Ontwerpresolutie - B8-0314/2014Ontwerpresolutie
B8-0314/2014

ONTWERPRESOLUTIE over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test

25.11.2014 - (2014/2967(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Reinhard Bütikofer, Pascal Durand, Heidi Hautala, Claude Turmes namens de Verts/ALE-Fractie

Procedure : 2014/2967(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0314/2014
Ingediende teksten :
B8-0314/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0314/2014

Resolutie van het Europees Parlement over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test

(2014/2967(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien de onlangs gehouden publieke raadpleging over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en het voorstel voor herziene effectbeoordellingsrichtsnoeren,

–       gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen[1],

–       gezien artikel 123, lid 2, van het Reglement,

A.     overwegende dat effectbeoordelingen, een instrument dat in een vroeg stadium van het wetgevingsproces wordt ingezet, een belangrijke plek innemen in de besluitvorming op het niveau van de EU en tot doel hebben transparante, alomvattende en evenwichtige informatie te verzamelen over de aard van het onderwerp in kwestie, de meerwaarde van optreden van de EU, de mogelijke economische, sociale, milieu- en gezondheidgerelateerde gevolgen van de beleidsopties en hun impact op de grondrechten van burgers;

B.     overwegende dat het Verdrag van Lissabon horizontale sociale en milieuclausules bevat (de artikelen 9 en 11 van het VWEU) die in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, en bepalen dat een diepgaande analyse vereist is van de sociale en milieugevolgen van alle wetgeving die wordt voorgesteld;

C.     overwegende dat het Handvest van de grondrechten met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon dezelfde rechtskracht heeft verkregen als de Verdragen van de Europese Unie, en overwegende dat in het kader van effectbeoordelingen steeds moet worden nagegaan of de wetgeving verenigbaar is met de grondrechten;

D.     overwegende dat de bestaande richtsnoeren voor effectbeoordeling het secretariaat-generaal van de Commissie en de Raad voor effectbeoordeling een centrale rol toekennen bij het besluit of voor een specifiek initiatief al dan niet een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd;

E.     overwegende dat de Raad voor effectbeoordeling een belangrijke rol speelt als centraal kwaliteitscontrolepunt voor effectbeoordelingen;

F.     overwegende dat in de richtsnoeren staat dat effecten - daar waar mogelijk - in geld moeten worden uitgedrukt; overwegende dat de kortetermijnkosten voor bedrijven in de regel in geld kunnen worden uitgedrukt, maar dat de langetermijnvoordelen van regelgeving vaak niet op dezelfde wijze kunnen worden gekwantificeerd (bijvoorbeeld de reducering van nadelige gevolgen voor de gezondheid of de instandhouding van ecosystemen); overwegende dat het benadrukken van het - daar waar mogelijk - in geld uitdrukken van effecten ertoe leidt dat de aandacht structureel meer zal komen te liggen op aspecten die gemakkelijk te kwantificeren zijn, zoals de kosten voor marktdeelnemers, dan op sociale en milieuvoordelen, waardoor de sociale kosten en baten in het algemeen en de sociale en milieukosten en -baten in het bijzonder in onvoldoende mate in kaart worden gebracht;

G.     overwegende dat moeten worden gestreefd naar een vereenvoudiging van de EU-regelgeving waarbij de EU-voorschriften inzake de gezondheid en veiligheid op het werk, de EU-rechten voor werknemers, en de beginselen en doelstellingen van de EU‑milieuwetgeving worden geëerbiedigd;

H.     overwegende dat een goed en onafhankelijk uitgevoerde effectbeoordeling van bijzonder belang is voor het kmo's, die vaak meer moeilijkheden ondervinden bij de aanpassing aan nieuwe wettelijke en administratieve vereisten dan grote bedrijven, en vanwege hun omvang minder snel kunnen anticiperen op veranderingen in de regelgeving;

I.      overwegende dat het "denk eerst klein"-principe is ingevoerd om de belangen van kmo's van meet af aan mee te nemen in de beleidsvorming, zodat de wetgeving kmo-vriendelijker wordt; overwegende dat er een hele reeks instrumenten beschikbaar is om de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit beginsel te waarborgen, waaronder het uitvoeren van een kmo-test bij op stapel staande wetgevingsvoorstellen;

Toepassingsgebied

1.      is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de richtsnoeren voor effectbeoordeling regelmatig te herzien teneinde de methodiek voor effectbeoordeling te verbeteren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat economische, sociale en milieuaspecten even grondig worden beoordeeld; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat terdege rekening wordt gehouden met kwalitatieve beoordelingen om te voorkomen dat gemakkelijker in cijfers uit te drukken aspecten, zoals de kosten voor marktdeelnemers, structureel de bovenhand krijgen op sociale en milieuvoordelen, die even belangrijk zijn; is verheugd dat de Commissie de verenigbaarheid met de grondrechten wil beoordelen;

