ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Libië
1.2.2016 - (2016/2537(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Barbara Lochbihler, Igor Šoltes, Ernest Urtasun, Bronis Ropė, Klaus Buchner, Bodil Valero namens de Verts/ALE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0146/2016
Het Europees Parlement,
– gezien zijn voorgaande resoluties over Libië, met name die van 15 januari 2015[1],
– gezien de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Libië, waaronder Resolutie 2259 van 23 december 2015,
– gezien de rapporten en verklaringen van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN en hoofd van de VN-Ondersteuningsmissie in Libië (UNSMIL),
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Libië,
– gezien de recente verklaringen over Libië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Federica Mogherini,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Libië een dramatische reeks politieke, institutionele en veiligheidscrises heeft doorgemaakt sinds dictator Muammar Kaddafi in 2011 is afgezet door rebellengroepen, daarbij bijgestaan door NAVO-troepen;
B. overwegende dat een escalerende cyclus van geweld het land sinds de zomer van 2014 te gronde heeft gericht, waarbij in hoofdzaak twee losse en versnipperde rivaliserende groepen tegenover elkaar zijn geplaatst, namelijk enerzijds de "Operatie Waardigheid"-strijdkrachten van de gepensioneerde generaal Khalifa Haftar, die verbonden zijn met milities uit de stad Zintan, en anderzijds de "Libische Dageraad"-coalitie, die voornamelijk bestaat uit milities uit de stad Misrata en de Imazighen-minderheid, samen met islamistische groeperingen en lokale milities uit andere steden in het westen van Libië;
C. overwegende dat beide rivaliserende kampen tegenstrijdige verhalen hebben en om verschillende redenen aanspraak maken op legitimiteit, en dat er ook twee rivaliserende regeringen en parlementen zijn, respectievelijk gevestigd in Tripoli en Tobruk; overwegende dat beide strijdende partijen naar verluidt steun van buitenaf krijgen;
D. overwegende dat milities die banden hebben met de zogenoemde Islamitische Staat misbruik hebben gemaakt van de burgeroorlog en het machtsvacuüm om hun aanwezigheid in het land uit te breiden, en steeds meer terreurdaden en brutale mishandelingen hebben begaan ten aanzien van de plaatselijke bevolking; overwegende dat deze groeperingen begin januari 2016 een offensief zijn gestart tegen de belangrijkste olie-installaties aan de centraal-oostelijke kust, waarbij in Zliten de dodelijkste terroristische aanslag in Libië sinds 2011 werd gepleegd, met de dood van tientallen agenten in opleiding tot gevolg; overwegende dat terroristische en criminele netwerken in Libië nauwere banden ontwikkelen met Mali en het noorden van Nigeria voor wapenhandel, drugshandel en andere vormen van illegale handel;
E. overwegende dat vertegenwoordigers van de twee rivaliserende parlementen en van de gemeenten en het maatschappelijk middenveld op 17 december 2015 een door de VN onderhandeld akkoord over de machtsdeling hebben ondertekend; overwegende dat krachtens dit akkoord een presidentiële raad van negen leden is aangesteld, voorgezeten door de zakenman Fayez el-Sarraj als premier en belast met het vormen van een regering van nationale eenheid;
F. overwegende dat het internationaal erkende parlement in Tobruk het door de presidentiële raad gevormde kabinet op 25 januari 2016 heeft verworpen en de raad een termijn van tien dagen heeft gegeven om een nieuw, kleiner kabinet samen te stellen of ontslag te nemen;
G. overwegende dat de humanitaire en mensenrechtensituatie sterk achteruit zijn gegaan sinds Libië verwikkeld is geraakt in een burgeroorlog; overwegende dat alle strijdende partijen zich schuldig zouden hebben gemaakt aan een hele reeks schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het humanitair recht, met honderden doden, massale ontheemding en een humanitaire crisis in een groot aantal gebieden tot gevolg; overwegende dat tientallen politieke en mensenrechtenactivisten, mediaprofessionals en andere prominente personen ontvoerd of bedreigd zijn; overwegende dat de VN meldingen heeft ontvangen van willekeurige detentie, marteling en mishandeling door beide partijen;
