ONTWERPRESOLUTIE over de door de Commissie gepubliceerde technische beoordeling van de ervaring met de antismokkel- en antinamaakovereenkomst en algemene vrijgave van 9 juli 2004 tussen Philip Morris International en dochterondernemingen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds, en het feit dat de overeenkomst binnenkort afloopt
2.3.2016 - (2016/2555(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement
Ingeborg Gräßle, Petri Sarvamaa namens de PPE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0313/2016
B8-0316/2016
Resolutie van het Europees Parlement over de door de Commissie gepubliceerde technische beoordeling van de ervaring met de antismokkel- en antinamaakovereenkomst en algemene vrijgave van 9 juli 2004 tussen Philip Morris International en dochterondernemingen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds, en het feit dat de overeenkomst binnenkort afloopt
Het Europees Parlement,
– gezien de antismokkel- en antinamaakovereenkomst en algemene vrijgave van 9 juli 2004 tussen Phillip Morris International (PMI) en dochterondernemingen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds,
– gezien Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG[1],
– gezien het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, dat tijdens de vijfde bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik is aangenomen bij besluit FCTC/COP5 (1) van 12 november 2012,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "technische beoordeling van de ervaring met de antismokkel- en antinamaakovereenkomst en algemene vrijgave van 9 juli 2004 tussen Philip Morris International en dochterondernemingen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds" (SWD(2016)0444),
– gezien zijn resolutie van 11 oktober 2007 over de gevolgen van het akkoord tussen de Gemeenschap, de lidstaten en Philip Morris betreffende het opvoeren van de strijd tegen fraude en sigarettensmokkel en over de vorderingen die zijn geboekt met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Enquêtecommissie communautair douanevervoer van het Europees Parlement[2],
– gezien de vragen aan de Commissie over haar technische beoordeling van de ervaring met de antismokkel- en antinamaakovereenkomst en algemene vrijgave van 9 juli 2004 tussen Philip Morris International en dochterondernemingen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds, en het feit dat die overeenkomst binnenkort afloopt (O-000010/2016 – B8-0109/2016, O-000014/2016 – B8-0110/2016, O-000015/2016 – B8‑0111/2016, O-000016/2016 – B8–0112/2016, O-000017/2016 –B8-0113/2016, O-000018/2016 – B8-0114/2016 en O-000019 – B8-0115/2016),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat tabakssmokkel een ernstig misdrijf is dat bijdraagt aan de financiering van andere internationaal georganiseerde criminele activiteiten, waaronder terrorisme en mensen-, drugs- en wapenhandel;
B. overwegende dat tabaksfraude een punt van zorg is voor de volksgezondheid en een nog groter gezondheidsrisico vormt dan echte sigaretten; overwegende dat namaaksigaretten illegaal worden vervaardigd en ingevoerd, wat betekent dat de gebruikte ingrediënten niet bekend zijn;
C. overwegende dat tabaksfraude het beleid tegen roken ondergraaft en zo de tabaksepidemie aanwakkert, doordat (vaak goedkopere) tabaksproducten toegankelijker worden, vooral voor jongeren en groepen met een laag inkomen;
D. overwegende dat er elk jaar 700 000 EU-burgers vroegtijdig overlijden aan de gevolgen van roken;
E. overwegende dat het kerndoel van de PMI-overeenkomst is de grootschalige PMI-smokkel op de illegale tabaksmarkt in de EU in te dammen;
F. overwegende dat in de technische beoordeling van de PMI-overeenkomst door de Commissie geconcludeerd wordt dat dit kerndoel daadwerkelijk is bereikt, maar dat de vermindering van de PMI-smokkel niet geleid heeft tot een algemene verlaging van het aantal illegale producten op de EU-markt;
