Ontwerpresolutie - B8-0224/2015Ontwerpresolutie
B8-0224/2015

ONTWERPRESOLUTIE over het memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Arabische Liga om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme

4.3.2015 - (2015/2573(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Javier Couso Permuy, Marie-Christine Vergiat, Sabine Lösing, Paloma López Bermejo, Marina Albiol Guzmán, Sofia Sakorafa, Kostas Chrysogonos, Fabio De Masi, Martina Michels, Kateřina Konečná namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2015/2573(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0224/2015
Ingediende teksten :
B8-0224/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0224/2015

Resolutie van het Europees Parlement over het memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Arabische Liga om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme

(2015/2573(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Dienst voor extern optreden en het secretariaat-generaal van de Arabische Liga, dat op 19 januari 2015 in Brussel is ondertekend,

–       gezien de verklaring van de Europese Unie (EU) en de Arabische Liga (League of Arab States, LAS) die werd aangenomen op de ministeriële bijeenkomst EU-LAS in Athene op 11 juni 2014,

–       gezien de conclusies van de buitengewone zitting van de Raad van de Liga van Arabische Staten op ministerieel niveau op 15 januari 2015 in Caïro, en met name zijn verklaring "Safeguarding the Arab National Security and Counter-Terrorism" (vrijwaring van de Arabische nationale veiligheid en terrorismebestrijding),

–       gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU over terrorismebestrijding van 9 februari 2015,

–       gezien de OESO-richtsnoeren voor terrorismepreventie,

–       gezien de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de resoluties 2170 en 2178,

–       gezien het gezamenlijk werkprogramma van de EU en de LAS dat in november 2012 werd aangenomen en in 2014 werd bijgewerkt,

–       gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

–       gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) uit 1966,

–       gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–       gezien het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens,

–       gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–       gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (UNCAT),

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de eerbiediging van de grondrechten en de burgerlijke vrijheden van essentieel belang is voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid; overwegende dat samenwerking tussen staten en internationale actoren inzake veiligheidskwesties met volledige inachtneming van de mensenrechten en het internationale recht moet geschieden;

B.     overwegende dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het secretariaat-generaal van de LAS onlangs een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme;

C.     overwegende dat het memorandum tussen de EU en de LAS tot doel heeft de samenwerking tussen de partijen uit te bouwen en gesprekken te voeren over politieke en veiligheidskwesties, zoals vroegtijdige waarschuwing voor en reactie op crises, de strijd tegen het terrorisme, de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens;

D.     overwegende dat beide partijen zijn overeengekomen ervaringen, informatie en goede werkwijzen uit te wisselen via verschillende mechanismen, zoals het instellen van institutionele communicatiekanalen, de ontwikkeling van raadgevende bijeenkomsten en intensievere raadplegingen, en het opzetten van gemeenschappelijke werkgroepen, workshops en/of conferenties;

E.     overwegende dat de recente toename van racisme, waaronder islamofobie en antisemitisme, zeer zorgwekkend is en niet bijdraagt tot een constructief debat over inclusiviteit, maar integendeel alleen maar verdere polarisatie in de hand werkt;

F.     overwegende dat de LAS andermaal haar krachtige veroordeling heeft uitgesproken van de Islamitische Staat van Irak en Syrië, het al-Nusra Front en alle aan al-Qaida gelieerde en andere terroristische organisaties en groeperingen die onschuldige burgers doden, archeologische en religieuze plaatsen vernielen, de stabiliteit en de vrede onder de bevolking verstoren en overheidsinstellingen aan het wankelen brengen; overwegende dat de LAS ook heeft herhaald dat terrorisme en de door deze groeperingen gepleegde terreurdaden niet met een bepaalde godsdienst, nationaliteit of cultuur mogen worden geassocieerd;

G.     overwegende dat de LAS de vrijwaring van de Arabische nationale veiligheid en terrorismebestrijding zal bespreken op haar 143e gewone zitting, op 9 en 10 maart 2015 in Caïro;

