ONTWERPRESOLUTIE over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door ISIS
27.1.2016 - (2016/2529(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Javier Nart, Petras Auštrevičius, Dita Charanzová, Gérard Deprez, Filiz Hyusmenova, Ivan Jakovčić, Petr Ježek, Ilhan Kyuchyuk, Norica Nicolai, Urmas Paet, Jozo Radoš, Marietje Schaake, Jasenko Selimovic, Pavel Telička, Ivo Vajgl, Johannes Cornelis van Baalen, Hilde Vautmans namens de ALDE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0149/2016
B8-0157/2016
Resolutie van het Europees Parlement over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door ISIS
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Irak, Syrië, Libië en Egypte, in het bijzonder die van 10 oktober 2013 over recente gevallen van geweld tegen en vervolging van Christenen, met name in Maaloula (Syrië) en Peshawar (Pakistan) en de zaak van pastor Saeed Abedini (Iran)[1], van 18 september 2014 over de situatie in Irak en Syrië en het IS-offensief, met inbegrip van de vervolging van minderheden[2], van 12 februari 2015 over de humanitaire crisis in Irak en Syrië, met name in de context van IS[3], en van 12 maart 2015 over recente aanvallen en ontvoeringen door IS/Da'esh in het Midden-Oosten, met name van Assyriërs[4],
– gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2015 over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die van ISIS/Da'esh uitgaat, van 20 oktober 2014 over de IS/Da'esh-crisis in Syrië en Irak, van 30 augustus 2014 over Irak en Syrië, van 14 april 2014 en 12 oktober 2015 over Syrië en van 15 augustus 2014 over Irak,
– gezien de verklaringen over Irak en Syrië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV),
– gezien de EU-richtsnoeren over de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging en de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht, gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,
– gezien Besluit 2003/335/JBZ van de Raad van 8 mei 2003 inzake opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven[5], gezien de verklaring van de speciale adviseur van de VN-secretaris-generaal voor het voorkomen van genocide,
– gezien de verklaring van 27 maart 2015 van Stavros Lambrinidis, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, namens de Europese Unie tijdens het openbaar debat van de VN-Veiligheidsraad over de slachtoffers van aanvallen en misstanden op etnische of religieuze grond in het Midden-Oosten,
– gezien het verslag van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië, dat op 13 augustus 2015 in de Mensenrechtenraad werd voorgesteld, in het bijzonder paragrafen 165 tot 173,
– gezien resolutie 2254(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, met een stappenplan voor het vredesproces in Syrië en een tijdsschema voor gesprekken,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat, zoals erkend in resolutie 2249(2015) van de VN-Veiligheidsraad, de gewelddadige extremistische ideologie, de terreuraanvallen, de voortdurende afschuwelijke systematische en wijdverspreide aanvallen op burgers, de mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht, ook op etnische of religieuze grond, de vernietiging van cultureel erfgoed en handel in cultuurgoederen door de zogenaamde ISIS/Da'esh een globale en nooit eerder geziene bedreiging van internationale vrede en veiligheid vormen;
B. overwegende dat de Verenigde Naties en andere internationale organisaties melding hebben gemaakt van wijdverbreide en ernstige schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door Da'esh/ISIS en aanverwante groeperingen in het Midden-Oosten, voornamelijk in Syrië en Irak, tegenover etnische en religieuze minderheden, zoals gerichte moorden, gedwongen bekeringen, ontvoeringen, vrouwenhandel, slavernij van vrouwen en kinderen, werving van kinderen voor zelfmoordaanslagen, seksueel en fysiek misbruik en foltering; overwegende dat er toenemende bezorgdheid heerst over het welzijn van degenen die nog steeds vastzitten in de door Da'esh/ISIS gecontroleerde gebieden, aangezien nagenoeg geen internationale humanitaire steunverlening deze gebieden bereikt;
C. overwegende dat religieuze en etnische minderheden zoals christenen, jezidi's, Turkmenen, Shabakken, kaka'i, Sabeeërs en sjiieten het doelwit geworden zijn van ISIS/Da'esh, net als vele Arabieren en soennitische moslims; overwegende dat moskeeën, monumenten, heiligdommen, kerken en andere gebedsplaatsen, graftomben en begraafplaatsen met opzet werden vernietigd;
D. overwegende dat Da'esh/ISIS in februari 2015 meer dan 220 Assyrische christenen heeft ontvoerd na verschillende landbouwgemeenschappen op de zuidelijke oever van de rivier de Khabur in de noordoostelijke provincie Hassakeh te hebben veroverd, en overwegende dat tot nog toe slechts enkelen onder hen werden vrijgelaten nadat hun ontvoerders geld hadden ontvangen, terwijl het lot van de anderen onbekend blijft;
E. overwegende dat de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie bewijzen heeft gevonden voor en verslag heeft gelegd over het feit dat personen die tot etnische en religieuze minderheden behoren die zich verzetten tegen Da'esh/ISIS en andere terreurgroepen, milities en gewapende niet-statelijke groeperingen, het gevaar blijven lopen vervolgd te worden in gebieden die de facto onder hun controle staan;
F. overwegende dat in verschillende verslagen van VN-organen, met inbegrip van de speciale adviseur van de VN-secretaris-generaal voor het voorkomen van genocide, de speciale adviseur van de VN-secretaris-generaal inzake de verantwoordelijkheid tot bescherming en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, wordt verklaard dat de door Da'esh/ISIS begane daden als oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en, mogelijk, genocide kunnen worden beschouwd;
G. overwegende dat oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide een bron van zorg zijn voor alle EU-lidstaten, die vastberaden zijn om samen te werken teneinde dergelijke misdaden te voorkomen en een einde te stellen aan de straffeloosheid van de daders, in overeenstemming met Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003;
H. overwegende dat in overeenstemming met het internationaal recht iedereen het recht heeft te leven overeenkomstig zijn of haar geweten en vrij is er religieuze en niet-religieuze overtuigingen op na te houden en van religieuze en niet-religieuze overtuigingen te veranderen; overwegende dat het de taak is van de politieke en religieuze leiders, op alle niveaus, alle vormen van extremisme te bestrijden en het wederzijdse respect tussen mensen en religieuze groeperingen te bevorderen;
1. spreekt met klem zijn afkeuring uit over ISIS/Da'esh en diens monsterachtige mensenrechtenschendingen, die volgens het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) kunnen worden gelijkgesteld met misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, en als genocide kunnen worden bestempeld; maakt zich buitengewoon grote zorgen over het feit dat deze terroristische beweging het in het kader van haar pogingen om alle religieuze minderheden in de gebieden die zij in handen heeft, uit te roeien, uitdrukkelijk gemunt heeft op christenen, jezidi’s, Turkmenen, sjiieten, Shabakken, Sabeeërs, kaka'i en soennieten, die het oneens zijn met haar interpretatie van de islam;
2. verzoekt alle partijen bij het VN-Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, dat op 9 december 1948 in Parijs werd ondertekend, alsmede bij andere relevante internationale overeenkomsten oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op hun grondgebied te voorkomen; benadrukt dat de plegers van deze misdrijven niet vrijuit mogen gaan en dat de verantwoordelijken voor het ICC moeten worden gebracht; verzoekt Syrië en Irak met klem de jurisdictie van het ICC te erkennen;
3. verwerpt zonder voorbehoud de aankondiging door de leider van de zogenoemde ISIS/Da'esh van de oprichting van een kalifaat in de gebieden die zij momenteel in handen heeft; benadrukt dat de oprichting en uitbreiding van het "Islamitisch kalifaat" en de activiteiten van andere gewelddadige extremistische groeperingen in het Midden-Oosten een rechtstreekse bedreiging vormen voor de regio en Europese landen en een duidelijke schending inhouden van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;
4. verzoekt de lidstaten met klem radicalisering actief te bestrijden en hun rechtssystemen te verbeteren om te voorkomen dat hun onderdanen en burgers het land verlaten en zich bij de zogenoemde ISIS/Da'esh aansluiten, en er verder voor te zorgen dat zij, indien zij dat toch doen, zo snel mogelijk strafrechtelijk worden vervolgd, ook voor onlineaanzetting tot en ‑ondersteuning van deze misdaden; benadrukt het belang van preventie, vervolging, hulpverlening, rehabilitatie en herintegratie;
