ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Burundi
9.12.2015 - (2015/2973(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Victor Boştinaru, Norbert Neuser, David Martin, Maria Arena, Kashetu Kyenge, Elena Valenciano, Juan Fernando López Aguilar, Marlene Mizzi, Sorin Moisă, Doru-Claudian Frunzulică namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-1348/2015
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties,
– gezien de herziene Overeenkomst van Cotonou,
– gezien de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening in Burundi van 28 augustus 2000,
– gezien de grondwet van Burundi, met name artikel 96,
– gezien het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur (ACDEG),
– gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,
– gezien resolutie 2248 (2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 12 november 2015 over de situatie in Burundi,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN, Jan Eliasson, de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Nkosazana Dlamini-Zuma, en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie, Federica Mogherini, over Burundi van 12 november 2015,
– gezien de besluiten van de Vredes- en Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie (AU) van 13 juni, 17 oktober en 13 november 2015 over de situatie in Burundi,
– gezien de verklaringen van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap van 31 mei en 6 juli 2015 over de situatie in Burundi,
– gezien de verklaring van de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 17 juni 2015 over de situatie in Burundi,
– gezien Verordening (EU) nr. 2015/1755 van de Raad van 1 oktober 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Burundi[1],
– gezien de conclusies van de Raad van 16 maart, 18 mei, 22 juni en 16 november 2015 over Burundi,
– gezien de door de Raad op 26 oktober 2015 goedgekeurde brief waarin wordt gevraagd om opening van overleg met de autoriteiten van Burundi overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat artikel 96 van de grondwet van Burundi en artikel 7, lid 3, van Protocol II van de Overeenkomst van Arusha voor vrede en verzoening bepalen dat de president slechts twee ambtstermijnen kan hebben; overwegende dat president Pierre Nkurunziza al sinds 2005 in functie is en in 2010 is herkozen;
B. overwegende dat er in Burundi op 29 juni 2015 parlementsverkiezingen en plaatselijke verkiezingen en op 21 juli 2015 presidentsverkiezingen zijn gehouden; overwegende dat beide verkiezingsprocessen volgens de internationale gemeenschap niet op een transparante, inclusieve, vrije en geloofwaardige manier zijn verlopen; overwegende dat de Afrikaanse Unie om die redenen heeft geweigerd waarnemers te sturen om de verkiezingen te volgen, dat de EU zijn verkiezingswaarnemingsmissie naar Burundi heeft onderbroken en dat een groot deel van de Burundese oppositie besloot de verkiezingen te boycotten;
C. overwegende dat de kandidatuur van president Nkurunziza voor een derde termijn en zijn daaropvolgende herverkiezing na de verkiezingen van 21 juli 2015 het land in de diepste politieke crisis sinds het einde van de burgeroorlog hebben gestort;
D. overwegende dat de Burundese regering de besluiten en aanbevelingen van de AU en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) van resp. 13 juni 2015 en 6 juli 2015, waarvan de volledige toepassing de weg zou hebben vrijgemaakt voor geloofwaardige en inclusieve verkiezingen, heeft genegeerd;
E. overwegende dat er volgens het OHCHR en andere mensenrechtenorganisaties in de aanloop naar en na afloop van de verkiezingen sprake is geweest van politiek gemotiveerde mensenrechtenschendingen, aantasting van de mensenrechten en geweld in het land, met name gericht tegen activisten van de oppositie, mensenrechtenactivisten en journalisten, waaronder Pierre Claver Mbonimpa, Marguerite Barankitse, Antoine Kaburahe en Bob Rugurika; overwegende dat algemeen de overtuiging heerst dat deze grotendeels maar niet uitsluitend toe te schrijven zijn aan overheidsinstellingen; overwegende dat de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de veiligheid in Burundi en de bescherming van de Burundese bevolking, onder eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en het internationale humanitaire recht, bij de Burundese regering ligt;
