Ontwerpresolutie - B8-0026/2015Ontwerpresolutie
B8-0026/2015

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Egypte

12.1.2015 - (2014/3017(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Marietje Schaake, Marielle de Sarnez, Beatriz Becerra Basterrechea, Frédérique Ries, Ivan Jakovčić, Jozo Radoš, Louis Michel, Gérard Deprez, Pavel Telička, Alexander Graf Lambsdorff, Fredrick Federley namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0012/2015

Procedure : 2014/3017(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0026/2015
Ingediende teksten :
B8-0026/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0026/2015

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Egypte

(2014/3017(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien zijn eerdere resoluties over Egypte, in het bijzonder die van 6 februari 2014 over de situatie in Egypte[1] en die van 17 juli 2014 over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering in Egypte[2],

–       gezien de verklaringen van 23 juni 2014 van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-Moon, en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillav, over de oplegging van gevangenisstraffen aan diverse journalisten en de bevestiging van de doodvonnissen tegen diverse leden en aanhangers van de Moslimbroederschap,

 

–       gezien de Associatieovereenkomst EU-Egypte van 2001, die in werking trad in 2004 en versterkt werd door het actieplan van 2007, en gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 20 maart 2013 over de tenuitvoerlegging ervan,

–       gezien de grondwet van Egypte die op 14-15 januari 2014 bij referendum is aangenomen, in het bijzonder de artikelen 65, 70, 73, 75 en 155 ervan,

–       gezien de Egyptische wet nr. 107 van 24 november 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen,

–       gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU[3],

–       gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld[4],

–       gezien de EU-richtsnoeren inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline van 12 mei 2014,

–       gezien het speciale verslag van de Europese Rekenkamer van 2013 over de samenwerking van de EU met Egypte op het gebied van goed bestuur,

–       gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–       gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Egypte partij is,

–       gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering onmisbare pijlers zijn van een democratische en pluralistische samenleving; overwegende dat de vrijheid van pers en media een essentieel onderdeel van een democratie en een open samenleving vormt; overwegende dat in de in 2014 aangenomen Egyptische grondwet de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, zijn verankerd;

B.     overwegende dat de Egyptische overheid sinds de militaire interventie van juni 2013 een grootschalige campagne heeft gevoerd van willekeurige detentie, pesterijen, intimidatie en censuur tegen critici van de regering, onder wie journalisten en mensenrechtenactivisten, alsook tegen politieke tegenstanders, onder wie leden van de Moslimbroederschap; overwegende dat uit verslagen blijkt dat sinds juli 2013 meer dan 40 000 personen zijn vastgezet na nooit eerder geziene golven van massa-arrestaties en dat sinds juli 2013 naar schatting 1 400 betogers zijn gedood als gevolg van het gebruik van excessief en willekeurig geweld door de veiligheidstroepen; overwegende dat de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting sinds juli 2013 punten van bijzondere zorg zijn gebleven; overwegende dat Egypte door het Freedom House in het Freedom in the World-verslag over 2014 is ingeschaald als "niet vrij";

C.     overwegende dat duizenden demonstranten en gewetensgevangenen in Egypte zijn vastgezet sinds het Egyptische leger in juli 2013 de macht overnam; overwegende dat arrestaties en gevallen van willekeurige detentie ook na de verkiezing van president al-Sisi in mei 2014 hebben plaatsgevonden; overwegende dat een rechtbank op 11 juni 2014 Alaa Abdel Fattah, een prominente activist die een leidende rol speelde in de revolutie van 2011, en anderen tot vijftien jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld wegens schending van wet nr. 107 uit 2013 betreffende het recht op samenscholingen, optochten en vreedzame betogingen (demonstratiewet); overwegende dat andere prominente activisten, onder wie Mohamed Adel, Ahmed Douma en Ahmed Maher, evenals vooraanstaande vrouwenrechtenverdedigers, zoals Yara Sallam en Sana Seif, nog altijd gevangen zitten; overwegende dat de rechtbank van Caïro voor urgente aangelegenheden op 28 april 2014 toestemming heeft gegeven voor een verbod op de jeugdbeweging "6 april";

D.     overwegende dat een Egyptische rechtbank in de provincie Baheira in de Nijl-delta Karim al-Banna, een 21-jarige student, tot drie jaar cel heeft veroordeeld voor de vermelding op Facebook dat hij een atheïst is en voor het beledigen van de Islam;

E.     overwegende dat president al-Sisi het leger toestemming heeft gegeven voor het beschermen van staatsvoorzieningen en het berechten van personen die verdacht worden van aanvallen op staatsvoorzieningen; overwegende dat door wet nr. 136/2014 meer gezag wordt toegekend aan de militaire rechtbanken; overwegende dat deze wet tegen anti-regeringsbetogers gebruikt zal worden en militaire rechtszaken tegen burgers opnieuw zal invoeren;

F.     overwegende dat in de universele periodieke doorlichting van de VN 300 aanbevelingen werden gedaan, met inbegrip van het vrijlaten van iedereen die gearresteerd werd voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat zeven in Egypte gevestigde mensenrechtengroeperingen uit vrees voor vervolging niet hebben deelgenomen aan de VN-doorlichting van hun land;

G.     overwegende dat de vrijheid van pers in Egypte nog steeds enorm onder druk staat en dat journalisten nog steeds worden vastgehouden op basis van ongegronde beschuldigingen; overwegende dat het Hof van Cassatie, de hoogste rechtbank van Egypte, heeft bepaald dat de rechtszaken tegen de journalisten Mohammed Fahmy, Peter Greste en Baher Mohamed van Al-Jazeera procedurele gebreken vertoonden; overwegende dat er echter een nieuw proces tegen de drie journalisten wordt opgestart en dat de aanklachten tegen hen wegens het vervalsen van nieuws en betrokkenheid bij de Moslimbroederschap niet zijn ingetrokken;

H.     overwegende dat sinds oktober 2014 meer dan 110 studenten door de Egyptische autoriteiten werden gearresteerd en dat 18 studenten van de universiteit werden gestuurd wegens deelname aan betogingen voor academische vrijheid; overwegende dat deze arrestaties als preventieve aanvallen op de vrijheid van meningsuiting en vereniging worden beschouwd; overwegende dat meer dan 30 academici van universiteiten in heel Egypte een verklaring hebben gepubliceerd waarin zij de aanwezigheid van veiligheidstroepen op universiteitscampussen veroordelen;

I.      overwegende dat het hardhandig optreden van de Egyptische autoriteiten tegen de Moslimbroederschap, die sinds 21 december 2013 door Egypte als een terroristische organisatie wordt beschouwd, blijft duren en dat geassocieerde organisaties en politieke partijen eveneens worden verboden; overwegende dat een Egyptische strafrechter op 2 december 2014 in eerste aanleg doodstraffen heeft uitgesproken tegen 188 verdachten; overwegende dat deze veroordelingen de meest recente zijn van een reeks vervolgingen en processen die vol met procedurele onregelmatigheden en in strijd met internationale mensenrechtenwetgeving zijn; overwegende dat dit de derde dergelijke massaveroordeling in 2014 was; overwegende dat niemand verantwoordelijk werd gesteld voor het gebruik van buitensporig geweld in augustus 2013, wanneer veiligheidstroepen in kampen op het Raba'a al-Adawiya-plein binnenvielen;

J.      overwegende dat voormalig president Mubarak, zijn voormalig minister van binnenlandse zaken, Habib al-Adly, en zes andere medestanders op 29 november 2014 werden vrijgelaten nadat de aanklachten wegens moord en corruptie werden ingetrokken op basis van een technische fout;

K.     overwegende dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de eerbiediging van de wet en de uitvoering ervan essentiële pijlers zijn van de democratie; overwegende dat recente rechtspraktijken ernstige twijfels oproepen over de onafhankelijkheid van het rechtssysteem en over het vermogen ervan om de verantwoordingsplicht te waarborgen; overwegende dat met name de uitspraken waarmee de doodstraf wordt opgelegd de voorzichten op stabiliteit op lange termijn in Egypte dreigen te ondermijnen;

L.     overwegende dat Egypte wordt geconfronteerd met aanzienlijke economische uitdagingen, met inbegrip van onder meer het wegtrekken van buitenlands kapitaal, de toenemende inflatie en werkloosheid en de sterk stijgende openbare schuld, en veiligheidskwesties die onderdeel zijn van de globale terrorismedreiging; overwegende dat de veiligheidssituatie in de Sinaï kritiek is en dat honderden militairen werden gedood door jihadistische groepen die in het gebied actief zijn; overwegende dat minstens 33 soldaten omkwamen bij een terroristische aanval op 24 oktober 2014; overwegende dat op het schiereiland sinds 24 oktober 2014 de noodtoestand is afgekondigd;