H. overwegende dat de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië op 26 februari 2011 heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof; overwegende dat het Internationaal Strafhof nog steeds belast is met het onderzoeken van de mensenrechtenschendingen die in het land hebben plaatsgevonden en met het vervolgen van degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn; overwegende dat het Internationaal Strafhof op 27 juni 2011 drie arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd tegen Muammar Kaddafi, Saif al-Islam Kaddafi en Abdullah al-Senussi voor misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat de resterende verdachten niet zijn aangehouden door het Strafhof; overwegende dat de Libische overheid erop heeft aangedrongen deze verdachten te berechten binnen het Libische rechtsstelsel;
I. overwegende dat volgens schattingen van UNSMIL ten minste 400 000 Libiërs in eigen land ontheemd zijn geraakt door de laatste reeks gevechten, en dat nog eens 150 000 mensen, waaronder veel arbeidsmigranten, het land hebben verlaten; overwegende dat buitenlandse hulpverleners en diplomaten, onder wie EU- en UNSMIL-personeel, uit Libië zijn geëvacueerd; overwegende dat de massale toestroom van Libische vluchtelingen naar buurland Tunesië de capaciteiten en de stabiliteit van dat land zwaar onder druk blijft zetten;
J. overwegende dat Libië een van de belangrijkste transit- en vertrekpunten is voor migranten die Europa proberen te bereiken, met name voor Afrikanen van bezuiden de Sahara;
K. overwegende dat de verkoop van olie vroeger 95 % vertegenwoordigde van de inkomsten van de Libische staat en goed was voor 65 % van het bbp van het land; overwegende dat Libië beschikt over de grootste oliereserves in Afrika en de op vier na grootste ter wereld; overwegende dat de inkomsten uit olie gekelderd zijn sinds milities over het hele land olievelden, pijpleidingen en exportfaciliteiten in handen hebben genomen;
L. overwegende dat verschillende EU-lidstaten, waaronder Italië, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, hebben toegezegd om de nieuwe veiligheidstroepen van de toekomstige regering van nationale eenheid op te leiden;
M. overwegende dat Libische besluitvormers uit verschillende kampen zich meermaals hebben uitgesproken tegen elke vorm van buitenlandse militaire interventie;
N. overwegende dat de EU-lidstaten die betrokken waren bij de oorlog van 2011, maar ook de EU als geheel, een bijzondere verantwoordelijkheid dragen wat betreft het bijstaan van de Libische bevolking en het ondersteunen van inspanningen om vrede en stabiliteit in het land tot stand te brengen;
O. overwegende dat er informatie gelekt is als zou de voormalige VN-vertegenwoordiger die het akkoord over de machtsdeling heeft helpen onderhandelen, Bernardino León, tijdens zijn mandaat in het geheim over een winstgevende volgende betrekking onderhandeld hebben met de Verenigde Arabische Emiraten, die het parlement in Tobruk steunen;
1. is verheugd over de ondertekening van het politiek akkoord over Libië in december 2015 als een bemoedigende eerste stap in de richting van een politieke oplossing voor het Libische conflict, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over de blijvende hindernissen die een rem zetten op de vorming van een regering van nationale eenheid;
2. roept de rivaliserende partijen op leiderschap aan de dag te leggen en overeenstemming te bereiken over deze regering van nationale eenheid, zodat de duizelingwekkende lijst van uitdagingen in het land op het vlak van bestuur, economie, mensenrechten en veiligheid aangepakt kan worden; spreekt in dit verband nogmaals zijn volledige steun uit voor de inspanningen van de VN, en met name van speciaal vertegenwoordiger Martin Kobler, ter facilitering van dit proces; dringt erop aan dat de nodige aandacht wordt besteed aan het betrekken van vrouwen en minderheden bij dit proces;
3. verzoekt de internationale gemeenschap de druk op degenen die de politieke vredesbesprekingen belemmeren op te voeren en het VN-wapenembargo tegen Libië daadwerkelijk te handhaven;
4. uit zijn diepe bezorgdheid over de expansie van Islamitische Staat (IS) in Libië, en vindt dat die zo snel mogelijk tegengehouden moet worden; dringt er evenwel op aan dat alle Libische en internationale pogingen om met IS gelieerde groeperingen te bedwingen en te breken geen millimeter mogen afwijken van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het humanitair recht;