1.      vindt dat we de verleiding moeten weerstaan om, zoals in het verleden, onder inroeping van veiligheid, stabiliteit en de bestrijding van gewelddadig extremisme, in zee te gaan met bepaalde autoritaire regimes die lid zijn van de LAS, aangezien dit niet alleen kortzichtig maar ook ondoeltreffend is; uit zijn bezorgdheid over het versterken van de samenwerking met zeer repressieve staten die zich bezondigen aan grootschalige mensenrechtenschendingen, waaronder de toepassing van de doodstraf voor een hele reeks misdrijven, foltering, lijfstraffen, willekeurige executies en detenties, massale militaire rechtszaken, hardhandig optreden tegen sociale protesten of bezetting van andere gebieden;

2.      verwerpt de valse tweedeling tussen veiligheid en vrijheid; is van oordeel dat de vrijheid van het individu en de eerbiediging van de grondrechten binnen elke maatschappij een hoeksteen van en een voorwaarde voor veiligheid vormen;

3.      is zeer kritisch over de rol die de verschillende westerse interventies van de afgelopen jaren hebben gespeeld in het aanwakkeren van radicalisering, met name in het Midden-Oosten en de landen van het zuidelijk nabuurschap; wijst erop dat dergelijk beleid terrorisme niet tegengaat, maar juist in de hand werkt, en dus overboord moet worden gegooid;

4.      vraagt de lidstaten van de EU en de LAS geen politieke, economische of militaire steun meer te verlenen aan regimes of terroristische groeperingen die zich inlaten met terroristische activiteiten of die terroristische activiteiten vergoelijken; benadrukt met name dat de EU, haar lidstaten en haar partnerlanden van de LAS hun strategie ter bestrijding van het internationale terrorisme en alle andere vormen van criminaliteit moeten baseren op de regels van de rechtsstaat en op de eerbiediging van de grondrechten; onderstreept voorts dat het externe optreden van de Unie ter bestrijding van het internationale terrorisme in de eerste plaats gericht moet zijn op preventie en op een beleid dat alle soorten militaire interventie afwijst, dat de positie van de EU in internationale onderhandelingen grondig heroverwogen moet worden, en dat er moet worden gewerkt aan meer politiek overleg, verdraagzaamheid en begrip tussen de verschillende culturen, beschavingen en godsdiensten;

5.      roept beide partijen bij de overeenkomst andermaal op de bestaande terrorismebestrijdings- en veiligheidsmaatregelen aan een grondige evaluatie te onderwerpen, met name wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Arabisch Handvest voor de rechten van de mens;

6.      benadrukt dat van elke maatregel die de grondrechten inperkt, de noodzaak en evenredigheid moet worden getoetst; eist nogmaals dat er democratisch en gerechtelijk toezicht wordt gehouden op en rekenschap wordt afgegeven over het terrorismebestrijdingsbeleid, en benadrukt dat maatregelen ter bestrijding van terrorisme die achteraf gezien onnodig, ondoeltreffend en onevenredig blijken, moeten worden ingetrokken; benadrukt ook dat schendingen van de grondrechten moeten worden onderzocht en rechtgezet, en dat er nieuwe vormen van democratisch toezicht moeten worden ontwikkeld;

7.      is ervan overtuigd dat een samenleving om gewelddadige radicalisering te voorkomen vooral werk moet maken van inclusiviteit en wederzijds begrip voor culturele en godsdienstige verschillen, zodat duurzame tolerantie wordt bevorderd;

8.      onderstreept dat discriminatie radicaliserings- en geweldpatronen in de hand werkt; benadrukt dat gelijkheids- en non-discriminatienormen moeten worden aangevuld met specifieke beleidsstrategieën om alle vormen van racisme, met inbegrip van islamofobie en antisemitisme, tegen te gaan;

9.      spreekt zijn steun uit voor maatregelen die etnische en religieuze minderheden leren het heft in eigen hand te nemen om de sociale en economische status van hun respectieve gemeenschappen op middellange en lange termijn te helpen verbeteren;

10.    brengt in herinnering dat veiligheidsmaatregelen – met inbegrip van maatregelen ter bestrijding van terrorisme – moeten worden ontworpen om de vrijheid van het individu te garanderen, volledig moeten stroken met de regels van de rechtsstaat en de verplichtingen inzake de grondrechten, onder meer wat privacy- en gegevensbescherming betreft, en dat ze altijd voor de rechter moeten kunnen worden aangevochten;

11.    is bezorgd over het feit dat in het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU de nadruk ligt op militaire "oplossingen", hetgeen resulteert in tal van militaire steunprogramma's voor autoritaire regimes die tot doel hebben hun militaire capaciteit te versterken, waardoor hun repressieve beleid wordt gesteund;

12.    is van mening dat de EU in het kader van de evaluatie van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) haar extern beleid, en met name haar strategie voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, grondig moet herzien, aangezien het gefaald heeft; verzoekt de EU een nieuw kader voor de betrekkingen met de landen en regio's in kwestie te scheppen op basis van niet-inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden en eerbiediging van hun soevereiniteit, met als doel de ontwikkeling van naburige gebieden te ondersteunen en werkgelegenheid en onderwijs te bevorderen, en niet op basis van "associatieovereenkomsten" die vooral bedoeld zijn om vrijhandelszones in te stellen die de belangen van grote bedrijven aan Europese zijde dienen;

13.    verzet zich tegen het huidige klimaat waarin paranoïde angst wordt gewekt om er nog meer terrorismebestrijdingsmaatregelen door te jagen zonder dat de wettelijke noodzaak daarvan of het huidige arsenaal aan terrorismebestrijdingsmaatregelen is beoordeeld;

14.    is van mening dat het bestrijden van illegale wapenhandel voor de EU een prioriteit moet zijn bij de aanpak van zware en georganiseerde internationale criminaliteit; vindt met name dat er nog meer moet worden samengewerkt op het vlak van informatie-uitwisseling en het traceren en vernietigen van verboden wapens;

15.    uit scherpe kritiek op de intensieve wapenhandel van sommige EU-lidstaten met verschillende zeer repressieve lidstaten van de LAS, zoals Saudi-Arabië, Egypte of Marokko; verzoekt de Raad in dit verband na te gaan of er sprake is geweest van inbreuk op de EU-gedragscode voor de wapenuitvoer en stringente maatregelen vast te stellen om te waarborgen dat deze code door alle leden volledig wordt nageleefd; verzoekt om de uitvoer van traangas en materiaal voor het in bedwang houden van mensenmassa's naar landen van de LAS op te schorten en te verbieden totdat er onderzoek is verricht naar oneigenlijk gebruik ervan en totdat degenen die zich aan dat oneigenlijke gebruik schuldig hebben gemaakt, ter verantwoording zijn geroepen;

16.    herhaalt dat de lidstaten van de EU en de LAS de onderliggende oorzaken van gewelddadig extremisme moeten aanpakken op een wijze die strookt met de mensenrechtenwetgeving en het internationaal recht, in plaats van repressieve regimes of groeperingen in deze landen aan te moedigen of te steunen;

17.    hekelt het proces van Khartoem alsook elke andere samenwerking inzake migratie met landen die de mensenrechten schenden; veroordeelt misbruik van het migratiebeleid onder het mom van terrorismebestrijding;

18.    is ervan overtuigd dat de EU zich op veiligheidsgebied moet beperken tot samenwerkingsprogramma's die gericht zijn op deradicalisering en het tegengaan van gewelddadig extremisme, wanneer dat nodig blijkt, en haar economische of politieke ideeën niet via haar externe beleid mag opdringen aan soevereine staten;

19.    roept de autoriteiten van de EU- en de LAS-lidstaten ertoe op het verbod op foltering te eerbiedigen, zoals dat in het bijzonder is neergelegd in het door de meeste van hen ondertekende en geratificeerde VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; herhaalt dat onder foltering afgedwongen bekentenissen ongeldig zijn en veroordeelt deze praktijk door EU- en LAS-lidstaten; is sterk gekant tegen het gebruik van drones voor buitengerechtelijke executies van terreurverdachten, en vraagt dat het gebruik van drones hiervoor wordt verboden;

20.    dringt aan op meer transparantie en verantwoording bij besluiten op het gebied van buitenlands beleid met betrekking tot terrorismebestrijding; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid daarom regelmatig en uitvoerig verslag uit te brengen aan het Parlement, met name over de uitvoering van dit memorandum van overeenstemming;

21.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de Raad, de lidstaten van de Europese Unie en de Arabische Liga, en de leden van de Algemene Vergadering van de VN.