Ontwerpresolutie - B8-0541/2015Ontwerpresolutie
B8-0541/2015

ONTWERPRESOLUTIE over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF

3.6.2015 - (2015/2699(RSP))

naar aanleiding van vragen voor mondeling antwoord B8‑0553/2015, B8-0554/2015 en B8‑0555/2015
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Dennis de Jong, Estefanía Torres Martínez, Tania González Peñas, Miguel Urbán Crespo, Younous Omarjee namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0539/2015

Procedure : 2015/2699(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0541/2015
Ingediende teksten :
B8-0541/2015
Aangenomen teksten :

B8‑0541/2015

Resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van het OLAF

(2015/2699(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad[1],

–       gezien zijn besluit van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen[2],

–       gezien zijn besluit van 3 april 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen[3],

–       gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding[4],

–       gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding[5],

–       gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (hierna "het Comité" genoemd),

–       gezien advies nr. 4/2014 van het Comité, getiteld "Control of the duration of investigations conducted by the European Anti-fraud Office" (Controle van de duur van door het Europees Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken),

–       gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 4/2014 van het Comité,

–       gezien advies nr. 5/2014 van het Comité, getiteld "OLAF external reporting on the duration of investigations" (Externe verslaggeving van OLAF over de duur van onderzoeken),

–       gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 5/2014 van het Comité,

–       gezien het verslag nr. 1/2014 van het Comité, getiteld "Safeguarding OLAF’s investigative independence" (Waarborging van de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied),

–       gezien het verslag nr. 2/2014 van het Comité, getiteld "Implementation by OLAF of the Supervisory Committee’s recommendations" (Uitvoering door OLAF van de aanbevelingen van het Comité van toezicht),

–       gezien het verslag nr. 3/2014 van het Comité, getiteld "Opening of cases in OLAF in 2012" (Opening van onderzoeken door OLAF in 2012),

–       gezien het antwoord van OLAF op verslag nr. 3/2014 van het Comité,

–       gezien de nota van het Comité over de analyse van het Comité van toezicht van de ontwerp-IPP's (prioriteiten van het onderzoeksbeleid) van OLAF voor 2015,

–       gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2013 van het Comité,

–       gezien het advies nr. 2/2013 van het Comité, getiteld "Establishing an internal OLAF procedure for complaints" (Totstandbrenging van een interne klachtenprocedure voor OLAF),

–       gezien het advies nr. 1/2014 van het Comité, getiteld "OLAF Investigation Policy Priorities" (De prioriteiten van het onderzoeksbeleid van OLAF),

–       gezien het advies nr. 2/2014 van het Comité, getiteld "Case selection in OLAF" (Selectie van dossiers door OLAF),

–       gezien de opmerkingen van het Comité over de onderzoeksprocedures bij OLAF,

–       gezien de aanbevelingen van het Comité van 2012,

–       gezien het document van het Comité getiteld "Mission, competences and objectives of the Supervisory Committee of the European Anti-Fraud Office – Mid-term strategy (2014‑2015)" (Opdracht, bevoegdheden en doelstellingen van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding – Strategie voor de middellange termijn (2014-2015),

–       gezien de werkafspraken tussen het Comité en OLAF,

–       gezien de vragen aan de Commissie en de Raad over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (O-000060/2015 – B8‑0553/2015, O‑000061/2015 – B8‑0554/2015 en O‑000066/2015 – B8‑0555/2015),

–       gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2012, het Comité van toezicht van OLAF heeft vastgesteld dat ten tijde van de reorganisatie van OLAF (1 februari 2012), op dezelfde dag 423 onderzoeken zijn geopend op grond van een enkel besluit van de directeur-generaal van OLAF (hierna "de DG van OLAF" genoemd); overwegende dat het Comité op grond van zijn analyse heeft geconcludeerd dat (i) OLAF voor geen enkele van de door het Comité geanalyseerde onderzoeken een passende beoordeling van de ontvangen informatie heeft uitgevoerd, (ii) voor het overgrote deel van de onderzoeken er zelfs geen spoor te bekennen was van enige beoordelingsactiviteit, en (iii) dat de DG van OLAF de betreffende onderzoeken heeft geopend zonder vooraf vast te stellen dat er een voldoende ernstige verdenking bestond van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, hetgeen in strijd is met de op dat moment geldende wettelijke voorwaarde voor het starten van een onderzoek door OLAF;

B.     overwegende dat het Comité, in zijn berichtgeving aan de EU-instellingen, erop gewezen heeft dat ondanks een duidelijke verplichting ingevolge artikel 17, lid 5, Verordening nr. 883/2013, de DG van OLAF in 2014 geen verslag heeft gelegd aan het Comité over de aanbevelingen van OLAF die niet uitgevoerd zijn;

