Ontwerpresolutie - B8-0012/2015Ontwerpresolutie
B8-0012/2015

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Egypte

12.1.2015 - (2014/3017(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Victor Boștinaru, Richard Howitt, Afzal Khan, Josef Weidenholzer, Elena Valenciano, Ana Gomes, Neena Gill, Jeppe Kofod, Arne Lietz, Alessia Maria Mosca, Goffredo Maria Bettini, Brando Benifei, Michela Giuffrida, Miroslav Poche, Tonino Picula, Alessandra Moretti, Liisa Jaakonsaari, Nicola Caputo, Marlene Mizzi, Sorin Moisă, Ricardo Serrão Santos, Andrejs Mamikins, Pier Antonio Panzeri, Tanja Fajon, Javi López, Victor Negrescu, Zigmantas Balčytis, Boris Zala namens de S&D-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0012/2015

Procedure : 2014/3017(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0012/2015
Ingediende teksten :
B8-0012/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0012/2015

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Egypte

(2014/3017(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, en met name die van 14 juli 2014 over de situatie in Egypte[1],

–       gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–       gezien de voorlopige verklaring van 29 mei 2014 van de EU-verkiezingsobservatiemissie voor de presidentsverkiezingen in Egypte,

–       gezien de verklaringen van 23 juni 2014 van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-Moon, en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillav, over de oplegging van gevangenisstraffen aan diverse journalisten en de bevestiging van de doodvonnissen tegen diverse leden en aanhangers van de Moslimbroederschap,

–       gezien de associatieovereenkomst EU-Egypte van 2001, die in 2004 in werking is getreden en geschraagd is door het actieplan van 2007, en gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 20 maart 2013 over de tenuitvoerlegging ervan,

–       gezien de grondwet van Egypte die is aangenomen bij referendum op 14-15 januari 2014, en in het bijzonder de artikelen 65, 70, 73, 75 en 155 ervan,

–       gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Egypte partij is,

–       gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering onmisbare pijlers zijn van een democratische en pluralistische samenleving; overwegende dat de vrijheid van pers en media essentiële onderdelen van een democratie en een open samenleving vormen; overwegende dat in de in 2014 aangenomen Egyptische grondwet de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, zijn verankerd;

B.     overwegende dat na de militaire staatsgreep van juli 2013 de schendingen van de fundamentele vrijheden en mensenrechten - met inbegrip van arrestaties, geweld, opruiing, haatzaaiende taal, pesterijen, intimidatie en censuur jegens politieke tegenstanders, vreedzame betogers, journalisten, bloggers, vakbondsvertegenwoordigers, activisten van maatschappelijke organisaties en minderheden, door overheidsinstanties, veiligheidstroepen en -diensten en andere groeperingen - zorgwekkende proporties hebben aangenomen in Egypte;

C.     overwegende dat de regering van president Abdel Fattah al-Sisi tijdens de afwezigheid van het parlement een aantal repressieve wetten heeft doorgevoerd, zoals presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014 op grond waarvan alle openbare gebouwen zijn aangemerkt als militaire installaties, wat er in eerste instantie toe heeft geleid dat alle in openbare gebouwen gepleegde misdrijven kunnen worden berecht door militaire rechtbanken en met terugwerkende kracht;

D.     overwegende dat naar schatting 1 400 betogers zijn gedood als gevolg van het gebruik van buitensporig en willekeurig geweld door de veiligheidstroepen sinds juli 2013; overwegende dat op 14 augustus 2013 circa 1 000 betogers zijn gedood tijdens de gewelddadige ontruimingen van pro-Morsi sit-ins op het Raba'a al-Adawiya-plein en het al-Nahda-plein; overwegende dat geen enkele overheidsfunctionaris ter verantwoording is geroepen voor dergelijke daden of voor andere vormen van misbruik jegens betogers tijdens het afgelopen jaar;

E.     overwegende dat meer dan 800 burgers zijn doorverwezen naar militaire aanklagers op basis van wet nr. 136; overwegende dat de toepassing van de wet met terugwerkende kracht in strijd is met artikel 95 van de Egyptische grondwet, waarin is vastgelegd dat sancties uitsluitend kunnen worden toegepast op daden die zijn gepleegd na de effectieve datum van inwerkingtreding van de wet die deze daden verbiedt; overwegende dat de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volkeren, bij de uitlegging van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren waarbij Egypte als land partij is, heeft verklaard dat militaire rechtbanken onder geen enkel beding rechterlijke bevoegdheid mogen hebben over burgers; overwegende dat in artikel 93 van de Egyptische grondwet is vastgelegd dat de internationale mensenrechtenovereenkomsten en -verdragen waarbij Egypte als land partij is, juridisch bindend zijn; overwegende dat wet nr. 136, die president al-Sisi in oktober 2014 heeft uitgevaardigd, daarom ongrondwettig is;