M.    overwegende dat in artikel 75 van de Egyptische grondwet wordt gesteld dat alle burgers het recht hebben om op democratische wijze niet-gouvernementele verenigingen en stichtingen op te richten; overwegende dat de autoriteiten op 10 november 2014 aan alle organisaties van het maatschappelijk middenveld een deadline hebben opgelegd om zich te registeren volgens een uiterst repressieve wet op niet-gouvernementele verenigingen (wet nr. 84/2002), die nog uit het Mubarak-tijdperk stamt, en dat zij anders mogelijk strafrechtelijk vervolgd worden; overwegende dat de toepassing van deze wet alle organisaties van het maatschappelijk middenveld onder rechtstreekse controle van de regering moet plaatsen en dat veel Egyptische rechtenorganisaties daarom ervoor hebben gekozen zich als advocatenkantoor of vennootschap naar burgerlijk recht te registreren; overwegende dat momenteel over een herziening van de wet op verenigingen wordt gediscussieerd;

N.     overwegende dat de rechtsstaat, fundamentele vrijheden en de mensenrechten alsook sociale rechtvaardigheid en een hogere levensstandaard voor de burgers cruciale elementen zijn in de overgang naar een open, vrije, democratische en welvarende Egyptische maatschappij; overwegende dat onafhankelijke vakbonden en maatschappelijke organisaties hierbij een cruciale rol spelen en dat vrije media in elke democratie een cruciaal onderdeel van de samenleving vormen; overwegende dat de Egyptische vrouwen zich in de huidige periode van politieke en maatschappelijke overgang in het land in een zeer kwetsbare situatie blijven bevinden; overwegende dat de voorbije maanden het aantal arrestaties van homoseksuele mannen enorm is toegenomen; overwegende dat er in heel Egypte een aantal politie-invallen is geweest op vermoedelijke ontmoetingsplaatsen van homoseksuelen; overwegende dat de LGBT-gemeenschap wordt vervolgd en publiekelijk vernederd;

O.     overwegende dat vrouwelijke genitale verminking wijdverspreid blijft ondanks een wet van 2008 die deze praktijk strafbaar stelt, en dat geen enkele persoon die dit op meisjes uitvoert, met succes vervolgd is geweest;

P.     overwegende dat volgens het UNCHR en het EMHRN de situatie van vluchtelingen en asielzoekers in Egypte kritiek is en dat zij worden getroffen door moeilijke sociaaleconomische omstandigheden en een algemene verslechtering van de veiligheidssituatie wegens de politieke instabiliteit; overwegende dat criminele netwerken nog steeds actief zijn op (mensen)smokkelroutes in en naar de Sinaï;

Q.     overwegende dat in de grondwettelijke verklaring van 8 juli 2013 een politiek stappenplan voor Egypte is uitgestippeld; overwegende dat, in tegenstelling tot de routekaart, de Egyptische interim-president Adly Mansour ertoe heeft opgeroepen om eerst presidentsverkiezingen te houden; overwegende dat de interim-regering zich in haar programma ertoe verbonden heeft om te werken aan de invoering van een democratisch bestel, dat de rechten en vrijheden van alle Egyptenaren waarborgt, en het stappenplan te volgen met de volledige deelname van alle politieke spelers en met een referendum over de nieuwe grondwet, gevolgd door vrije en eerlijke parlementsverkiezingen, die op 22 en 23 maart zullen worden gehouden, en presidentsverkiezingen die tijdig zullen worden gehouden overeenkomstig alle wettelijke voorschriften;

R.     overwegende dat de oliesector in Egypte historisch de meeste buitenlandse investeringen aantrekt en dat olie de belangrijkste grondstof is die Egypte uitvoert; overwegende dat Egypte van de Golfstaten gratis olieleveranties heeft gekregen om de nieuwe regering te steunen; overwegende dat de regering een afgekondigd plan heeft aangenomen om vanaf juli 2014 binnen de vijf jaar energiesubsidies op te heffen en van plan is in april 2015 een plan aan te nemen voor de distributie van brandstof via intelligente kaarten teneinde de oliesmokkel naar buurlanden te controleren en de exacte behoefte aan brandstof te weten te komen;

