Ontwerpresolutie - B8-0126/2015Ontwerpresolutie
B8-0126/2015

ONTWERPRESOLUTIE over terrorismebestrijdingsmaatregelen

4.2.2015 - (2015/2530(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Timothy Kirkhope, Charles Tannock namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0122/2015

Procedure : 2015/2530(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0126/2015
Ingediende teksten :
B8-0126/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0126/2015

Resolutie van het Europees Parlement over terrorismebestrijdingsmaatregelen

(2015/2530(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien de artikelen 2, 3, 6, 7 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 4, 16, 20, 67, 68, 70, 71, 72, 75, 82, 83, 84, 85, 86, 87 en 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–       gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 6, 7, 8, 10, lid 1, 11, 12, 21, 47 tot 50, 52 en 53,

–       gezien de mededeling van de Commissie van 20 juni 2014 over het laatste verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie 2010-2014 (COM(2014)0365),

–       gezien het verslag van Europol voor 2014 over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in de EU (TE-SAT),

–       gezien resolutie 2178(2014) van de VN-Veiligheidsraad van 24 september 2014 over terroristische daden die een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid,

–       gezien de interneveiligheidsstrategie van de EU, zoals goedgekeurd door de Raad op 25 februari 2010,

–       gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie[1],

–       gezien de dreigingsevaluatie van Europol voor 2014 inzake door internet gefaciliteerde georganiseerde criminaliteit (Internet Organised Crime Threat Assessment, iOCTA),

–       gezien het verslag van Europol over de dreigingsevaluatie van de georganiseerde criminaliteit van 2013 (SOCTA),

–       gezien zijn debat in de plenaire vergadering van 28 januari 2015 over terrorismebestrijdingsmaatregelen,

–       gezien de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) van 29 en 30 januari 2015 in Riga,

–       gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over vernieuwing van de EU-strategie voor interne veiligheid[2],

–       gezien de verklaring van de informele JBZ-Raad van 11 januari 2015,

–       gezien de conclusies van de JBZ-Raad van 9 oktober en 5 december 2014,

–       gezien het verslag van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding aan de Europese Raad van 24 november 2014 (15799/14),

–       gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2015, dat op 16 december 2014 is gepubliceerd (COM(2014)0910),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2014 getiteld "Radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme voorkomen: naar een krachtiger beleidsantwoord van de EU" (COM (2013)0941),

–       gezien advies 01/2014 van de Werkgroep gegevensbescherming artikel 29 over de toepassing van noodzakelijkheids- en evenredigheidsconcepten en gegevensbescherming binnen de wethandhavingssector,

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de EU en haar lidstaten in de eerste plaats een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de veiligheid en vrijheid van de Europese burgers te waarborgen en om passende maatregelen te nemen om levensbedreigende handelingen te voorkomen; overwegende dat vrijheid en veiligheid doelstellingen zijn die tegelijkertijd moeten worden nagestreefd en dat, om vrijheid te bereiken, veiligheidsmaatregelen altijd gebaseerd moeten zijn op de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid en eerbiediging van de grondrechten, en in overeenstemming moeten zijn met de rechtsstaatbeginselen en internationale verplichtingen;

B.     overwegende dat terrorisme een wereldwijde bedreiging is die op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau moet worden aangepakt om de veiligheid van onze burgers te versterken, de fundamentele waarden van vrijheid, democratie en mensenrechten te verdedigen en het internationaal recht te handhaven;

C.     overwegende dat de veiligheidssituatie in Europa de afgelopen jaren drastisch is veranderd vanwege nieuwe conflicten en omwentelingen in de onmiddellijke nabijheid van de EU, de snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën en de verontrustende toename van de radicalisering, die tot geweld en terrorisme leidt, zowel in de EU als in haar buurlanden;