2.      is van mening dat de Commissie de huidige aanpak moet handhaven waarbij zij een effectbeoordeling voorlegt voor initiatieven die ten minste aan een van de volgende criteria voldoen:

–  wetgevingsvoorstellen die zijn opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie;

–  wetgevingsvoorstellen die niet zijn opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie maar een aanwijsbaar economisch, sociaal of milieueffect hebben;

–  niet-wetgevende initiatieven waarin toekomstig beleid wordt uitgestippeld (bijvoorbeeld witboeken, actieplannen, uitgavenprogramma's en onderhandelingsrichtsnoeren voor internationale overeenkomsten);

–  gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen met aanzienlijke gevolgen voor het welzijn;

3.      is ervan overtuigd dat effectbeoordelingen een belangrijk instrument zijn ter ondersteuning van de besluitvorming in alle EU-instellingen en een belangrijk onderdeel vormen van het proces voor betere regelgeving; meent echter dat effectbeoordelingen politieke evaluatie en besluiten niet kunnen vervangen, en niet mogen worden gebruikt om door algemeen belang ingegeven beleidsvorming terzijde te schuiven;

4.      kijkt met belangstelling uit naar een verduidelijking van de nieuwe Commissie van de wijze waarop zij de herziening van de richtsnoeren voor effectbeoordeling denkt aan te pakken, en zal daar bij het bepalen van zijn standpunt over de recente mededeling van de Commissie over REFIT rekening mee houden, onverminderd het standpunt van het Parlement in deze context;

5.      benadrukt dat vereenvoudiging van de regelgeving (REFIT) niet mag worden gebruikt als een voorwendsel om de ambities te verlagen met betrekking tot zaken die van vitaal belang zijn voor de veiligheid en het welzijn van werknemers, of voor de bescherming van het milieu; is van oordeel dat betere regelgeving en/of het reduceren van de lasten voor kmo's niet als argument mogen worden gebruikt om deregulering erdoor te drukken; verzoekt de Commissie haar ambities niet te verlagen, en dringt erop aan dat doelstellingen van openbaar beleid, met inbegrip van milieu-, sociale en gezondheids- en veiligheidsnormen, niet in gevaar worden gebracht;

6.      brengt in herinnering dat vier leden van de groep op hoog niveau inzake administratieve lasten, in concreto de vertegenwoordigers van de vakbonden, consumentenorganisaties, gezondheidsorganisaties en milieuorganisaties, afstand genomen hebben van de bevindingen die deze groep op 14 oktober 2014 heeft gepubliceerd, en een afwijkend advies openbaar hebben gemaakt; wijst erop dat ook organisaties die kmo's vertegenwoordigen vraagtekens hebben geplaatst bij een aantal van de conclusies van de groep op hoog niveau; verzoekt de Commissie hier terdege rekening mee te houden en de bekommernissen van alle bij dit proces betrokken partijen serieus te nemen;

7.      is fel gekant tegen het voorstel van de groep op hoog niveau voor de oprichting van een extern (d.w.z. zich buiten de instellingen van de EU bevindend) adviesorgaan op hoog niveau inzake betere regelgeving, dat belast zou worden met het beoordelen van de administratieve lasten van voorstellen, de kosten van naleving ervan, eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en de keuze van de rechtsgrond, alsook met het presenteren van initiatieven voor betere regelgeving en het uitoefenen van toezicht op de handhaving van EU-wetgeving in de lidstaten; is van oordeel dat de legitimiteit van een dergelijk orgaan twijfelachtig is, vraagt zich af hoe de governance ervan zou moeten worden georganiseerd en vreest dat het de rol en de status van de Commissie ernstig zou ondermijnen; hamert erop dat het verrichten van alomvattende en evenwichtige effectbeoordelingen onverminderd een verantwoordelijkheid van de Commissie moet blijven, en dat het Europees Parlement hier stelselmatig toezicht op moet blijven uitoefenen;

Raad voor effectbeoordeling

8.      acht het zeer bedenkelijk dat de rol van de Raad voor effectbeoordeling in de effectbeoordelingsprocedure niet duidelijker wordt omschreven in de voorgestelde herziene richtsnoeren;   verzoekt de Commissie met klem deze lacune op te vullen en de procedures in verband met de Raad voor effectbeoordeling duidelijker te omschrijven in een nieuw voorstel voor herziene richtsnoeren dat zij aan het Parlement zal doen toekomen, en dringt erop aan dat de Raad voor effectbeoordeling over elk initiatief waarvoor een effectbeoordeling vereist is een positief advies afgeeft;