S.     overwegende dat de VS op 22 juni 2014 hebben bekendgemaakt dat ze 575 miljoen USD aan militaire steun aan Egypte hadden toegekend, die sinds de afzetting van president Mohammed Morsi in 2013 bevroren waren; overwegende dat de middelen voornamelijk zullen worden gebruikt om bestaande defensiecontracten te financieren en dat 10 Apache-gevechtshelikopters zullen worden geleverd, die het leger tegen de militanten op het Sinaï-schiereiland kan inzetten;

T.     overwegende dat Egypte meermaals sinds de revolutie van januari 2011 onderhandelingen met het IMF is gestart om een lening van 4,8 miljard USD te krijgen, maar dat de onderhandelingen na 30 juni 2013 werden stopgezet; overwegende dat contacten hebben plaatsgevonden en dat IMF-deskundigen in november Egypte hebben bezocht om artikel-IV-raadplegingen uit te voeren (een beoordeling door IMF-deskundigen van de financiële en economische toestand van een land);

U.     overwegende dat het niveau en de intensiteit van de betrokkenheid van de EU bij Egypte conform het herziene Europees nabuurschapsbeleid, en met name als gevolg van de "meer voor meer"-strategie op stimulansen moet zijn gebaseerd en daarom afhangen van de vooruitgang die het land boekt op het vlak van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en gendergelijkheid;

V.     overwegende dat de EU traditioneel de belangrijkste handelspartner van Egypte is, goed is voor 22,9% van het handelsvolume van Egypte in 2013 en de eerste import- en exportpartner van het land is; overwegende dat de Europese Commissie op voorspraak van de Taskforce EU-Egypte aan Egypte bijkomende financiële steun heeft toegezegd voor een totaal bedrag van bijna 800 miljoen EUR; overwegende dat dit uit 303 miljoen EUR aan subsidies (90 miljoen EUR van Spring-middelen, 50 miljoen EUR als subsidiecomponent van de microfinanciële bijstandsoperatie en het verschil komt van de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid) en 450 miljoen EUR aan leningen (macrofinanciële bijstand) bestaat; overwegende dat de EU deze financiële steun echter enkel zal verstrekken als aan de noodzakelijke politieke en democratische voorwaarden wordt voldaan en de democratische transitie waar de volledige eerbiediging van mensen- en vrouwenrechten integraal deel van uitmaakt, wordt voortgezet en versterkt;

W.    overwegende dat de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de heer Lambrinidis, op 16 juni 2014 Caïro heeft bezocht en vergaderd heeft met de president, de Sjoera-raad en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat tijdens de discussies aandacht werd besteed aan de voorbereidingen voor de nieuwe ngo-wet en dat benadrukt werd hoeveel belang de EU hecht aan de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld in Egypte;

1.      uit zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende beperkingen van fundamentele democratische rechten, met name de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, politiek pluralisme en de rechtsstaat; roept op tot een onmiddellijke beëindiging van alle uitingen van geweld, opruiing, haatzaaiende taal, pesterijen, intimidatie en censuur jegens politieke tegenstanders, manifestanten, journalisten, bloggers, studenten, vakbondsvertegenwoordigers, vrouwenrechtenactivisten, actoren uit het maatschappelijk middenveld en minderheden door overheidsinstanties, veiligheidstroepen en -diensten en andere groeperingen in Egypte; veroordeelt het gebruik van buitensporig geweld tegen betogers;

2.      benadrukt het feit dat eerbiediging van de persvrijheid, de vrijheid van informatie en de vrijheid van opinie (online en offline) en politieke pluriformiteit van fundamenteel belang zijn voor de democratie; vraagt de Egyptische autoriteiten ervoor te zorgen dat deze vrijheden zonder willekeurige beperkingen en censuur in het land kunnen worden uitgeoefend en dat de vrijheid van meningsuiting wordt gegarandeerd;

3.      vraagt de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die worden vastgehouden voor het vreedzaam uitoefenen van hun vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, met inbegrip van de journalisten Mohammed Fahmy, Peter Greste en Baher Mohamed, alsook personen die worden vastgehouden wegens hun vermeende lidmaatschap van de Moslimbroederschap; vraagt de Egyptische autoriteiten het recht op een eerlijk proces in overeenstemming met internationale normen te garanderen;

4.      dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan onmiddellijk een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek te voeren naar de aantijgingen van buitensporig geweld, mishandeling en andere mensenrechtenschendingen, ook seksueel misbruik, door ordehandhavingstroepen tijdens betogingen, de verantwoordelijken te bestraffen, de slachtoffers herstel te verlenen en een onafhankelijk mechanisme op te richten voor de controle op en het onderzoek naar het gedrag van veiligheidstroepen; roept Egypte op het Statuut van Rome te ratificeren en lid te worden van het Internationaal Strafhof;