5. erkent het onvervreemdbare recht van alle etnische en religieuze minderheden, en van anderen, in Irak en Syrië om in hun historische en traditionele thuislanden te blijven leven, met garanties betreffende waardigheid, gelijkheid en veiligheid, en om hun religie ongehinderd te belijden zonder enige vorm van dwang, geweld of discriminatie, en steunt dit recht en eist dat het door eenieder wordt gerespecteerd; benadrukt het belang van een door alle regionale politieke en religieuze leiders af te leggen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waarin zij steun betuigen aan de etnische en religieuze minderheden in het gebied, alsook aan hun blijvende aanwezigheid aldaar en aan hun volledige en gelijke rechten als burgers van hun respectieve landen;
6. verzoekt de internationale gemeenschap, waaronder de EU en haar lidstaten, de veiligheidsvoorwaarden en ‑omstandigheden te creëren die nodig zijn om etnische en religieuze minderheden die het gebied waar ze woonden gedwongen hebben moeten verlaten of die ontheemd zijn, op zo kort mogelijke termijn in staat te stellen gebruik te maken van hun recht op terugkeer, hun huizen, land, eigendommen en bezittingen, alsmede hun kerken en religieuze en culturele sites te beschermen, en een waardig leven en een waardige toekomst te hebben;
7. onderstreept dat alle actoren en de internationale gemeenschap militaire bescherming en hulp, waaronder gepaste militaire bijstand, moeten bieden aan bijzonder kwetsbare groepen die door ISIS/Da'esh in het Midden-Oosten worden geviseerd, zoals etnische en religieuze minderheden, en dat deze groepen een rol kunnen spelen bij toekomstige, permanente, politieke oplossingen zodat hun levens en tradities van intercultureel, interetnisch en interreligieus samenleven kunnen worden bewaard; verzoekt alle bij het conflict betrokken partijen de universele mensenrechten te eerbiedigen en de levering van humanitaire hulp en bijstand via alle mogelijke kanalen mogelijk te maken; brengt in herinnering dat het de ultieme verantwoordelijkheid is van de gehele regio en van de EU om toe te zien op de terugkeer van traditionele minderheden en van alle burgers naar de plaats waar zij voordien woonden en die zij gedwongen moesten ontvluchten;
8. roept alle Syrische partijen, met uitzondering van terroristische groepen zoals Al Qaida, Da'esh, het Jabhat Al-Nusra-front en verwante groepen, op om onder auspiciën van de VN samen te komen en over een politieke transitie te onderhandelen met de steun van de hele internationale gemeenschap; bevestigt nogmaals zijn volledige en actieve steun voor het werk van de speciale afgezant van de VN, Staffan de Mistura, om de komende dagen in Genève vredesgesprekken tussen alle Syrische partijen te organiseren en zijn voorstellen voor lokale staakt-het-vurens; vraagt de EU en de internationale gemeenschap druk uit te oefenen op alle donoren om hun beloften na te komen en zich volledig in te zetten voor het verlenen van financiële steun aan de landen waar de vluchtelingen worden opgevangen, in het bijzonder in de aanloop naar de donorconferentie voor Syrië op 4 februari 2016 in Londen;
9. vraagt de afdelingen humanitaire hulp en samenwerking van de EU in hun werkzaamheden ook volledig samen te werken rechtstreeks met de erkende leiders van de geviseerde etnische en religieuze minderheden en hen deelgenoot te maken van hun plannen voor de steun en de praktische uitvoering en verdeling ervan teneinde beter in hun behoeften en die van de bevolking in het algemeen te voorzien;
10.. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Syrië, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, de regionale regering van Koerdistan, de instellingen van de Organisatie van Islamitische Samenwerking (Organisation of Islamic Cooperation, OIC), de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten (Gulf Cooperation Council, GCC), de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Algemene vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad en de VN-Mensenrechtenraad.
- [1] Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0422.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0027.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0040.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0071.
- [5] PB L 118 van 14.5.2003, blz. 12.