar ook angst en psychologische trauma's veroorzaken en ernstige schade toebrengen aan het maatschappelijk en economisch leven van de bevolking;

F.     overwegende dat alle uitgaven voor operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied zijn uitgesloten van financiering uit de EU-begroting (artikel 41, lid 2, VEU);

G.     overwegende dat de ministers van Defensie op 19 november 2013 tijdens de vergadering van de stuurgroep van het Europees Defensieagentschap overeengekomen zijn een gezamenlijk project voor op middelgrote hoogte vliegende, op afstand bestuurde luchtvaartuigen met lange vliegduur (medium altitude long endurance remotely piloted air system (MALE RPAS) voor tweeledig gebruik – civiel en militair – op te starten; overwegende dat het inzetten van een dergelijk systeem voor doelgericht doden tot dusver niet expliciet is uitgesloten; overwegende dat de Raad op zijn vergadering van december 2013 overeengekomen is om onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot RPAS (drones) in de periode 2020‑2025 te bevorderen;

H.     overwegende dat het gebruik en het inzetten van gewapende drones het beginsel van de rechtsstaat, parlementaire controle en democratie in het algemeen aantasten;

1.      verwerpt het gebruik van drones in Afghanistan, Pakistan, Jemen, Libië, Irak, Somalië en Uganda als flagrante schending van het VN-Handvest en als schending van de staatssoevereiniteit; dringt aan op een internationaal verdrag dat het gebruik van gewapende drones verbiedt;

2.      dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan drone-operaties voor doelgericht doden strikt te verbieden, buitengerechtelijke executies te voorkomen en af te keuren, en te pleiten voor een internationaal verbod op gevechtsdrones;

3.      dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan zich in afwachting van een volledig verbod op operaties met gevechtsdrones ertoe te verbinden te waarborgen dat staten hun criteria voor operaties met gevechtsdrones openbaar maken, evenals informatie over de slachtoffers van dergelijke operaties, met name burgerslachtoffers;

4.      dringt er bij de EU en de lidstaten op aan zich ertoe te verbinden te waarborgen dat er in het geval van wederrechtelijk doden van personen maatregelen worden genomen tegen de daders en dat geïdentificeerde daders worden bestraft;

5.      veroordeelt de ontwikkeling van drones, daar dit de wapenwedloop laat escaleren, en verwerpt de herhaalde en toekomstige financiering door de EU van militair of civiel-militair onderzoek en projecten, met name via het EU-onderzoeksprogramma (sinds 2014 "Horizon 2020"); eist dat overheidsmiddelen en onderzoek op een andere manier worden ingezet zodat zij aan de maatschappij ten goede komen, met name ter ondersteuning van openbare maatschappelijke, culturele, milieu- en gezondheidsprojecten alsmede onderzoek op deze gebieden;

6.      onderstreept de betekenis van opname van onbemande luchtvaartuigen (UAV's) op lijsten van internationale regelingen inzake controle op de wapenuitvoer, zoals het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenuitvoer en het Wapenhandelsverdrag; roept op tot wereldwijde ontwapening en het oplossen van conflicten langs zuiver politieke en vreedzame weg;

7.      verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de parlementen van de lidstaten, de Algemene Vergadering van de VN en de Commissie.