5.      vraagt de autoriteiten het presidentieel wetsbesluit nr. 136 van 2014 in te trekken en dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan burgers niet meer in militaire rechtbanken te berechten en alle vonnissen van militaire rechtbanken tegen burgers sinds juli 2013 te annuleren;

6.      vraagt de Egyptische autoriteiten de demonstratiewet van november 2013 te herroepen en een echte dialoog aan te gaan met organisaties van het maatschappelijk middenveld en juridische deskundigen om wetgeving over het recht op vereniging en vergadering vast te stellen in overeenstemming met internationale normen en het recht te vrijwaren om een vereniging op te richten, met inbegrip van het recht financiering te ontvangen en te verstrekken, zoals in artikel 75 van de Egyptische grondwet is vastgelegd;

7.      verzoekt de bevoegde autoriteiten het ontwerp van het ministerie van Maatschappelijke Solidariteit voor een nieuwe ngo-wet te herzien, benadrukt dat de nieuwe wet in overeenstemming moet zijn met de Egyptische grondwet en met alle internationale verdragen waarbij Egypte partij is;

8.      herinnert de Egyptische regering aan haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor de beveiliging en veiligheid van alle burgers, ongeacht hun politieke standpunt, hun lidmaatschap van een politieke partij of hun politieke overtuiging, benadrukt dat enkel de opbouw van een werkelijk pluralistische maatschappij, waarin de verscheidenheid aan meningen en levensstijlen wordt gerespecteerd, kan zorgen voor stabiliteit en veiligheid op lange termijn in Egypte en verzoekt de Egyptische autoriteiten zich in te zetten voor een dialoog en voor geweldloosheid, alsook voor een inclusief bestuur;

9.      wijst op de belangrijke rol van Egypte als internationale speler en hoopt dat het land een actieve rol zal blijven vervullen bij het opstarten van echte vredesonderhandelingen die een einde zullen maken aan het Arabisch-Israëlische conflict; benadrukt eveneens de constructieve bijdrage van Egypte aan het streven naar stabiliteit in het Middellandse-Zeegebied, momenteel met name in Libië sinds de ontvoering van 20 Egyptische Kopten op 3 januari 2015, en in het Midden-Oosten; herhaalt dat de EU bereid is met Egypte als partner in de regio te werken om deze ernstige dreigingen aan te pakken;

10.    betuigt zijn volledige solidariteit met de Egyptische bevolking in haar strijd tegen terrorisme en gewelddadig extremisme; veroordeelt de terroristische aanvallen op Egyptische burgers en militairen; betuigt zijn oprechte medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers;

11.    is bezorgd over het gebrek aan eerbiediging van judiciële normen en een onafhankelijke rechterlijke macht, zoals gedefinieerd door nationale en internationale wetten; vraagt de EU de kwestie van de scheiding der machten in Egypte als prioriteit te beschouwen; herinnert er in dit verband aan dat de hervorming van de rechterlijke macht en het verbod op ongerechtvaardigde inmenging door de uitvoerende macht in gerechtelijke kwesties cruciaal zijn om een daadwerkelijke scheiding der machten voort te brengen;

12.    benadrukt dat de antiterrorismewetten van Egypte ook werden gebruikt om in een aantal rechtszaken tot een veroordeling te komen; dringt er bij de president op aan om onverwijld op te treden, ook via zijn grondwettelijk recht om gratie te verlenen, teneinde te waarborgen dat er geen doodstraf wordt uitgevoerd en dat niemand in Egypte kan worden vastgehouden op grond van een vonnis dat is uitgesproken in een gerechtelijke procedure die niet aan deze vereisten voldoet; verzoekt de autoriteiten om onverwijld een officieel moratorium op executies in te stellen, als een eerste stap in de richting van de afschaffing ervan;

13.    vraagt de EU reeds lang bestaande structurele kwesties in verband met de behandeling van vluchtelingen door Egypte aan te pakken, zoals het detentiebeleid en het gebrek aan toegang tot onderwijs en werk voor erkende vluchtelingen; vraagt Egypte ervoor te zorgen dat regelgeving over het recht op asiel in overeenstemming is met de grondwet en internationale normen; dringt erop aan vluchtelingen te beschermen tegen geweld en uitbuiting, vooral seksueel geweld en gendergerelateerd geweld;