F.     overwegende dat het Hof van Cassatie, de hoogste rechtbank van Egypte, heeft bepaald dat de rechtszaken tegen de journalisten Mohammed Fahmy, Peter Greste en Baher Mohamed van Al-Jazeera procedurele gebreken vertoonden; overwegende dat er echter een nieuw proces tegen de drie journalisten wordt opgestart en dat de aanklachten tegen hen wegens "het vervalsen van nieuws" en "betrokkenheid bij de Moslimbroederschap" niet zijn ingetrokken;

G.     overwegende dat een Egyptische strafrechter op 2 december 2014 voorwaardelijke doodstraffen heeft uitgesproken tegen 188 verdachten tijdens de derde dergelijke massaveroordeling in 2014; overwegende dat deze massaprocessen voornamelijk gericht waren tegen leden van de Moslimbroederschap, de grootste oppositiebeweging van Egypte, die in december 2013 door de autoriteiten tot terroristische groepering werd uitgeroepen; overwegende dat er nog altijd sprake is van schendingen van de meest elementaire mensenrechten, in de vorm van willekeurige arrestaties van tienduizenden vermeende leden en aanhangers van de Moslimbroederschap; overwegende dat gerechtelijke procedures indruisen tegen de meest elementaire normen van eerlijke rechtsbedeling, en dat individuen worden vastgehouden zonder dat er een aanklacht tegen hen is ingediend, zoals in het geval van Abdel Meguid Mashaly, adviseur van de afgezette president Mohammad Morsi;

H.     overwegende dat 167 leden van het Lager- en het Hogerhuis van het in 2011 verkozen parlement momenteel worden vastgehouden;

I.      overwegende dat deze recente rechtspraktijken ernstige twijfels oproepen over de onafhankelijkheid van het rechtssysteem en over het vermogen ervan om de verantwoordingsplicht te waarborgen; overwegende dat met name de uitspraken waarmee de doodstraf wordt opgelegd de vooruitzichten op stabiliteit op lange termijn in Egypte dreigen te ondermijnen;

J.      overwegende dat de strenge beperkingen die zijn opgelegd aan ngo's en politieke verenigingen in Egypte als gevolg hebben dat het maatschappelijk middenveld volledig wordt lamgelegd;

K.     overwegende dat de regering van president al-Sisi in meerderlei opzicht inbreuk maakt op haar eigen stappenplan voor het herstel van de democratie, met name door zich niet te houden aan haar belofte om vrije en eerlijke parlementsverkiezingen te houden binnen de termijn van zes maanden na de goedkeuring van de grondwet bij het referendum van 15 januari 2014;

L.     overwegende dat 20 Egyptische staatsburgers, allen koptische christenen, bij twee afzonderlijke incidenten in Libië zijn ontvoerd; overwegende dat een Libisch stamhoofd heeft verklaard dat 13 van hen zijn vrijgelaten, maar dat het Egyptische ministerie van Buitenlandse Zaken deze berichten heeft tegengesproken; overwegende dat de instabiele geopolitieke situatie van Egypte door deze incidenten wordt benadrukt, alsook de ernst van de terroristische dreiging die onder meer het gevolg is van de desintegratie van Libië;

M.    overwegende dat de door de staat gesteunde schendingen van fundamentele mensenrechten in Egypte, met name op het Sinaï-schiereiland, de terroristische dreiging doen toenemen door bij te dragen aan de opkomst van extremistische organisaties die trouw zweren aan de terroristische "Islamitische Staat";

N.     overwegende dat op 7 december 2014 een grote groep mannen is gearresteerd wegens "losbandigheid" in een badhuis in Caïro; overwegende dat de daaropvolgende opzettelijke, openbare vernedering van deze mannen in de media een voorbeeld is van het feit dat de regering de gemeenschap van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT) in Egypte steeds harder aanpakt;