C.     overwegende dat tijdens de eerste helft van zijn mandaat het Comité 50 aanbevelingen aan OLAF heeft gedaan, waarvan slechts 8 geheel zijn uitgevoerd, 6 gedeeltelijk, 1 nog lopende is en 20 niet zijn uitgevoerd, en overwegende dat in 15 gevallen het Comité niet in staat was om de uitvoering te controleren als gevolg van een tekort aan inhoudelijke informatie;

D.     overwegende dat het Comité, in zijn nota over de voorgenomen beleidsprioriteiten voor onderzoek (IPP's) voor 2015 van OLAF, heeft opgemerkt dat OLAF met drie aanbevelingen van het advies nr. 1/2014 van het Comité geen rekening heeft gehouden: (i) de DG van OLAF heeft geen richtsnoeren vastgesteld inzake de toepassing van de uit Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 voortvloeiende selectiecriteria (efficiënt gebruik van middelen, evenredigheid, subsidiariteit of meerwaarde) en heeft, in plaats van de financiële indicatoren te herzien met het oog op de aanpassing aan de werkelijkheid van de uitgavenprogramma's, deze geheel afgeschaft; (ii) de ontwerp-IPP's voor 2015 leken rekening te houden met verscheidene documenten van belanghebbenden, maar naar het zich laat aanzien is er met de belanghebbenden geen dialoog geweest over financiële indicatoren en de mogelijke follow-up van de gevallen waarin sprake is van voldoende verdenking van fraude maar die op grond van de IPP's of de selectiecriteria afgewezen zijn; (iii) de DG van OLAF heeft aan het Comité geen evaluatie van de toepassing van de vorige IPP's doen toekomen en ook geen samenvatting van de feedback van belanghebbenden, ondanks een eerdere toezegging dit te doen;

E.     overwegende dat het Comité er voortdurend op gewezen heeft dat het niet in staat is toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken, vanwege de gebrekkige toegang tot de vereiste informatie;

F.     overwegende dat het Comité heeft verklaard dat de kern van het probleem inzake de effectiviteit van zijn toezichthoudende rol niet de gebrekkige uitvoering van de werkafspraken betreft maar een fundamenteel verschil van opvatting tussen het Comité en de DG van OLAF over de rol van het Comité;

G.     overwegende dat het Parlement, in zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding, verzocht heeft om een versterking van het vermogen van het Comité om zijn rol te vervullen;

H.     overwegende dat het Comité de EU-instellingen meermaals heeft verzocht om ofwel zijn bevoegdheden te versterken, met name door volledige toegang tot de onderzoeksdossiers van OLAF, ofwel andere maatregelen te nemen om de verantwoordingsplicht van OLAF te waarborgen;

I.      overwegende dat in maart 2014 de DG van OLAF zich heeft verbonden het Comité jaarlijks informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling ervan als al dan niet gerechtvaardigd; overwegende dat het Comité echter meldt dat het dergelijke informatie niet heeft ontvangen;

J.      overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de rol van het Comité heeft versterkt inzake het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF; overwegende dat, ondanks het feit dat OLAF formeel zijn verplichting nakomt om het Comité stelselmatig te informeren over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren, het Comité, in zijn advies nr. 4/2014 getiteld "Control of the duration of investigations conducted by OLAF", tot de conclusie komt dat de verstrekte informatie niet toereikend is om het in staat te stellen naar behoren en doeltreffend toezicht te houden op de duur van de onderzoeken van OLAF;

K.     overwegende dat het Comité in zijn advies nr. 5/2014, getiteld "OLAF external reporting on the duration of investigations", geconcludeerd heeft dat de verslaggeving over de duur van onderzoeken van OLAF geen volledig beeld geeft van de onderzoeksprestaties; overwegende dat OLAF weliswaar in zijn jaarverslag heeft verklaard dat "onderzoeken in minder tijd zijn afgerond" maar dat het Comité geconcludeerd heeft dat de verbetering in de resultaten van de OLAF-onderzoeken toe te schrijven was aan de invoering van nieuwe berekeningsmethoden;

L.     overwegende dat het Comité in zijn verslag nr. 1/2014 getiteld "Safeguarding OLAF’s investigative independence" verzocht heeft om een verduidelijking van de rol van OLAF in de tenuitvoerlegging van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie in de sigarettensector;

M.    overwegende dat twee jaar op rij het Comité in zijn jaarlijks activiteitenverslag zich bezorgd heeft getoond over het gebrek aan transparantie inzake de deelneming van OLAF in de "clearing house"-vergaderingen van de Commissie en de daarmee verbonden risico's voor de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied;

N.     overwegende dat het Comité de aandacht van de EU-instellingen heeft gevestigd op de noodzaak om aan de vereisten van Richtlijn nr. 883/2013 met betrekking tot het onafhankelijk functioneren van het secretariaat van het Comité te voldoen;

O.     overwegende dat het Comité vier basisvoorwaarden heeft vastgesteld waaraan voldoen moet worden wil het secretariaat onafhankelijk kunnen functioneren; (i) aanwerving, beoordeling en bevordering van het hoofd van het secretariaat op grond van besluiten van het Comité; (ii) aanstelling van het hoofd van het secretariaat als hogere leidinggevende; (iii) aanwerving, beoordeling en bevordering van het personeel van het secretariaat door het hoofd; (iv) subdelegatie van de uitvoering van de begroting van het secretariaat aan het hoofd;

P.     overwegende dat het Parlement de antwoorden van OLAF op de verslagen en adviezen van het Comité die aan het Parlement zijn aangeleverd in overweging heeft genomen;

Q.     overwegende dat de in de brief van 19 mei 2015 van de DG van OLAF aan de voorzitter van de Commissie begrotingcontrole van het Parlement geen bevredigend antwoord wordt gegeven op de opmerkingen in het verslag van het Comité;

R.     overwegende dat indien de Commissie en OLAF er niet in slagen de betrekkingen met het Comité voor het einde van 2015 te verbeteren, dit ook budgettaire gevolgen kan hebben vanwege de eventuele invloed van deze kwestie op het standpunt van het Parlement inzake de begroting van OLAF voor 2017;

1.      benadrukt met klem dat OLAF de verantwoordelijkheid heeft om zich te houden aan de wettelijke voorschriften voor het starten van een onderzoek; herinnert eraan dat, met betrekking tot de 423 zaken die op dezelfde dag werden geopend, slechts 8,4 % van de zaken die werden gesloten resulteerden in aanbevelingen; roept het Comité op stelselmatig toezicht te houden op de naleving van de wettelijke voorschriften;

2.      verwijst naar zijn voornoemde resolutie van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, en dringt er bij OLAF op aan om onverwijld te motiveren waarom het bepaalde aanbevelingen van het Comité niet heeft uitgevoerd;

3.      vindt het betreurenswaardig dat het Comité niet in staat was te concluderen of de IPP's al dan niet correct geïdentificeerd werden en of hun toepassing positieve of negatieve gevolgen had voor de bestrijding van fraude en corruptie;

4.      betreurt dat het Comité zijn mandaat niet ten volle kan uitvoeren; verwijst naar zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding, en vraagt de Commissie maatregelen te nemen om het vermogen van het Comité om toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken te verbeteren, zonder echter de onafhankelijkheid van OLAF in gevaar te brengen;

5.      dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen tussen OLAF en het Comité te vereenvoudigen door vóór 31 december 2015 een actieplan op te stellen met als doel de werkafspraken te wijzigen om te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen het Comité zijn mandaat kan vervullen; is van mening dat in de gewijzigde werkafspraken de rol van het Comité voor alle betrokken partijen verduidelijkt moet worden; merkt op dat het secretariaat van het toezichthoudend orgaan onderworpen is aan het (administratieve) toezicht van het gecontroleerde orgaan;

6.      verzoekt de DG van OLAF zijn verbintenis na te komen om het Comité informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling ervan als al dan niet gerechtvaardigd;

7.      dringt er bij OLAF op aan zich te houden aan de wettelijke voorschriften om het Comité in staat te stellen één van zijn kerntaken uit te voeren met betrekking tot het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF;

8.      is niettemin ingenomen met het feit dat OLAF en het Comité samen zijn beginnen werken om de informatie te verbeteren die OLAF verstrekt aan het Comité en om de inhoud van de verslagen over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren te verrijken;

9.      merkt op dat, eind 2014, van de 134 onderzoekers er 13 (10%) toegewezen waren aan de afdeling tabak en namaak en 44 (33 %) aan de afdelingen landbouw en structuurfondsen, die samen 86 % van de financiële belangen in kwestie vertegenwoordigen (1,9 miljard EUR); beveelt OLAF bijgevolg aan de toewijzing van zijn middelen te heroverwegen;

10.    is bezorgd over de transparantie van de deelname van OLAF aan de "clearing house"-vergaderingen van de Commissie;

11.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en het Comité van toezicht van OLAF.