G. overwegende dat de PMI-overeenkomst tot dusverre de overheidskassen met ongeveer 1 miljard EUR aan jaarlijkse betalingen en 68,2 miljoen EUR aan betalingen bij in beslagneming heeft gespekt, verdeeld tussen de Commissie (ca. 10 %) en de lidstaten (ca. 90 %);
H. overwegende dat de PMI-overeenkomst op 9 juli 2016 zal aflopen;
I. overwegende dat zich sinds de ondertekening van de huidige PMI-overeenkomst aanzienlijke veranderingen hebben voorgedaan in de marktomgeving, met name het feit dat er steeds meer merkloze sigaretten op de markt zijn, die in de wandelgangen "goedkope witte" worden genoemd;
J. overwegende dat zich sinds de ondertekening van de huidige PMI-overeenkomst aanzienlijke veranderingen hebben voorgedaan op regelgevingsgebied, met name met de vaststelling van Richtlijn 2014/40/EU inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en van het Protocol bij de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik;
K. overwegende dat de zaken C-358/14 Polen/Parlement en Raad, C-477/14 Pillbox 38 (UK) Limited en C-547/14 Philip Morris Brands SARL e.a., waarin Richtlijn 2014/40/EU wordt aangevochten, momenteel behandeld worden door het Hof van Justitie van de EU en door de betroffen tabaksfabrikanten onverwijld zouden moeten worden ingetrokken;
1. is ingenomen met het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten ("FCTC-Protocol") dat met betrekking tot de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik is aangenomen en dringt erop aan dat het ratificatieproces wordt voltooid, zodat het volg- en traceersysteem uiterlijk in 2022 of 2023 in werking kan treden;
2. is ingenomen met de vaststelling van Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG[3] (de tabaksproductenrichtlijn);
3. benadrukt dat het Protocol bij de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik en de tabaksproductenrichtlijn samen het kerninstrument van de EU vormen voor de bestrijding van de illegale tabakshandel;
4. verwelkomt de technische beoordeling van de Commissie van de ervaring met de PMI-overeenkomst; betreurt het echter dat die beoordeling pas op 24 februari 2016 werd gepubliceerd, hoewel ze in mei 2015 was aangekondigd, en dat dit de mogelijkheid van het Parlement om tijdig zijn standpunt over deze complexe en delicate kwestie te formuleren, heeft ondergraven;
5. neemt nota van de beoordeling van de Commissie dat de PMI-overeenkomst daadwerkelijk zijn doel heeft bereikt, nl. het terugdringen van de grootschalige PMI-smokkel op de illegale tabaksmarkt in de EU, zoals blijkt uit het feit dat het aantal echte PMI-sigaretten dat tussen 2006 en 2014 door lidstaten in beslag werd genomen, met 85 % is gedaald;
6. merkt echter op dat deze vermindering van de PMI-smokkel niet geleid heeft tot een algemene verlaging van het aantal illegale producten op de EU-markt; merkt ook op dat de smokkel van producten van grote fabrikanten steeds meer plaats heeft gemaakt voor andere producten, zoals merkloze sigaretten ("goedkope witte"), die gewoonlijk in derde landen worden geproduceerd;
7. wijst nadrukkelijk op de aanzienlijke veranderingen die zich sinds de ondertekening van de huidige PMI-overeenkomst hebben voorgedaan in de marktomgeving, met name het feit dat er steeds meer "goedkope witte" op de markt zijn; voegt daar echter aan toe dat de PMI-overeenkomst nooit bedoeld is geweest om de kwestie van de smokkel van "goedkope witte" in de EU aan te pakken;
8. merkt op dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de douaneautoriteiten van veel lidstaten de meerwaarde van de overeenkomst voor hun opsporingsactiviteiten hebben benadrukt;
9. wijst erop dat de bedrijven als gevolg van de overeenkomsten veel sterkere controle uitoefenen op hun productie, hun klanten en contractanten, hun opslag en distributie van sigaretten, en de vormen van aanvaardbare betaling voor sigaretten;