O.     overwegende dat het niveau en de intensiteit van de betrokkenheid van de EU bij Egypte conform het herziene Europese nabuurschapsbeleid, en met name als gevolg van de "meer voor meer"-strategie op stimulansen moet zijn gebaseerd en daarom afhangen van de vooruitgang die het land boekt in termen van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en gendergelijkheid;

1.      kijkt met diepe ontzetting naar de periode sinds de militaire staatsgreep van juli 2013, aangezien de Egyptische autoriteiten sedertdien op meedogenloze wijze de mensenrechten schenden, met name op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, politiek pluralisme en de rechtsstaat, die tot de kernaspiraties van het Egyptische volk behoorden toen zij in februari 2011 president Hosni Mubarak op succesvolle wijze omverwierpen;

2.      verzoekt de Egyptische autoriteiten om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke invrijheidsstelling van al degenen die uitsluitend gevangen zijn gezet wegens het uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering, waaronder de mensenrechtenverdedigers Yara Salam en Sanaa Ahmed Seif; verzoekt de Egyptische autoriteiten om het verbod op de jeugdbeweging 6 April op te heffen, om de vonnissen tegen de activisten van deze organisatie nietig te verklaren, alsook om de belangrijkste oppositiebeweging Moslimbroederschap niet meer als terroristische groepering aan te duiden; herinnert eraan dat alleen de opbouw van een werkelijk pluralistische samenleving, waarin de verscheidenheid aan meningen en levensstijlen wordt gerespecteerd, kan zorgen voor stabiliteit en veiligheid in Egypte op lange termijn;

3.      verzoekt de Egyptische autoriteiten om de herroeping van de doodvonnissen die zijn uitgesproken zonder inachtneming van een eerlijke rechtsbedeling waarbij de rechten van de verdachten worden geëerbiedigd, en om de intrekking van de repressieve en ongrondwettige wetten die de fundamentele mensenrechten en vrijheden ernstig beperken, in het bijzonder presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014; verzoekt hen om alle vonnissen van militaire rechtbanken tegen burgers sinds juli 2013 nietig te verklaren; verzoekt om de vrijlating van de 167 leden van het in 2011 verkozen parlement die momenteel worden vastgehouden;

4.      neemt kennis van de uitspraak van het Hof van Cassatie op grond waarvan de journalisten Mohammed Fahmy, Peter Greste en Baher Mohamed van Al-Jazeera een nieuw proces moeten krijgen; merkt evenwel op dat deze uitspraak uitsluitend op procedurele gronden is gebaseerd en dat deze drie journalisten onmiddellijk en onvoorwaardelijk moeten worden vrijgelaten en dat de aanklachten wegens "het vervalsen van nieuws" en "betrokkenheid bij de Moslimbroederschap" moeten worden ingetrokken;

5.      is ontzet over het verlies aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het strafrechtelijk systeem in Egypte, dat een repressie-instrument van de regering is geworden; benadrukt het belang van de scheiding der machten als een grondbeginsel van de democratie, en stelt voor de wet op de gerechtelijke autoriteiten te herzien om een daadwerkelijke scheiding der machten te waarborgen, wat zou leiden tot een onafhankelijke en onpartijdige rechtsbedeling;

6.      verzoekt de bevoegde Egyptische autoriteiten de wet op protestdemonstraties te herroepen of te wijzigen en om de nieuwe, door het ministerie van Maatschappelijke Solidariteit gepresenteerde ngo-wet te herzien, conform de artikelen 65, 73 en 75 van de Egyptische grondwet, internationale normen en de internationale verplichtingen van het land, en om te waarborgen dat alle bestaande en toekomstige wetgeving in het land in overeenstemming is met de grondwet en die normen en verplichtingen;

7.      veroordeelt met klem en roept op tot een onmiddellijke beëindiging van alle uitingen van geweld, opruiing, haatzaaiende taal, pesterijen, intimidatie en censuur jegens politieke tegenstanders, manifestanten, journalisten, bloggers, vakbondsvertegenwoordigers, vrouwenrechtenactivisten, actoren uit het maatschappelijk middenveld en minderheden door overheidsinstanties, veiligheidstroepen en -diensten en andere groeperingen in Egypte; herinnert de Egyptische regering aan haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor de beveiliging en veiligheid van alle burgers, ongeacht hun politieke standpunt, hun lidmaatschap van een politieke partij of hun politieke overtuiging, en om te waarborgen dat de vrijheid van vereniging, van vergadering, van meningsuiting alsmede de persvrijheid kunnen worden uitgeoefend zonder willekeurige beperkingen en censuur in het land; verzoekt de Egyptische autoriteiten zich in te zetten voor een dialoog en voor geweldloosheid, alsook voor een inclusief bestuur;

