Ontwerpresolutie - B8-0043/2016Ontwerpresolutie
B8-0043/2016

ONTWERPRESOLUTIE over de clausule inzake wederzijdse verdediging (artikel 42, lid 7, VEU)

13.1.2016 - (2015/3034(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Cristian Dan Preda, Arnaud Danjean, Michael Gahler, Jacek Saryusz-Wolski, Elmar Brok, Andrej Plenković, Sandra Kalniete, Michèle Alliot-Marie, David McAllister, Tunne Kelam, Jaromír Štětina, Andrey Kovatchev, Lars Adaktusson, Gabrielius Landsbergis, Dubravka Šuica, Ramona Nicole Mănescu, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Fernando Ruas, Daniel Caspary, Alojz Peterle, Davor Ivo Stier, László Tőkés, Theodoros Zagorakis, Lorenzo Cesa, Dariusz Rosati, Francisco José Millán Mon, Tokia Saïfi, Ramón Luis Valcárcel Siso namens de PPE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0043/2016

Procedure : 2015/3034(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0043/2016
Ingediende teksten :
B8-0043/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0043/2016

Resolutie van het Europees Parlement over de clausule inzake wederzijdse verdediging (artikel 42, lid 7, VEU)

(2015/3034(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 42, lid 7,

–  gezien artikel 2, lid 4, en artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensies[1],

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 51,

–  gezien de verklaring die de Franse president op 16 november 2015 in het Franse Congres heeft afgelegd dat Frankrijk in oorlog is,

–  gezien de conclusies over defensie en veiligheid die zijn aangenomen door de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 en 25 en 26 juni 2015,

–  gezien de uitkomst van de Raad Buitenlandse Zaken (van ministers van Defensie) van 17 november 2015,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 13 november 2015 meerdere terroristische aanslagen in Parijs hebben plaatsgevonden, waarbij ten minste 130 mensen uit meer dan 26 landen zijn omgekomen;

B.  overwegende dat de Franse regering na de terroristische aanslagen van 13 november 2015 in Parijs officieel de clausule inzake wederzijdse verdediging heeft ingeroepen, zoals verankerd in artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

C.  overwegende dat artikel 42, lid 7, dient te worden beschouwd als het equivalent voor de EU van artikel 5 van het NAVO-verdrag;

D.  overwegende dat solidariteit, hulp en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van middelen van de Unie, tot de grondslagen van de Europese Unie behoren;

E.  overwegende dat de bestrijding van het internationale terrorisme voor de EU als prioriteit geldt en dat de invulling van het solidariteitsbeginsel om optreden in eigen land alsmede in het buitenland vraagt;

F.  overwegende dat er geen uitvoering is gegeven aan de veiligheids- en defensiearchitectuur als omschreven in de Verdragen; overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het boeken van vooruitgang op het gebied van de veiligheid en defensie van de Unie;

G.  overwegende dat de EU intensiever moet samenwerken met de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om een steeds grotere compatibiliteit te bereiken in het binnen beide organisaties opgestelde veiligheids- en defensiebeleid, met name wanneer een lidstaat het slachtoffer is van gewapende agressie op zijn grondgebied, waaronder ook terreuraanslagen vallen;

H.  overwegende dat de EU-instellingen actiever moeten worden in het veiligheids- en defensiebeleid en de uitvoering van alle in de Verdragen verankerde bepalingen inzake het veiligheids- en defensiebeleid moeten bevorderen, met inbegrip van de bepalingen over de bijzondere rol van de NAVO met betrekking tot de Europese en trans-Atlantische veiligheid en defensie; overwegende dat de EU-instellingen alle lidstaten moeten ondersteunen bij hun inspanningen om die bepalingen volledig uit te voeren;

I.  overwegende dat artikel 42, lid 6, VEU over permanente gestructureerde samenwerking dient te worden geactiveerd voor de lidstaten die nauw met elkaar willen samenwerken;

1.  verwelkomt met grote tevredenheid de unanieme en volledige steun die alle lidstaten Frankrijk aangeboden hebben; is met name verheugd dat alle lidstaten bereid zijn alle nodige steun en bijstand te verlenen;

2.  wijst erop dat voor het eerst gebruik is gemaakt van de clausule inzake wederzijdse verdediging; is van mening dat dit geval een precedent zal vormen voor de toekomstige aanwending van de clausule inzake wederzijdse verdediging met het oog op de versterking van de Europese veiligheid en defensie;

3.  constateert met grote voldoening dat er, nadat Frankrijk de clausule inzake wederzijdse verdediging had ingeroepen, extra middelen beschikbaar zijn gesteld in de strijd tegen terrorisme; moedigt alle lidstaten aan om hun bijdrage zolang als nodig is te blijven leveren; is verheugd over de rol van Frankrijk als drijvende kracht bij deze gezamenlijke inspanningen; moedigt de bevoegde EU-instellingen aan hun steun waar nodig te verlenen en vol te houden;

4.  is van mening dat het inroepen van de Verdragsclausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit allereerst een politieke zaak is; onderstreept dat, wanneer deze clausules worden ingeroepen, zowel de Europese Raad als het Europees Parlement de fora voor het politieke debat zijn;

5.  spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat het - zoals in dit geval - niet voor alle lidstaten mogelijk zal zijn bilateraal hulp en bijstand uit hoofde van de clausule inzake wederzijdse verdediging te verlenen, en verzoekt daarom de Europese Raad vaart te zetten achter de verdere ontwikkeling van deze clausule en de relevante EU-instellingen een sterkere, faciliterende rol toe te kennen;

6.  verzoekt de lidstaten alle mogelijkheden van de Europese instellingen te benutten; verzoekt nogmaals de VV/HV, de Raad en de Commissie om te dien einde duidelijkheid te scheppen omtrent de relevante middelen en procedures waarover de Unie beschikt; vraagt om voorstellen voor praktische voorzieningen en richtsnoeren met het oog op een doeltreffende collectieve respons ingeval een lidstaat de clausule inzake wederzijdse verdediging inroept;

7.  betreurt het evenwel dat er bij de activering van de clausule inzake wederzijdse verdediging geen analyse en geen richtsnoeren beschikbaar waren, met als gevolg dat in het onderhavige geval ad-hocmaatregelen, ad-hocbeheer en ad-hocsamenwerking geboden waren;

8.  merkt op dat de solidariteitsclausule in artikel 222 VWEU het mogelijk zou maken alle relevante EU-middelen ter beschikking te stellen aan Frankrijk en andere lidstaten die rechtstreeks deelnemen aan de strijd tegen het terrorisme;

9.  is ervan overtuigd dat de EU, die daarvoor gebruik kan maken van bestaande capaciteiten in de lidstaten en op Unieniveau, behoefte heeft aan een permanent civiel-militair hoofdkwartier met strategische en operationele taken, en dat deze structuur belast dient te worden met strategische en operationele noodplanning, o.a. met het oog op collectieve verdediging als bedoeld in artikel 42, leden 2 en 7, VEU en de toekomstige toepassing daarvan in nauwe samenwerking met de relevante NAVO-structuren;

10.  is van mening dat de huidige activering van artikel 42, lid 7, VEU de aanzet moet geven tot de ontsluiting van het potentieel van alle Verdragsbepalingen inzake veiligheid en defensie, die geen dode letter mogen blijven;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de president en de minister van Defensie van de Verenigde Staten.