D.     stelt vast dat de aard en de handelswijzen van het terrorisme veranderen, van gecentraliseerde organisaties tot meer gedecentraliseerd en autonome netwerken, waardoor een multilaterale aanpak noodzakelijk wordt;

E.     overwegende dat de EU te kampen heeft met een groeiende dreiging van terrorisme van eigen bodem, die uitgaat van 'buitenlandse strijders', namelijk personen die naar een andere staat dan hun lidstaat van verblijf of nationaliteit trekken met het oog op het plegen, plannen of voorbereiden van terroristische daden, of het verstrekken of ontvangen van terroristische opleiding, onder meer in verband met gewapende conflicten; overwegende dat naar schatting tussen 3 500 en 5 000 personen de EU hebben verlaten om buitenlandse strijders te worden in Syrië, Irak en Libië;

F.     overwegende dat de verspreiding van terrorisme vereenvoudigd en verergerd is door het gebruik van het internet en de sociale media, die de structuur, de methoden en de vormen van financiering van de terroristische netwerken complexer en moeilijker opspoorbaar hebben gemaakt; overwegende dat terroristische groeperingen dankzij het cyberterrorisme de mogelijkheid hebben om zonder de fysieke hindernis van grenzen banden aan te knopen en te onderhouden, waardoor zij minder op steunpunten en toevluchtsoorden in de landen zijn aangewezen;

G.     overwegende dat het internet en de sociale netwerken steeds meer door terroristische organisaties worden gebruikt om internetgebruikers aan te werven, te financieren, op te leiden en aan te zetten tot het verspreiden van terrorisme en het plegen van terroristische aanslagen;

1.      veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de gruweldaden in Parijs en geeft nogmaals uiting aan zijn diepste gevoelens van medeleven en eenheid met het Franse volk in de strijd tegen het terrorisme en de aanval op onze democratische waarden en vrijheden;

2.      merkt op dat beleids- en andere maatregelen ter bestrijding van terrorisme alleen doeltreffend kunnen zijn als zij overeenkomstig het internationale recht, met name het internationale mensenrechtenrecht, worden uitgevoerd;

3.      benadrukt dat de bedreiging die uitgaat van buitenlandse strijders en terrorisme in het algemeen een strategie voor terrorismebestrijding vergt die gebaseerd is op een gelaagde totaalaanpak met aandacht voor onderliggende factoren zoals radicalisering, het ontwikkelen van sociale cohesie en integratie, het analyseren en neutraliseren van de factoren die aanzetten tot het plegen van terreurdaden, het voorkomen van het afreizen om zich aan te sluiten bij terroristische organisaties, het voorkomen en indammen van het ronselen voor en deelnemen aan conflicten, het doorbreken van de financiële steun aan terroristische organisaties en aan personen die zich daarbij willen aansluiten, het in voorkomend geval overgaan tot vastberaden rechtsvervolging en het aanreiken van de passende instrumenten aan rechtshandhavingsinstanties om hun taak te vervullen met volledige eerbiediging van de fundamentele rechten;

4.      constateert met bezorgdheid dat steeds meer EU-onderdanen naar conflictgebieden afreizen om zich aan te sluiten bij terroristische organisaties en daarna terugkeren naar EU-grondgebied, waar zij een risico vormen voor de interne veiligheid van de Unie en het leven van EU-burgers;

5.      stelt met bezorgdheid vast dat terroristische organisaties in toenemende mate gebruik maken van het internet en de communicatietechnologie om te communiceren, aanslagen te plannen en propaganda te verspreiden; vraagt dat internet- en socialemediabedrijven samenwerken met regeringen en rechtshandhavingsinstanties om dit probleem te bestrijden, met de verzekering dat de algemene beginselen inzake vrije meningsuiting en persoonlijke levenssfeer te allen tijde worden gerespecteerd;