F. overwegende dat als gevolg van de verslechterende politieke situatie in Burundi meer dan 200 000 personen in eigen land ontheemd geraakt zijn of hun toevlucht in buurlanden hebben gezocht; overwegende dat de EU in juli 2015 haar humanitaire hulp heeft opgevoerd en een extra bedrag van 4,5 miljoen EUR aan hulp voor de ontheemde bevolking heeft gemobiliseerd;
G. overwegende dat de EU op 26 oktober 2015 heeft verzocht om overleg overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou teneinde onderzoek te doen naar het feit dat essentiële elementen van de overeenkomst, met name mensenrechten, democratische beginselen en de rechtsstaat, niet geëerbiedigd worden; overwegende dat dit overleg op 8 december 2015 van start is gegaan;
H. overwegende dat de politieke patstelling in Burundi die gevolg is van de ontbrekende dialoog tussen de Burundese belanghebbenden, en de daaruit voortvloeiende verslechtering van de economische en veiligheidssituatie, ernstige consequenties hebben voor de bevolking en een grote bedreiging vormen voor de stabiliteit van de regio;
I. overwegende dat de internationale gemeenschap een significante rol speelt als hoedster van de akkoorden van Arusha; overwegende dat de regionale en subregionale inspanningen om de crisis aan te pakken en de dialoog tussen alle politieke krachten weer op gang te brengen, tot dusver geen positieve resultaten hebben opgeleverd;
J. overwegende dat de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld op 1 augustus 2015 in Addis Abeba bijeen is gekomen om de Nationale Raad voor herstel van de akkoorden van Arusha en de rechtsstaat in het leven te roepen;
K. overwegende dat de president op 23 september 2015 een decreet heeft getekend tot oprichting van een nationale commissie voor een inter-Burundese dialoog die gedurende zes maanden de onderhandelingen moet leiden; overwegende dat het maatschappelijk middenveld zich zeer sceptisch heeft getoond wat betreft de mogelijke resultaten die deze commissie zou kunnen bereiken;
L. overwegende dat de AU, de EU en de VS de bevriezing van tegoeden en een reisverbod hebben opgelegd aan de regerings- en oppositieleiders die er door hun optreden en verklaringen toe bijdragen dat het geweld voortduurt en het zoeken naar een politieke oplossing voor de crisis in Burundi belemmeren;
M. overwegende dat de Raad voor vrede en veiligheid van de AU op 17 oktober 2015 verzocht heeft om de afronding van een noodplan voor – indien de situatie dit vereist – het inzetten van een missie onder Afrikaanse leiding om geweld in het land te voorkomen, en overeengekomen is een grondig onderzoek in te leiden naar de mensenrechtenschendingen en andere misdaden tegen de burgerbevolking van Burundi;
N. overwegende dat de secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon op 30 november 2015 drie voorstellen aan de Veiligheidsraad heeft voorgelegd waarin wordt aanbevolen het mandaat van de VN-aanwezigheid in Burundi te herzien op basis van de ontwikkelingen in de situatie; overwegende dat deze voorstellen ook voorzien in de mogelijkheid om een vredesmissie te sturen indien de situatie dit vereist;
O. overwegende dat de AU en andere internationale actoren herhaaldelijk hebben aangedrongen op een echte en inclusieve dialoog waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, gebaseerd op eerbiediging van de Overeenkomst van Arusha en de Burundese grondwet, met het doel tot een oplossing voor het conflict in Burundi te komen waarin alle partijen zich kunnen vinden; overwegende dat de EU en de VN dit voorstel steunen;
P. overwegende dat de bemiddelingsinspanningen worden voortgezet met volledige steun van de AU, de EU en de VN, teneinde de inter-Burundese dialoog te bevorderen zodat er een op een consensus gebaseerde, vreedzame oplossing voor de crisis in Burundi wordt gevonden;
Q. overwegende dat de EU in aanzienlijke mate bijdraagt aan de jaarlijkse begroting van Burundi, waarvan ca. de helft afkomstig is uit buitenlandse hulp, en overwegende dat de EU recentelijk 432 miljoen EUR heeft toegewezen aan Burundi uit het EOF 2014-2020;
R. overwegende dat de Burundese autoriteiten bij Decreet 530/1597 de werkzaamheden van tien mensenrechtenorganisaties, namelijk ACAT-Burundi, APRODH, AMINA, FOCODE, FORSC, Fontaine-ISOKO, Maison Shalom, PARCEM, RCP en SPPDF, hebben stopgezet en hun bankrekeningen hebben geblokkeerd;
1. spreekt zijn uiterste bezorgdheid uit over de ernstige politieke en veiligheidssituatie in Burundi alsmede de snel verslechterende humanitaire situatie in het land, en over de mogelijke gevolgen hiervan voor de veiligheid en stabiliteit in de hele subregio;
2. veroordeelt de recente gewelddaden en de steeds veelvuldiger mensenrechtenschendingen en misdaden als moord, buitengerechtelijke executies, schending van de fysieke integriteit van personen, marteling en andere gevallen van wrede, onmenselijke en/of vernederende behandeling, willekeurige arrestaties en illegale detentie en schending van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting, alsmede de heersende straffeloosheid;
3. dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van het geweld, de mensenrechtenschendingen en de politieke intimidatie van tegenstanders en op de onmiddellijke ontwapening van alle gewapende groepen die banden met politieke partijen hebben, onder strikte eerbiediging van het internationale recht en de mensenrechten;
4. wijst er met name op dat de gewapende groeperingen die in Burundi actief zijn veel jongeren tellen en verzoekt de internationale gemeenschap bijzondere aandacht te besteden aan de re-integratie van deze jongeren en het bevorderen van hun deelname aan een vreedzaam politiek proces;
5. verzoekt alle partijen in Burundi zich te onthouden van alle handelingen die de vrede en veiligheid in het land zouden kunnen bedreigen; veroordeelt ten strengste alle publieke verklaringen die aanzetten tot geweld of haat jegens verschillende groepen in de Burundese samenleving en die de huidige spanningen verder kunnen doen oplopen, en roept alle betrokkenen op zich van dergelijke verklaringen te onthouden;
6. herinnert de autoriteiten van Burundi aan hun verplichting om toe te zien op veiligheid op het Burundese grondgebied en op de mensenrechten, burgerrechten en politieke rechten en de fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in de Burundese grondwet, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten;
7. herinnert er in dit verband aan dat het partnerschap tussen de EU en Burundi onder de Overeenkomst van Cotonou valt en dat alle partijen verplicht zijn de bepalingen van die overeenkomst te eerbiedigen en na te leven, met name de eerbiediging van de mensenrechten; herinnert er met name aan dat artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou voorziet in de mogelijkheid van overlegprocedures in geval van niet-naleving van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat en is ingenomen met het besluit van de EU om te verzoeken om overleg zoals voorzien in genoemd artikel;
8. verzoekt alle partijen met klem om de nodige voorwaarden te scheppen voor herstel van vertrouwen en nationale eenheid, en dringt aan op onmiddellijke hervatting van een inclusieve en transparante nationale dialoog waarbij de regering, de oppositiepartijen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties betrokken zijn;
9. wijst erop dat een dergelijke dialoog, gericht op blijvende vrede, veiligheid en stabiliteit en op herstel van de democratie en de rechtsstaat in het belang van de Burundese bevolking, gebaseerd zou moeten zijn op de Overeenkomst van Arusha en de Burundese grondwet, die naleving van het internationaal recht en de internationale verdragen voorschrijft;
10. veroordeelt ten strengste de schending van de Overeenkomst van Arusha door president Nkurunziza, bestaand uit het feit dat hij zich voor een derde ambtstermijn als president heeft laten beëdigen;
11. dringt er bij de Burundese autoriteiten op aan te stimuleren dat de waarheid wordt vastgesteld betreffende de grootschalige misdaden die tussen 1962 en 2008 zijn begaan, en wel door middel van gerechtelijke en niet-gerechtelijke maatregelen zoals een commissie voor waarheid en verzoening en speciale rechtbanken, teneinde een nationale verzoening tot stand te brengen;