5. is van mening dat het meest doeltreffende antwoord op de aanwezigheid van radicale milities in Libië uiteindelijk gezocht moet worden in de oprichting van inclusieve nationale instellingen die de rechtsstaat kunnen waarborgen, openbare diensten kunnen verlenen, voor lokale veiligheid kunnen zorgen en op een doeltreffende manier de strijd kunnen aanbinden met groeperingen die een bedreiging vormen voor de stabiliteit van het land en de ruimere regio;
6. verzoekt de VV/HV, de lidstaten en de Commissie om dringend een omvattend programma op het gebied van ontwapening, demobilisatie en re-integratie (DDR) en hervorming van de veiligheidssector (SSR) te ontwikkelen, dat ten uitvoer moet worden gelegd zodra het vredesakkoord is goedgekeurd; benadrukt dat het van cruciaal belang is de eerdere EU-programma's inzake SSR in het land, die een erg beperkte reikwijdte hadden wat grensbeheer en migratiebeheersing betreft, op te heffen; is ervan overtuigd dat alleen een echt grootschalig programma waarin ook de grenswacht wordt opgenomen, dat van toepassing is op het hele land en met voldoende middelen gefinancierd wordt het potentieel heeft om een positieve ontwikkeling in Libië op gang te brengen; heeft ernstige twijfels bij het huidige Brits-Italiaanse pakket van militaire bijstand, waarmee voorzien wordt in 1 000 Britse en 5 000 Italiaanse soldaten voor het opleiden van de Libische gewapende troepen belast met het beschermen van de nieuwe regering;
7. maakt zich zorgen over berichten in de media waarin wordt gemeld dat de VS, het VK, Italië en Frankrijk momenteel het aantal verkenningsvluchten opdrijven en meer inzetten op het verzamelen van inlichtingen, en over de bereidheid van deze landen om in Libië militair tussenbeide te komen tegen IS-strijders zonder toelating van de Libische overheid of een expliciet mandaat van de VN-Veiligheidsraad; waarschuwt voor een unilaterale of multilaterale militaire interventie zonder enige rechtsgrond of politieke toestemming van de toekomstige regering van nationale eenheid;
8. is evenzeer bezorgd over de recente verklaring van de Franse defensieminister Jean-Yves Le Drian met betrekking tot de noodzaak van een militair optreden in de Libische kustwateren om mensensmokkelaars en mensenhandelaars doeltreffend te kunnen bestrijden; wijst met klem op de vele negatieve verklaringen van Libische besluitvormers over de plannen om in Libische territoriale wateren strijdkrachten van EUNAVFOR MED operatie SOPHIA te ontplooien; herinnert eraan dat een dergelijk militair optreden zonder de toestemming van de Libische overheid of een VN-mandaat op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest beschouwd moet worden als onwettig en als een daad van agressie; maakt zich zorgen over de algemene doeltreffendheid van de benadering, gezien de recente ervaringen op het vasteland in verband met EUNAVFOR operatie ATALANTA in Somalië, over de mogelijke nevenschade en het veroorzaken van leed bij de kustbevolking, en over het feit dat een dergelijk ongepast en onwettig militair optreden door EU-lidstaten tot een groter draagvlak voor gewelddadige extremisten als IS kan leiden;
9. is diep bezorgd over het lot van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Libië, aangezien hun toch al benarde situatie blijft verslechteren; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om Italië daadwerkelijk te helpen bij de inspanningen om de uit de hand lopende migratie- en vluchtelingenstromen uit Noord-Afrika, met name uit Libië, aan te pakken; verzoekt alle EU-lidstaten, en met name Italië, om het Europese en internationale vluchtelingenrecht strikt na te leven, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement en de beoordeling van individuele situaties; verzoekt de Libische overheid en milities om te zorgen voor externe toegang tot detentiecentra, in het bijzonder die voor migranten;
10. is diep bezorgd over de recente aanvallen van IS op olieterminals en de bijbehorende infrastructuur in plaatsen als Ras Lanuf en over de effecten op de gezondheid van de plaatselijke bevolking en op het milieu;
11. veroordeelt het overduidelijke belangenconflict en de bedroevende moraliteit waarmee de daden van voormalig speciaal rapporteur van de VN Bernardino León worden omgeven, doordat hij een winstgevende functie als hoofd van de diplomatieke academie van de Verenigde Arabische Emiraten heeft weten te bemachtigen op het moment dat hij nog volop bezig was met de uitvoering van zijn mandaat als vredesonderhandelaar in een conflict waarbij zijn toekomstige werkgever rechtstreeks betrokken was; brengt in herinnering dat de heer León verscheidene hooggeplaatste functies in de diplomatieke diensten van Spanje en de EU heeft vervuld; verzoekt de VV/HV manieren aan te geven waarop gelijkaardige voorvallen met betrekking tot de speciale gezanten van de EU of door de EU gesteunde internationale gezanten kunnen worden voorkomen, onder meer door dwingende afkoelingsperioden in te voeren; besluit deze zaak verder te onderzoeken;