6.      wijst op de dringende noodzaak om meer werk te maken van het voorkomen van radicalisering en om deradicaliseringsprogramma's te bevorderen door het mondig maken en actief betrekken van gemeenschappen en maatschappelijke organisaties op nationaal en lokaal vlak, om de verspreiding van extremistische ideologieën een halt toe te roepen; verzoekt de Commissie het EU-netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN) te versterken;

7.      wijst erop dat de lidstaten initiatieven moeten ondernemen om de problemen van radicalisering aan de basis aan te pakken en programma's en sociale maatregelen voor sociale integratie, tolerantie, onderwijs en deradicalisering moeten aanmoedigen, in parallel met wethandhaving en gerechtelijke stappen;

8.      wijst met ernstige bezorgdheid op het verschijnsel van radicalisering in de gevangenissen en spoort de lidstaten aan optimale werkwijzen op dit gebied uit te wisselen;

9.      verzoekt alle lidstaten het verkeer van terroristische personen te voorkomen door versterkte controles aan de buitengrenzen, een meer systematisch en efficiënte controle van reisdocumenten, de aanpak van illegale wapenhandel en frauduleus gebruik van identiteitsdocumenten en het identificeren van risicogebieden;

10.    onderstreept dat de Europese agentschappen en nationale rechtshandhavingsinstanties de strijd moeten aanbinden tegen de voornaamste bronnen van inkomsten voor terroristische organisaties, onder meer witwassen van geld, mensenhandel en illegale wapenhandel; dringt in dit verband aan op de volledige implementatie van de EU‑wetgeving op dit gebied, om een gecoördineerde aanpak in de hele EU te hebben;

11.    dringt ten stelligste aan op betere informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en de EU-agentschappen; onderstreept voorts de noodzaak van een verbeterde, intensievere en snellere wereldwijde uitwisseling van informatie inzake rechtshandhaving; vraagt dat de lidstaten zorgen voor een efficiëntere operationele samenwerking door vaker gebruik te maken van waardevolle bestaande instrumenten zoals gemeenschappelijk onderzoeksteams, het systeem voor het traceren van terrorismefinanciering en de overeenkomsten inzake persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens), alsook door sneller en efficiënter relevante gegevens en informatie uit te wisselen, met passende waarborgen inzake gegevensbescherming en privacy;

12.    dringt aan op de goedkeuring van de PNR-richtlijn van de EU, die zou zorgen voor een wettelijk kader voor de uitwisseling van passagiersgegevens terwijl de hoogste normen van gegevensbeschermingsrechten en verhaal worden gewaarborgd en die tegelijk de lacunes zou vullen in de gegevensuitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties waarvan ernstige misdadigers en terroristen profiteren;

13.    verzoekt de lidstaten beter gebruik te maken van Europol en het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit door efficiënter, sneller en systematischer relevante informatie van hun nationale overheden uit te wisselen;

14.    vraagt dat wordt aangedrongen op betere communicatie en samenwerking tussen de bestaande EU-agentschappen, onder meer Europol, SITCEN en FRONTEX, om de samenwerking en de uitwisseling van informatie gemakkelijker te doen verlopen;

15.    vraagt dat de EU actief ijvert voor een wereldwijd partnerschap tegen terrorisme en nauw samenwerkt met regionale acteurs zoals de Afrikaanse Unie, de Samenwerkingsraad van de Golf en de Arabische Liga, en in het bijzonder met de landen die grenzen aan Syrië en Irak en de landen die de dramatische gevolgen van het conflict ondervinden, zoals Jordanië, Libanon en Turkije, alsook met de VN en met name het VN-Comité terrorismebestrijding; dringt in dit verband aan op meer dialoog tussen de ontwikkelings- en veiligheidsdeskundigen van de EU en deze landen;

16.    vraagt dat de Commissie onverwijld de huidige instrumenten evalueert en tegelijk de resterende lacunes in de terrorismebestrijding beoordeelt, en dat zij een brede evaluatie maakt van de uitvoering van de maatregelen die op het gebied van interne veiligheid zijn goedgekeurd vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

17.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten.