Ontwerpresolutie - B8-0343/2015Ontwerpresolutie
B8-0343/2015

ONTWERPRESOLUTIE over honderd jaar na de Armeense genocide

13.4.2015 - (2015/2590(RSP))

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Fabio Massimo Castaldo, Laura Agea, Rolandas Paksas, Robert Jarosław Iwaszkiewicz, Ignazio Corrao namens de EFDD-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0342/2015

Procedure : 2015/2590(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0343/2015
Ingediende teksten :
B8-0343/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0343/2015

Resolutie van het Europees Parlement over honderd jaar na de Armeense genocide

(2015/2590(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien zijn eerdere resoluties van 28 september 2005[1] , 28 februari 2002[2], 15 november 2000[3], 18 juni 1987[4] en 2 april 2009[5] over het Europese geweten en het totalitarisme,

–       gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uit 1948,

–       gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de wens om verdere oorlogen en misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen een van de belangrijkste drijfveren is geweest voor het in gang zetten van het proces van Europese eenwording;

B.     overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 18 juni 1987 formeel heeft erkend dat de tragische gebeurtenissen die in de periode 1915-1917 hebben plaatsgevonden met betrekking tot de Armeniërs die woonden op het grondgebied van het Ottomaanse Rijk, aangemerkt dienen te worden als genocide in de zin van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide;

C.     overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 2 april 2009 heeft benadrukt dat het van belang is om de herinnering aan het verleden levend te houden, aangezien er geen verzoening kan zijn zonder waarheid en herdenking;

D.     overwegende dat deze genocide diepe en langdurige effecten heeft gehad op vluchtelingenpopulaties, vooral in de Europese Unie;

E.     overwegende dat de Armeense genocide nog aan betekenis wint in het licht van de herdenking van het feit dat het 100 jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak;

F.     overwegende dat Turkije het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uit 1950 heeft geratificeerd,

G.     overwegende dat de Armeense genocide is bedacht en uitgevoerd door het Ottomaanse Rijk van 1915 tot 1923, met als resultaat de deportatie van bijna 2 miljoen Armeniërs, waarvan er anderhalf miljoen, mannen, vrouwen en kinderen, zijn gedood, terwijl 500 000 overlevenden zijn verdreven uit hun huizen, en dat het op deze manier is gelukt om de meer dan 2500 jaar lange aanwezigheid van Armeniërs in hun historische thuisland te elimineren;

H.     overwegende dat de geallieerden – Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland – op 24 mei 1915 een gezamenlijke verklaring hebben gepubliceerd om voor de eerste keer ooit een andere regering aan te klagen wegens het begaan van een "misdaad tegen de menselijkheid"; overwegende dat in deze gezamenlijke verklaring werd gesteld dat de regeringen van de geallieerde mogendheden, gelet op de nieuwe misdaden van Turkije tegen de menselijkheid en de beschaving, publiek aan de Sublieme Porte aankondigden dat zij alle leden van de Ottomaanse regering, alsmede diegenen van hun agenten die bij de bedoelde slachtingen betrokken waren, persoonlijk aansprakelijk zouden stellen;

I.      overwegende dat de Turkse regering na de Eerste Wereldoorlog de belangrijkste leiders in beschuldiging heeft gesteld die bij de organisatie en de uitvoering van de Armeense genocide en bij de slachting en de vernietiging van de Armeniërs waren betrokken;

J.      overwegende dat functionarissen van het regime van de Jonge Turken in een reeks krijgsraden zijn berecht en overeenkomstig de aanklacht veroordeeld wegens de organisatie en de uitvoering van slachtingen op het Armeense volk; overwegende dat de belangrijkste organisatoren van de Armeense genocide, minister van Oorlog Enver, minister van Binnenlandse Zaken Talaat en minister van de Marine Djemal, allen wegens hun misdaden zijn veroordeeld tot de doodstraf, maar dat de uitspraken van de rechtbanken niet zijn uitgevoerd;

K.     overwegende dat Raphael Lemkin, die de term genocide in 1944 heeft gemunt en die de vroegste voorstander was van het genocideverdrag van de VN, verwees naar de Armeense zaak als definitief voorbeeld van genocide in de twintigste eeuw;

L.     overwegende dat in de eerste resolutie over genocide die op aandrang van Lemkins door de Verenigde Naties is goedgekeurd, resolutie van de Algemene Vergadering van de VN nr. 96(1) van 11 december 1946, en in het genocideverdrag van de VN zelf de Armeense genocide wordt erkend als het soort van misdaad dat de Verenigde Naties wilde voorkomen door de bestaande normen te codificeren;

1.      veroordeelt de daden van genocide tegen het Armeense volk die tussen 1894 en 1923 door het Ottomaanse Rijk en diverse regimes in Turkije zijn gepland en op continue wijze zijn gepleegd, de beroving van de Armeniërs van hun thuisland, de slachtingen en de etnische zuivering met als doel de Armeense bevolking uit te roeien, de vernietiging van het Armeense erfgoed en de ontkenning van de genocide, allemaal pogingen om verantwoordelijkheid te ontlopen en de begane misdaden en de gevolgen hiervan in de vergetelheid te laten belanden;