12. veroordeelt het aanhoudende geweld en de schendingen van het internationaal humanitair recht door de strijdende partijen in het hele land; maakt zich nog altijd ernstig zorgen over de aanhoudende verslechtering van de mensenrechtensituatie, met gevallen van willekeurige detentie, ontvoeringen, buitengerechtelijke executies, marteling en geweld ten aanzien van journalisten, politieke activisten, mensenrechtenverdedigers en minderheden, waaronder mensen afkomstig uit de streek van Tawergha;
13. benadrukt dat alle schenders van mensenrechten en het internationaal humanitair recht ter verantwoording moeten worden geroepen; vestigt de aandacht op de door UNSMIL afgelegde verklaring dat vele van de in Libië gepleegde schendingen onder de jurisdictie van het Internationaal Strafhof vallen, en dringt erop aan dat dit hof van de nodige politieke, logistieke en financiële middelen wordt voorzien om deze misdaden te onderzoeken; is van oordeel dat krachtigere internationale verantwoordingsmechanismen milities ervan kunnen weerhouden om verdere misdaden en schendingen te plegen, en meent dat moet worden overwogen een VN-onderzoekscommissie of een soortgelijk mechanisme in te stellen voor het onderzoeken van schendingen van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht;
14. verzoekt de lidstaten steun te verlenen aan Tunesië bij het aanpakken van de destabiliserende doorwerkingseffecten van de Libische crisis, onder meer door te helpen bij het uitbouwen van veiligheidsorganen met verantwoordingsplicht;
15. benadrukt dat het noodzakelijk is om de neutraliteit te beschermen van vooraanstaande Libische instellingen, met name de Centrale Bank, de Nationale Oliemaatschappij en het staatsinvesteringsfonds, die toestemming hebben van de VN om olie-inkomsten uit het buitenland te ontvangen; pleit in dit verband voor de oprichting van een internationaal toezichtsmechanisme om deze inkomsten – met uitzondering van de loonuitgaven – te bevriezen zolang er nog geen regering van nationale eenheid is gevormd, als een stimulans voor de strijdende partijen om tot een politiek compromis te komen;
16. verzoekt de Libische overheid om hoge transparantienormen in de binnenlandse winningsindustrie te handhaven, zodat de hele bevolking kan profiteren van de natuurlijke hulpbronnen van het land, en vooral om zich zo spoedig mogelijk aan te sluiten bij de voorschriften van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); herhaalt zijn verzoek aan Europese bedrijven die zaken doen in Libië om hun financiële activiteiten in de energiesector openbaar te maken;
17. verzoekt de EU en haar lidstaten hun humanitaire hulp op te drijven om de benarde situatie van de Libische bevolking te verlichten, vooral in de meest getroffen gebieden, en paraat te staan om een verdere verslechtering van de situatie te kunnen ondervangen; dringt in dit verband aan op het belang van concrete steun voor plaatselijke wapenstilstanden; dringt er bij de EU op aan dat zij zich inzet voor een sterkere positie van maatschappelijke organisaties, met name vrouwenorganisaties, die niet-gewelddadige oplossingen zoeken voor de meervoudige crises in het land;
18. maakt zich zorgen over berichten met betrekking tot het falende rechtssysteem in Libië en over de ernstige tekortkomingen bij de naleving van normen voor een eerlijke rechtsgang; doet een oproep aan de Libische overheid om totale medewerking te verlenen aan het Internationaal Strafhof door te helpen bij het onderzoek en de vonnissen van het hof na te leven; uit zijn bezorgdheid over het verzuim van de Libische overheid om een eerlijke rechtsgang te waarborgen voor Abdullah al-Senussi en Saif al-Islam Kaddafi, beklaagden bij het Internationaal Strafhof; bevestigt opnieuw in alle gevallen radicaal tegen de doodstraf te zijn, ongeacht de aard van het begane misdrijf, en verzoekt Libië om de doodstraf af te schaffen;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, het Libische huis van afgevaardigden, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0010.