8.      benadrukt dat er onmiddellijk onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtenschendingen moet worden verricht en dat de verantwoordingsplicht van degenen die verantwoordelijk zijn voor deze schendingen moet worden gewaarborgd; verzoekt de Raad gerichte sancties in overweging te nemen tegen individuen die betrokken zijn geweest bij ernstige mensenrechtenschendingen;

9.      spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit met betrekking tot de eerlijkheid, inclusiviteit en geloofwaardigheid van de parlementsverkiezingen die zijn aangekondigd voor uiterlijk maart 2015, gezien de nog altijd voortdurende beperkingen van fundamentele mensenrechten en vrijheden en het herziene kader voor de verkiezingen dat geen garantie biedt voor een daadwerkelijk pluralistisch en representatief verkiezingsproces; wenst dat de VV/HV, indien de EU een uitnodiging voor waarneming van deze verkiezingen ontvangt, zich meldt bij het Parlement voor een gemeenschappelijke beoordeling van de wenselijkheid en haalbaarheid van een EU-waarnemingsmissie in de huidige context van het gebrek aan elementaire waarborgen voor vrije en eerlijke verkiezingen;

10.    dringt er bij de VV/HV, de Raad en de Commissie op aan het EU-beleid ten aanzien van Egypte te voeren in de geest van de beginselen "meer voor meer" en "minder voor minder", door alle verdere bijstand aan de Egyptische regering, met inbegrip van financiële bijstand, afhankelijk te stellen van de totstandbrenging van specifieke benchmarks voor verbeteringen op het gebied van de mensenrechten;

11.    verzoekt om een EU-breed verbod op de uitvoer naar Egypte van inbraak- en bewakingstechnologieën die kunnen worden gebruikt om burgers te bespioneren en onderdrukken, en om een verbod, in overeenstemming met het Akkoord van Wassenaar, op de uitvoer van beveiligingsapparatuur of militaire hulp die kan worden ingezet voor de onderdrukking van vreedzaam protest;

12.    betuigt zijn volledige solidariteit met de Egyptische bevolking in haar strijd tegen terrorisme en gewelddadig extremisme; erkent de prominente rol van Egypte bij de bestrijding van terrorisme en de gevolgen van het falen van staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, met name Libië; verzoekt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle ontvoerde Egyptische burgers die momenteel in Libië worden vastgehouden; waarschuwt er echter voor dat de door de staat gesteunde mensenrechtenschendingen, met name op het Sinaï-schiereiland, de terroristische dreiging doen toenemen doordat benadeelden en afvalligen sterker worden aangetrokken tot terroristische organisaties, waarvan er een aantal trouw hebben gezworen aan de terroristische "Islamitische Staat";

13.    is ingenomen met de actieve betrokkenheid van Egypte bij de inspanningen op het gebied van vredesbemiddeling tussen Israël en Palestijnse facties; wijst er echter op dat deze bemiddeling uitsluitend ten volle kan worden benut als Egypte zelf een land wordt dat de fundamentele mensenrechten en vrijheden eerbiedigt en geen enkele vreedzame politieke kracht in het land discrimineert; is voorts bezorgd dat het uitbreiden van de bufferzone in Gaza door Egypte om wapensmokkel tegen te gaan averechts kan werken, aangezien dit gepaard gaat met een grootschalige vernietiging van huizen en uitzetting van gezinnen uit Rafah;

14.    dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan om LGBT'ers niet meer te straffen voor het uiten van hun seksuele geaardheid en het uitoefenen van hun recht van vergadering op basis van de "losbandigheidswet", en om alle LGBT'ers vrij te laten die op grond van die wet zijn gearresteerd en gevangengenomen; dringt er bij de Egyptische regering op aan nationale strategieën vast te stellen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en LGBT'ers en de uitbanning van alle vormen van discriminatie, waarbij wordt gewaarborgd dat groepen die de rechten van vrouwen en LGBT'ers verdedigen, alsook andere maatschappelijke organisaties, op doeltreffende wijze worden geraadpleegd en betrokken bij het gehele proces;

15.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en de president van de Arabische Republiek Egypte en zijn interim-regering.