2.      sluit zich aan bij de herdenking van het feit dat de Armeense genocide 100 jaar geleden heeft plaatsgevonden en doet dat in een geest van Europese verwantschap, solidariteit en rechtvaardigheid; herdenkt de anderhalf miljoen onschuldige slachtoffers van de Armeense genocide en buigt dankbaar voor de gemartelde en overlevende helden die hebben gevochten voor hun leven en voor de menselijke waardigheid;

3.      prijst de daden van vrijheid en moed van alle rechtschapen individuen, zowel Ottomanen als buitenlanders, die met gevaar voor hun leven en hun vrijheid hebben geprobeerd redding te brengen voor Armeniërs die het slachtoffer werden van de genocide-actie in het Ottomaanse Rijk;

4.      verzoekt de VV/HV, de civiele maatschappij, verkozen en niet verkozen functionarissen, verenigingen en de media zich ook bij deze herdenking aan te sluiten en zich gezamenlijk in te spannen voor historisch rechtsherstel en voor eerbetoon ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Armeense genocide;

5.      verzoekt de Commissie en de Raad, als vertegenwoordigers van de EU-instellingen, om zich aan te sluiten bij het Parlement voor de herdenking van wat honderd jaar geleden is gebeurd, teneinde op coherentere wijze de fundamentele doelstelling te verwezenlijken om genociden en misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen;

6.      bedankt al diegenen die hebben bijgedragen en blijven bijdragen tot de formele erkenning en herdenking van de Armeense genocide, in een geest van openheid en solidariteit, en verzoekt hen deze weg verder te bewandelen; spreekt zijn krachtige steun uit voor het engagement van Armenië en het Armeense volk om voort te gaan met de internationale strijd voor de preventie van genociden, de wettelijke erkenning van de genocide, het herstel van de rechten van mensen die het slachtoffer van genocide zijn geworden en de verwezenlijking van historisch rechtsherstel;

7.      stelt voor om een Europese herdenkingsdag voor genocide in het leven te roepen om op die manier aandacht te besteden aan het recht van alle volkeren, zonder vooroordeel op het gebied van ras of religie, en alle landen in de hele wereld op vrede en waardigheid;

8.      herinnert eraan dat het ontkennen van de Armeense genocide en andere misdrijven tegen de menselijkheid, evenals racisme, vreemdelingenhaat of religieuze haat een duidelijke schending van de mensenrechten en fundamentele vrijheden vormen, en als zodanig moeten worden veroordeeld;

9.      roept, in het licht van de herdenking van de Armeense genocide honderd jaar geleden, alle lidstaten op om deze gebeurtenis wettelijk te erkennen en moedigt de lidstaten en de EU-instellingen aan om verder bij te dragen tot de erkenning ervan;

10.    verzoekt Turkije de geschiedenis onder ogen te zien en de Armeense genocide en de ermee gepaard gaande verdrijving officieel te erkennen, het nodige te doen voor verlossing en te zorgen voor een vergoeding die passend is voor een land dat ernaar streeft Europees te worden, inclusief, maar niet uitsluitend, het garanderen van een terugkeerrecht voor het Armeense volk naar zijn nationale thuis en van een veilige hernieuwde verbondenheid met deze thuis – dit alles op basis van de fundamentele verplichting om verzoening tot stand te brengen via waarheid;

11.    verzoekt de regering van Turkije de wettelijke verplichtingen die zij is aangegaan, na te komen en volledig ten uitvoer te leggen, inclusief de bepalingen die betrekking hebben op de bescherming van cultureel erfgoed, en met name in goede trouw een geïntegreerde inventaris op te stellen van het Armeense, Griekse, Assyrische en ander cultureel erfgoed dat tijdens de afgelopen eeuw is vernietigd of beschadigd, op basis hiervan een strategie te ontwikkelen voor de prioritaire restoratie van oude en middeleeuwse hoofdsteden, kerken, scholen, burchten, begraafplaatsen en andere schatten die zich bevinden in het historische westelijk Armenië en de bovengenoemde culturele en religieuze instellingen volledig operationeel te maken;

12.    verzoekt de regering van Turkije de Armeense genocide te erkennen en te veroordelen en de langverwachte viering van de Armeense nationale erfenis te starten op basis van een volledige Turks-Armeense normalisatie die verankerd is in een aanvaarding van de last van de geschiedenis, een vreedzame oplossing voor alle onopgeloste kwesties en een volledige Europeanisering van de betrekkingen tussen beide landen, als startpunt voor de historische verzoening van het Armeense en het Turkse volk;

13.    verzoekt de regering van Turkije om samen met Armenië de twee protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen en de normalisatie van de betrekkingen die op 9 oktober 2009 in Zurich zijn ondertekend, nieuw leven in te blazen en te ratificeren;

14.    herinnert eraan dat met een officiële erkenning van de Armeense genocide ook de waardigheid wordt hersteld van de nakomelingen van de Armeense slachtoffers en overlevenden; herinnert eraan dat de laatste daad van een genocide, de ontkenning ervan is;

15.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de EU-lidstaten, de regering van Turkije, de regering van Armenië en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid