ONTWERPRESOLUTIE over een dierenwelzijnstrategie voor de periode 2016-2020
24.11.2015 - (2015/2957(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement
Fredrick Federley, Ivan Jakovčić namens de ALDE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-1278/2015
B8-1278/2015
Resolutie van het Europees Parlement over een dierenwelzijnstrategie voor de periode 2016-2020
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat bepaalt dat bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van landbouw, visserij, vervoer, interne markt en onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte, de Unie en de lidstaten ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten, met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed,
– gezien artikel 43 VWEU over de werking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2012 over een strategie van de EU voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 (COM(2012)0006/2),
– gezien zijn standpunt in eerste lezing van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende diergezondheid[1],
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2011 over een actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie (COM(2011)0748),
– gezien de vraag aan de Commissie over een nieuwe dierenwelzijnstrategie voor de periode 2016-2020 (O-000141/2015 – B8-1107/2015),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de bestaande Uniewetgeving op de gebieden diergezondheid en dierenwelzijn dieren niet als wezens met gevoel beschouwt zoals bedoeld in artikel 13 VWEU;
B. overwegende dat Europese burgers een grote belangstelling tonen voor dierenwelzijn en als consumenten in staat willen zijn met meer kennis van zaken keuzes te maken;
C. overwegende dat de EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn bijdraagt aan het creëren van gelijke voorwaarden binnen de Unie en daardoor aan een goed functionerende interne markt;
D. overwegende dat de productie en de consumptie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong een significant deel van het hulpbronnengebruik vertegenwoordigen en van grote invloed zijn op diergezondheid en dierenwelzijn, de volksgezondheid, het klimaat en het milieu;
E. overwegende dat dierenwelzijn verder verbeterd moet worden op basis van heersende wetenschappelijke bevindingen en met de nodige achting voor de efficiëntie en het concurrentievermogen van de agrarische veehouderij;
F. overwegende dat dierenwelzijn nauw verband houdt met dier- en volksgezondheid;
G. overwegende dat een hoog niveau van dierenwelzijn belangrijk is om duurzaamheid te waarborgen, hoewel het investeringen en bijkomende operationele kosten met zich meebrengt die niet proportioneel verdeeld zijn over de gehele voedselketen;
H. overwegende dat de EU-regels en nationale regels inzake dierenwelzijn wegens hun complexe aard en uiteenlopende interpretaties voor rechtsonzekerheid zorgen en producenten in bepaalde lidstaten een aanzienlijk concurrentienadeel kunnen berokkenen; overwegende dat wat de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving betreft de mededinging wordt scheefgetrokken door gebrekkige naleving, niet-geharmoniseerde normen en het ontbreken van juridische mijlpalen, waardoor een ongelijk speelveld ontstaat;
I. overwegende dat het voorstel voor een verordening betreffende diergezondheid een duidelijke definitie van veehouderij ontbeert, en verder overwegende dat dit concept in de lidstaten mogelijkerwijs verschillend wordt geïnterpreteerd;
1. verzoekt de Commissie met klem om de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de nog openstaande punten van de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015;
2. herinnert eraan dat artikel 13 VWEU algemeen toepasselijk is en een horizontaal karakter heeft, en als zodanig even belangrijk is als de bepalingen inzake het milieu of de consumentenbescherming, en juridisch voorrang heeft boven alle vormen van internemarktbeleid;
3. stelt vast dat gedurende een periode van meer dan 30 jaar meer dan 30 basisbesluiten betreffende dierenwelzijn zijn vastgesteld en dat veel van deze besluiten uiteenlopende niveaus van dierbescherming bieden; onderstreept dat de meeste van de bestaande besluiten onvoldoende erkennen dat dieren wezens met gevoel zijn zoals bedoeld in artikel 13 VWEU;
4. verzoekt de Commissie om een voorstel voor een geharmoniseerd, met zijn tijd meegaand, alomvattend en duidelijk wetgevingskader voor het volledig ten uitvoer leggen van het bepaalde in artikel 13 VWEU, met inbegrip van een definitie van goede veehouderijpraktijken; onderstreept dat de Commissie juridische stappen moet ondernemen tegen die lidstaten die zich niet aan de toepasselijke wetgeving houden;
5. verzoekt de Commissie te waarborgen dat een harmonisatie van het wetgevingskader inzake dierenwelzijn van toepassing is op alle categorieën dieren (landbouwhuisdieren, wilde dieren, proefdieren, huisdieren en waterdieren);
6. verzoekt om de verzekering dat een harmonisatie van het wettelijk kader niet zal leiden tot een afzwakking van de normen inzake dierenwelzijn of van het streven naar verbetering van het dierenwelzijn, en verzoekt de Commissie de bestaande normen te versterken op basis van de nieuwste wetenschappelijk inzichten;
7. verzoekt de Commissie wetenschappelijk onderbouwde beste praktijken te ontwikkelen, uit te wisselen en te verspreiden voor de preventie en een humaan beheer van invasieve uitheemse soorten in de lidstaten;
8. verzoekt de Commissie burgers mondig te maken en te beschermen door consumentenvoorlichting te verstrekken in verband met het kopen, verkopen, adopteren en houden van dieren die worden gehouden of verhandeld in het kader van een economische activiteit, met name honden, katten, exotische dieren en paardachtigen;
9. verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten volle wordt erkend dat dieren wezens met gevoel zijn, en dat problemen op het gebied van milieu en volksgezondheid die verband houden met slechte praktijken op welzijnsgebied op holistische wijze worden aangepakt; verzoekt de Commissie de ontwikkeling te steunen van een nieuw duurzaam voedingsmiddelenbeleid waarin de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren wordt erkend en voeding en consumptie op basis van planten wordt gestimuleerd;
10. verzoekt de Commissie gebruik te maken van nieuwe EU-referentiecentra voor dierenwelzijn, om te helpen bij de tenuitvoerlegging van bestaande regels door informatie te verspreiden, goede praktijken uit te wisselen en training aan te bieden voor bevoegde autoriteiten, en om het gebruik van gevalideerde indicatoren voor dierenwelzijn in te voeren;
11. dringt er bij de Commissie op aan dierenwelzijn te erkennen als motor voor economische ontwikkeling;
12. vraagt om de instelling van een horizontaal, Commissiebreed, permanent platform voor dierenwelzijn om de samenwerking te verbeteren, de aanpak van problemen inzake dierenwelzijn centraal te stellen en interactie met belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, te bevorderen;
13. dringt er bij de Commissie op aan binnen deze strategie juridische mijlpalen vast te stellen;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA (2014)0381.