14.    stelt vast dat de daling van de olieprijzen rechtstreeks zal leiden tot een lagere toekenning van energiesubsidies, hetgeen de grootste uitdaging was waarmee de postrevolutionaire regimes sinds de revolutie van 25 januari werden geconfronteerd; is bezorgd dat deze daling enorme gevolgen zal hebben voor veel plannen van de regering, waarvan de belangrijkste is de inspanningen om een veilige marge ten opzichte van buitenlandse valuta te behouden;

15.    dringt er bij de Egyptische regering op aan armoede, verwaarlozing en ongenoegen bij de lokale bedoeïenstammen in de Sinaï aan te pakken en roept de Egyptische autoriteiten op hun uiterste best te doen om de criminele netwerken die nog steeds actief zijn op (mensen)smokkelroutes in en naar de Sinaï, een halt toe te roepen;

16.    dringt er bij de Egyptische autoriteiten op aan om LGBT'ers niet meer te straffen, op basis van de losbandigheidswet, voor het uiten van hun seksuele geaardheid en het uitoefenen van hun recht op vergadering, en om alle LGBT'ers vrij te laten die op grond van die wet zijn gearresteerd en gevangengenomen; dringt er bij de Egyptische regering op aan nationale strategieën vast te stellen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en LGBT'ers en de uitbanning van alle vormen van discriminatie, waarbij wordt gewaarborgd dat groepen die de rechten van vrouwen en LGBT'ers verdedigen, alsook andere maatschappelijke organisaties, op doeltreffende wijze worden geraadpleegd en betrokken bij het gehele proces;

17.    herhaalt dat de EU-verkiezingsobservatiemissie voor de presidentsverkiezingen van mei 2014 in Egypte in haar voorlopige verklaring heeft gesteld dat hoewel de nieuwe grondwet een brede reeks grondrechten bevat, de eerbiediging van deze rechten niet voldoet aan de grondwettelijke beginselen, en dat in het land een algemeen klimaat van beperkte vrijheid van meningsuiting kan worden waargenomen, met zelfcensuur door journalisten tot gevolg; vraagt de Egyptische autoriteiten voor de voorbereidingen voor de parlementsverkiezingen, die voor 22-23 maart 2015 zijn aangekondigd, de tekortkomingen van de presidentsverkiezingen aan te pakken;

18.    spreekt andermaal zijn grote solidariteit uit met het Egyptische volk in de huidige moeizame transitieperiode in hun land; verzoekt om een gemeenschappelijke strategie van de lidstaten ten aanzien van Egypte; dringt er nogmaals bij de Raad, de VV/HV en de Commissie op aan in hun bilaterale betrekkingen met en bij hun financiële steun aan Egypte actief te handelen volgens het conditionaliteitsbeginsel ("meer voor meer") en rekening te houden met de grote economische uitdaging waar het land voor staat; pleit in dit verband opnieuw voor duidelijke en gezamenlijk overeengekomen criteria; herhaalt zijn belofte om het Egyptische volk te ondersteunen bij het proces in de richting van democratische en economische hervormingen;

19.    moedigt de vertegenwoordigers van de EU-delegatie en de ambassades van de EU-lidstaten in Caïro ertoe aan om aanwezig te zijn bij politiek gevoelige rechtszaken van Egyptische en buitenlandse journalisten, bloggers, vakbondsvertegenwoordigers en maatschappelijke activisten in het land;

20.    vraagt de VV/HV om verduidelijking van de specifieke maatregelen die werden genomen als reactie op het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de EU-steun aan Egypte te herzien, ook in verwijzing naar het verslag van de Rekenkamer van 2013; verzoekt in het bijzonder om opheldering over de status van: i) het geplande programma voor de hervorming van het strafrecht; ii) de EU-programma's voor begrotingssteun; iii) het programma ter bevordering van de handel en de binnenlandse markt; en iv) de deelname van Egypte aan regionale EU-programma's als Euromed Police en Euromed Justice;

21.    verzoekt om een EU-breed verbod op de uitvoer naar Egypte van inbraak- en bewakingstechnologieën die kunnen worden gebruikt om burgers te bespioneren en onderdrukken; verzoekt om een verbod, in overeenstemming met het Akkoord van Wassenaar, op de uitvoer van beveiligingsapparatuur of militaire hulp die kan worden ingezet voor de onderdrukking van vreedzaam protest;

22.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en de president van de Arabische Republiek Egypte en de Egyptische interim-regering.