10. betreurt het dat het beheer van de tabaksovereenkomsten door de Commissie niet altijd even transparant is, tot belangenconflicten kan hebben geleid en niet onderworpen is aan echte democratische controle;
11. verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te treffen om een zo groot mogelijke transparantie bij de verkennende gesprekken over eventuele verlenging van de overeenkomst te waarborgen, onder meer door het Parlement daarin een passende rol toe te kennen;
12. acht het uiterst zorgwekkend dat de begroting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) gedeeltelijk gefinancierd wordt met jaarlijkse betalingen van de tabaksindustrie, zoals vermeld in de tabaksovereenkomsten, aangezien dit tot een zeker belangenconflict zou kunnen leiden;
13. is ingenomen met de inspanningen die de Commissie zich sinds 2014 getroost om het beheer en de tenuitvoerlegging van de PMI-overeenkomst te verbeteren, onder meer door de instelling van een nieuwe testfaciliteit voor in beslag genomen sigaretten en de nieuwe IT-applicatie (ToSMA) voor de uitwisseling van informatie over inbeslagnemingen;
14. verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe de controlemechanismen voor het analyseren van in beslag genomen sigaretten verder kunnen worden verbeterd teneinde het risico van foute bepalingen door de fabrikanten zo klein mogelijk te maken;
15. merkt op dat het volg- en traceersysteem van de tabaksproductenrichtlijn in mei 2019 in werking zou moeten treden;
16. benadrukt dat de Commissie onmiddellijk maatregelen moet nemen om te waarborgen dat de tabaksproductenrichtlijn in alle lidstaten wordt omgezet;
17. merkt ook op dat het FCTC-Protocol op zijn vroegst in 2022 of 2023 in werking zal treden;
18. verklaart nogmaals dat de bestrijding van illegale handel, namaak en belastingontwijking een blijvende noodzaak is; is van mening dat de Commissie daarom moet nagaan hoe de huidige situatie op transparante en verantwoorde wijze kan worden aangepakt en hoe het Europees Parlement daarbij moet worden betrokken, gezien de kloof die kan ontstaan tussen het verstrijken van de momenteel van kracht zijnde PMI-overeenkomst en de vankrachtwording van de tabaksproductenrichtlijn en het Protocol bij de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik;
19. benadruk dat bij alle mogelijke onderhandelingen die zouden kunnen leiden tot verlenging van de overeenkomst rekening moet worden gehouden met het feit dat de regelgeving sinds de ondertekening van de huidige overeenkomst aanzienlijk veranderd is;
20. benadrukt derhalve dat elke mogelijke verlenging van de overeenkomst beschouwd zou kunnen worden als een overgangsregeling om te voorkomen dat er een regelgevingsvacuüm ontstaat tot het moment waarop zowel de tabaksproductenrichtlijn als het FCTC-Protocol volledig van kracht worden;
21. verzoekt PMI het volg- en traceersysteem en de zorgvuldigheidsbepalingen ("ken uw klant") van de huidige overeenkomst toe te passen, ongeacht of deze al dan niet wordt verlengd;
22. vindt het zorgwekkend dat de huidige PMI-overeenkomst de kwestie van de "goedkope witte" niet heeft weten aanpakken, omdat dat merkloze sigaretten zijn en dus niet onder de overeenkomst vallen; verzoekt de Commissie derhalve met een actieplan te komen met nieuwe maatregelen om dit probleem met spoed aan te pakken;
23. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is te de overige drie overeenkomsten met tabaksfabrikanten te laten aflopen zodra het FCTC-Protocol in werking treedt;
24. verzoekt de Commissie een aanvullende verordening voor te stellen waarmee het volg- en traceersysteem en de zorgvuldigheidsbepalingen ("ken uw klant") van toepassing worden op in de tabaksindustrie gebruikte ruw gesneden tabak, filters en papier, als aanvullend middel om smokkel en namaak te bestrijden;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.