12. is ingenomen met de bemiddelingsinspanningen onder leiding van de EAC, gesteund door de AU en de VN, om de dialoog tussen de Burundese belanghebbenden te vergemakkelijken; roept de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op eveneens steun te verlenen aan deze bemiddelingsinspanningen; verzoekt de regering van Burundi en de overige belanghebbenden met klem de bemiddelaar hun volledige medewerking te verlenen;
13. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het aantal slachtoffers en gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen die sinds het begin van de crisis zijn gemeld; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan onverwijld een grondig onderzoek in te stellen naar de omstandigheden en motieven van deze misdaden en te waarborgen dat degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn, voor de rechter worden gebracht; herhaalt dat degenen die voor de schending of aantasting van de mensenrechten verantwoordelijk zijn, niet vrijuit mogen gaat;
14. dringt aan op intrekking van Decreet 530/1597 strekkende tot voorlopige opschorting van de werkzaamheden van tien mensenrechtenorganisaties en op onmiddellijke opheffing van de bevriezing van hun bankrekeningen, zodat die organisaties hun werkzaamheden onbelemmerd kunnen voortzetten;
15. dringt erop aan dat journalisten en mensenrechtenactivisten die in ballingschap leven, veilig kunnen terugkeren, dat de media die na de mislukte staatsgreep van 14 mei 2015 werden opgeheven, opnieuw worden toegelaten en dat de aanklachten tegen journalisten die ervan worden beschuldigd rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken te zijn geweest bij de mislukte staatsgreep, worden ingetrokken;
16. is verheugd dat de AU mensenrechtenwaarnemers en militaire deskundigen naar Burundi heeft gestuurd om toe te zien op de mensenrechtensituatie, en benadrukt dat het van belang is met hen samen te werken om de uitvoering van hun mandaat te vergemakkelijken; vraagt daarnaast het Internationaal Strafhof om binnen het raam van zijn rechtsmacht onderzoek in te stellen naar gemelde schendingen van de mensenrechten tijdens de recente crisis;
17. is ingenomen met de door de EU goedgekeurde gerichte sancties die aansluiten bij het besluit van de AU om gerichte sancties op te leggen, waaronder een reisverbod voor en de bevriezing van tegoeden van Burundese onderdanen die er door hun optreden en verklaringen toe bijdragen dat het geweld voortduurt en de inspanningen voor een politieke oplossing voor de crisis in Burundi belemmeren;
18. dringt er bij de EU op aan dergelijke sancties uit te breiden tot alle personen wier handelingen een bedreiging vormen van de vrede en stabiliteit in de regio, aanzetten tot haat en in strijd zijn met de Overeenkomst van Arusha;
19. moedigt de EU en de lidstaten aan gezien de wijze waarop het overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou gevoerde overleg zich heeft ontwikkeld, het doel van de hulp aan te passen zodat het maatschappelijk middenveld hiervan profiteert, en zo nodig alle hulp aan de Burundese regering op te schorten;
20. spreekt zijn ernstige verontrusting uit over de aanhoudende uittocht van Burundese vluchtelingen naar de omringende landen; betuigt nogmaals zijn steun aan alle humanitaire organisaties die ter plaatse werkzaam zijn, alsmede aan de buurlanden waar de vluchtelingen worden opgevangen; doet een beroep op de internationale gemeenschap en humanitaire organisaties om hulp te blijven verlenen aan allen die als ontheemde of vluchteling te lijden hebben onder het conflict; is verheugd over het voornemen van de EU om de financiële steun en de humanitaire hulp te verhogen om in de dringende behoeften van deze mensen te voorzien;
21. dringt er bij de AU, de VN en de EU op aan serieus aandacht te besteden aan de regionale dimensie en verdere destabilisering van de regio te voorkomen, met name door een permanente politieke dialoog te onderhouden tussen de landen in de regio; dringt er bij de AU in dit verband op aan te overwegen een vredeshandhavingsmissie onder Afrikaanse leiding in te zetten indien de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Burundi verder verslechtert;
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Burundi, de Raad ACS-EU, de Commissie, de Raad, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de instellingen van de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
- [1] PB L 257 van 2.10.2015, blz. 1.