9.      wenst dat de Commissie de procedures in verband met de Raad voor effectbeoordeling duidelijk omschrijft; is ervan overtuigd dat de Raad voor effectbeoordeling zijn werkzaamheden als onafhankelijk kwaliteitscontroleorgaan binnen de Commissie moet voortzetten, en verlangt dat de onafhankelijkheid van de Raad voor effectbeoordeling wordt vergroot; wenst dat in de samenstelling van de Raad tot uiting komt dat economische, sociale en milieukwesties even belangrijk zijn; vindt dat het uiteindelijke resultaat en de controle over de kwaliteit van de effectbeoordelingen altijd in handen van de EU-instellingen moeten blijven; stelt voor dat de Raad voor effectbeoordeling rechtstreeks rapporteert aan de vicevoorzitter van de Commissie die verantwoordelijk is voor betere regelgeving;

10.    onderstreept dat de leden van de Raad voor effectbeoordeling onafhankelijk moeten zijn en onderworpen aan toezicht door het Europees Parlement, om te voorkomen dat een en dezelfde persoon zowel rechter, als lid van de jury is;

Kmo-test

11.    herinnert eraan dat de Commissie het in haar tussentijdse beoordeling (in 2011) van de Small Business Act betreurde dat slechts acht lidstaten de kmo-test in hun nationale besluitvormingsprocedures hadden opgenomen; spreekt zijn voldoening uit over de duidelijke toezegging van de Commissie in die beoordeling dat zij de kmo-test meer gewicht zal geven; acht het dan ook teleurstellend dat de kmo-test, ondanks deze aankondiging, in de voorgestelde herziene richtsnoeren voor effectbeoordeling niet eens vermeld wordt; verzoekt de Commissie om de lidstaten met klem te vragen kmo-beleid op hun respectieve agenda's te plaatsen;

12.    is van mening dat de kmo-test, de "fitheidscontroles" en concurrentievermogentests geen geïsoleerde processen moeten zijn, maar onderdeel moeten vormen van een uitgebreide effectbeoordeling die een evenwichtige afweging maakt van alle aspecten (zoals economische, sociale en milieufactoren) en niet alleen de kosten evalueert, maar ook de voordelen voor de samenleving en de mogelijkheden voor nieuwe markten; is van mening dat deze processen niet de effectiviteit van de wetgeving mogen ondermijnen of extra lagen van bureaucratie toevoegen;

13.    dringt aan op handhaving van de kmo-test omdat deze het mogelijk maakt in kaart te brengen wat de effecten van de regelgevingscyclus in de verschillende stadia op kmo's zijn, met name in vergelijking met grote ondernemingen; is in dit verband overigens van oordeel dat het stelselmatig van de kmo-test vrijstellen van micro-ondernemingen niet de juiste aanpak is; is het ermee eens dat de effectbeoordelingen voor kmo's aangepast en vereenvoudigd kunnen worden indien vaststaat dat daarmee de doelmatigheid van de wetgeving niet afneemt en dat de vrijstellingen of vereenvoudigingen niet tot versnippering van de interne markt leiden of de toegang tot die markt bemoeilijken; vindt daarnaast dat meer moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen en regelgeving kmo's beschermen tegen de concurrentiebeperkende praktijken van grotere spelers op de markt;

14.    moedigt de lidstaten aan op nationaal niveau administratieve vereenvoudiging voor kmo's door te voeren door een adequate omzetting van EU-richtlijnen in nationale wetgeving; onderstreept dat de lidstaten uiteraard het recht hebben om nationale regelgeving in te voeren indien de EU slechts minimumvoorschriften heeft vastgesteld; herhaalt nog eens zijn standpunt dat effectbeoordelingen ex post nooit in de plaats kunnen treden van de verplichting van de Commissie, als "hoedster van de Verdragen", om op doeltreffende wijze en tijdig toezicht uit te oefenen op de toepassing van de Uniale wetgeving door de lidstaten;

15.    is van mening dat bij wetgevingsprocessen, zoals die betreffende normalisatie, intellectuele eigendom, financiering voor onderzoek en innovatie, of overheidsopdrachten, meer rekening moet worden gehouden met de standpunten van kmo's; betreurt dat de Raad bij de vaststelling van wetgeving slechts in beperkte mate rekening houdt met de behoeften van kmo's;

16.    verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de gevolgen voor investeringen, innovatie en nieuwe banen;

Effectbeoordelingen in het Parlement

17.    dringt erop aan dat het Parlement, en in het bijzonder de commissies, de effectbeoordelingen van de Commissie systematisch en in een zo vroeg mogelijk stadium behandelen;

18.    verwijst naar zijn resolutie van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen, waarin het erop aandrong consequenter gebruik te maken van eigen parlementaire effectbeoordelingen; stipt aan dat de afdeling Effectbeoordeling een instrument is waarover het EP reeds beschikt om effectbeoordelingen op te stellen; is van oordeel dat het nuttig kan zijn een beroep te doen op parlementaire effectbeoordelingen voordat er inhoudelijke wijzigingen van of amendementen op oorspronkelijke Commissievoorstellen worden aangenomen;

°

°       °

19.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.