ONTWERPRESOLUTIE over het rapport van de Amerikaanse Senaat over het gebruik van foltering door de CIA
4.2.2015 - (2014/2997(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Charles Tannock, Timothy Kirkhope, Jørn Dohrmann namens de ECR-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0123/2015
B8‑0123/2015
Resolutie van het Europees Parlement over het rapport van de Amerikaanse Senaat over het gebruik van foltering door de CIA
Het Europees Parlement,
– gezien het rapport d.d. 9 december 2014 van de United States Senate Intelligence Committee over het programma van de Central Intelligence Agency (CIA) voor detentie en ondervraging,
– gezien de verklaringen van de Commissie inzake de noodzaak voor de betrokken lidstaten om een onderzoek in te stellen naar de beschuldigingen van betrokkenheid bij de uitleverings- en geheime detentieprogramma's van de CIA,
– gezien de EU-verklaring van 7 maart 2011 op de 16e zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten inzake de VN-studie over geheime detentie,
– gezien de verschillende initiatieven en lopende onderzoeken op nationaal niveau,
– gezien de conclusies van de nationale onderzoeken die al in bepaalde lidstaten zijn uitgevoerd,
– gezien de nota van DG IPOL over de resultaten van de onderzoeken naar het CIA-programma voor buitengewone uitleveringen en geheime detentiecentra in Europese landen in het licht van het nieuwe rechtskader na het Verdrag van Lissabon,
– gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA (O‑000079/2013 – B7‑0215/2013 en O‑000080/2013 – B7‑0216/2013),
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de EU is gegrondvest op de beginselen van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden en eerbiediging van de menselijke waardigheid en het internationale recht;
B. overwegende dat in verschillende lidstaten onderzoeken zijn of worden uitgevoerd naar beschuldigingen van betrokkenheid bij het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA;
C. overwegende dat de EU een intern beleid voor veiligheid en terrorismebestrijding heeft ontwikkeld dat gebaseerd is op politiële en justitiële samenwerking en bevordering van informatie-uitwisseling;
D. overwegende dat de eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat en een effectief democratisch parlementair toezicht op de veiligheidsdiensten belangrijke elementen van deze samenwerking zijn;
E. overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en de VS berusten op een sterk partnerschap en samenwerking op talrijke gebieden, met inbegrip van terrorismebestrijding, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden als democratie, de rechtsstaat en de grondrechten;
F. overwegende dat het rapport d.d. 9 december 2014 van de United States Senate Intelligence Committee het resultaat is van een vijfjarig onderzoek naar het programma van de Central Intelligence Agency (CIA) voor detentie en ondervraging na de terreuraanvallen van 11 september 2001;
G. overwegende dat de opkomst van IS, en met name de aanwezigheid van talloze Europese onderdanen in de gelederen van deze organisatie en hun daaropvolgende terugkeer naar hun thuisland, een volledig nieuwe veiligheidssituatie voor de EU creëert;
1. neemt kennis van de inhoud van het rapport van de United States Senate Intelligence Committee;
2. wijst er nogmaals op dat doeltreffende terrorismebestrijding en eerbiediging van de mensenrechten elkaar niet uitsluiten maar complementaire en elkaar versterkende doelstellingen zijn;
3. benadrukt dat de eerbiediging van de grondrechten van essentieel belang is voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid;
4. erkent dat de lidstaten zich bereid hebben verklaard het internationale recht te eerbiedigen;
5. moedigt de lidstaten aan om waar mogelijk onafhankelijke en effectieve onderzoeken naar schendingen van de mensenrechten in te stellen;
6. erkent dat de onderzoeken van de lidstaten gebaseerd moeten zijn op sluitend juridisch bewijsmateriaal en de eerbiediging van de nationale rechtsstelsels, het internationale en het EU-recht, het subsidiariteitsbeginsel ten aanzien van nationale veiligheidskwesties en eventuele vereisten van lopende strafrechtelijke onderzoeken;
7. verzoekt de lidstaten om in het licht van de toenemende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen lidstaten en derde landen te zorgen voor democratische controle op de veiligheidsdiensten en hun activiteiten door middel van passend intern, uitvoerend, gerechtelijk en onafhankelijk parlementair toezicht;
8. wijst nogmaals op zijn standpunt dat de internationale strijd tegen het terrorisme en de bilaterale en multilaterale internationale samenwerking op dat vlak, bijvoorbeeld in NAVO-verband of tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten, onder volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en onder passend democratisch en gerechtelijk toezicht moeten verlopen;
9. onderstreept dat nauwe samenwerking tussen de lidstaten en tussen de EU en de VS bij het bestrijden en tegengaan van terrorisme in de huidige moeilijke veiligheidssituatie van essentieel belang is;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de NAVO, de Verenigde Naties en de regering en beide huizen van het Congres van de Verenigde Staten.