Ontwerpresolutie - B8-0058/2016Ontwerpresolutie
B8-0058/2016

ONTWERPRESOLUTIE over de tenuitvoerlegging van de clausule inzake wederzijdse bijstand, artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

14.1.2016 - (2015/3034(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Urmas Paet, Ilhan Kyuchyuk, Louis Michel, Jozo Radoš, Marietje Schaake, Pavel Telička, Johannes Cornelis van Baalen, Hilde Vautmans, Guy Verhofstadt, Ivo Vajgl namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0043/2016

Procedure : 2015/3034(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0058/2016
Ingediende teksten :
B8-0058/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0058/2016

Resolutie van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de clausule inzake wederzijdse bijstand, artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

(2015/3034(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de terroristische aanslagen van 2004 in Madrid, van 2005 in Londen, van 2014 in Brussel, en van 2015 in Parijs,

–  gezien de toespraak van de president van de Franse Republiek voor een gezamenlijke zitting van het Franse Parlement op 16 november 2015,

–  gezien Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 42, lid 7,

–  gezien artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 2, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de door de Europese Raad op 12 december 2003 vastgestelde Europese veiligheidsstrategie en het door de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 goedgekeurde verslag over de implementatie ervan,

–  gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de EU-clausules inzake wederzijdse verdediging en solidariteit: politieke en operationele dimensies[1],

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name de bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 51 daarvan,

–  gezien de conclusies over defensie en veiligheid van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013,

–  gezien de conclusies over defensie en veiligheid van de Europese Raad van 25 en 26 juni 2015,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (ministers van defensie) van 16 en 17 november 2015, voorgezeten door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Federica Mogherini,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU sinds 2004 is getroffen door meerdere terroristische aanslagen, waarbij honderden doden zijn gevallen en duizenden mensen gewond zijn geraakt;

B.  overwegende dat de recentste terroristische aanslag tegen de EU en haar burgers plaatsvond in Parijs op 13 november 2015, waarbij 130 Europeanen om het leven kwamen en 368 gewond raakten;

C.  overwegende dat er sprake is van een aanhoudende en toenemende terroristische dreiging in de hele EU, waardoor de vrijheden van de burgers in de EU op dramatische wijze worden aantast;

D.  overwegende dat de Franse regering als reactie op de terroristische aanslagen in Parijs van 13 november 2015 officieel een beroep heeft gedaan op de clausule inzake wederzijdse bijstand (artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU));

E.  overwegende dat het beginsel van gemeenschappelijke verdediging als vastgelegd in artikel 5 van het Noord-Atlantische Verdrag van de NAVO even zwaar moet wegen als artikel 42, lid 7, voor de EU;

F.  overwegende dat solidariteit, steun en wederzijdse bijstand tussen de lidstaten van de EU, onder meer door gebruik te maken van middelen waar de Unie over beschikt, deel uitmaken van de grondbeginselen van de EU;

G.  overwegende dat binnenlandse veiligheid en de strijd tegen terrorisme van prioritair belang zijn voor de EU; overwegende dat een gemeenschappelijke strategie voor alle lidstaten vereist is;

H.  overwegende dat de EU en haar lidstaten moeten stoppen met het uitbesteden van hun veiligheids- en defensiestrategie en -capaciteiten aan externe actoren;

I.  overwegende dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid bij kwesties van een dergelijk groot belang de verantwoordelijkheid heeft om te coördineren en proactief op te treden;

J.  overwegende dat de opbouw van een veiligheids- en defensiecapaciteit als vastgelegd in de Verdragen nog verwezenlijkt moet worden; overwegende dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om een Europese Unie voor Veiligheid en Defensie tot stand te brengen; overwegende dat een Europese Unie voor Veiligheid en Defensie zal zorgen voor een sterkere Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, hetgeen verder zal bijdragen aan een doeltreffender Europese, trans-Atlantische en wereldwijde veiligheid en defensie;

1.  spreekt zijn diepe medeleven uit met alle slachtoffers van de terroristische aanslagen die sinds 2004 in de EU hebben plaatsgevonden, alsmede met hun families en vrienden;

2.  verwelkomt en onderschrijft de unanieme steun die Frankrijk van alle lidstaten van de EU heeft ontvangen; is verheugd dat alle lidstaten bereid zijn alle nodige steun en bijstand te verlenen;

3.  stelt met tevredenheid vast dat bijkomende capaciteit beschikbaar is gesteld voor de bestrijding van terrorisme; roept alle lidstaten op om onvoorwaardelijk en blijvend steun te bieden; verwelkomt de rol van Frankrijk als centrale en drijvende kracht bij deze gezamenlijke inspanningen;

4.  vestigt de aandacht op het feit dat voor het eerst een beroep is gedaan op de clausule inzake wederzijdse bijstand (artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie); is van mening dat dit een precedentwerking zal hebben voor het toekomstig gebruik van de clausule;

5.  betreurt dat de toepassing van artikel 42, lid 7, niet proactief is ingeleid of gecoördineerd door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, wat een gemiste kans is om als voorbeeld te dienen van een werkelijk Europese reactie; wijst erop dat een dergelijke reactie ook is bemoeilijkt door een groot aantal operationele beperkingen en dat sommige EU-instellingen, met name de Europese Raad, nalaten een faciliterende rol te spelen en evenmin gebruik maken van de mogelijkheden waarover zij beschikken om te zorgen voor een gezamenlijke en doeltreffende aanpak met betrekking tot de toepassing van de clausule inzake wederzijdse bijstand;

6.  roept de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op om in nauwe samenwerking met de Europese Raad en de Commissie na te gaan over welke relevante middelen en procedures de Unie binnen het kader van de clausule voor wederzijdse bijstand (artikel 42, lid 7) beschikt om dergelijke operaties te coördineren en te leiden;

7.  betreurt dat er geen richtsnoeren of analyses bestaan met betrekking tot de toepassing van de clausule inzake wederzijdse bijstand, wat heeft geleid tot de huidige situatie van ad-hocmaatregelen, ad-hocbeheer en ad-hocsamenwerking;

8.  beschouwt de toepassing van de clausule inzake wederzijdse bijstand als een unieke kans om de basis te leggen voor een sterke en duurzame Europese Unie voor Veiligheid en Defensie; is van mening dat de EU over een autonome veiligheids- en defensiecapaciteit moet beschikken om toegerust en gereed te zijn voor de enorme interne en externe bedreigingen en uitdagingen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.