ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Eritrea
2.3.2016 - (2016/2568(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Victor Boştinaru, Linda McAvan, Norbert Neuser, Elena Valenciano, Ana Gomes, Maria Arena, Marita Ulvskog, Marlene Mizzi, Doru-Claudian Frunzulică, Enrique Guerrero Salom, Pier Antonio Panzeri, Richard Howitt namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0318/2016
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Eritrea, onder meer zijn resolutie van 15 september 2011 over Eritrea: de zaak-Dawit Isaak[1],
– gezien het nationaal indicatief programma (NIP) voor Eritrea in het kader van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds van 3 februari 2016,
– gezien de conclusies van controlewerkgroep A van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement van 11 november 2015,
– gezien de verklaring van 18 september 2014 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) over politieke gevangenen in Eritrea,
– gezien het verslag van de EDEO van 2015 over het partnerschap tussen Eritrea en de Europese Unie,
– gezien de persverklaring van de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea van 8 juni 2015,
– gezien het landenverslag van UN Women van juni 2014 over de regering van de Staat Eritrea,
– gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien het IAO-Verdrag betreffende de gedwongen arbeid (nr. 29), het IAO-Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 105) en het IAO-Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht (nr. 87),
– gezien de herziene Overeenkomst van Cotonou,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
– gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Eritrese burgers willekeurig worden opgepakt en voor onbepaalde tijd worden vastgehouden, ofwel zonder dat daarvoor een reden wordt gegeven, ofwel om tal van niet te rechtvaardigen redenen, zoals het uitoefenen van kritiek op of het in opstand komen tegen de regering, het aanhangen van een niet-officieel geloof, ontduiking van de dienstplicht of desertie, samenwerking met buitenlandse entiteiten, pogingen om het land te ontvluchten of het hebben van een gevlucht familielid; overwegende dat gevangenen medische zorg moeten ontberen; overwegende dat kinderen onder dezelfde onmenselijke omstandigheden vast worden gehouden als volwassenen; overwegende dat vrouwelijke gevangenen dikwijls door mannelijke cipiers worden bewaakt, waardoor de kans groter is dat ze ten prooi vallen aan seksueel en gendergerelateerd geweld;
B. overwegende dat in Eritrea al sinds de oorlog met Ethiopië, die van 1998 tot 2000 duurde, de noodtoestand geldt; overwegende dat er geen ruimte wordt gelaten voor afwijkende meningen of verandering, aangezien politieke oppositie verboden is in Eritrea; overwegende dat men niet naar verdwenen personen kan informeren of het regeringsbeleid ter discussie kan stellen zonder tot verrader te worden bestempeld en streng te worden gestraft; overwegende dat er sedert 1993 geen nationale verkiezingen meer hebben plaatsgevonden; overwegende dat de regionale verkiezingen van 2009 nog altijd geen doorgang hebben gevonden; overwegende dat zelfs voorafgaand aan de ontbinding van het parlement in 2002 wetten al via regeringsbesluiten tot stand kwamen;
C. overwegende dat angst en onderdrukking een enorm aantal Eritreeërs op de vlucht heeft doen slaan, dat Eritrese vluchtelingen de op twee na grootste groep vormen van vluchtelingen die op weg gaan naar Europa en dat er elke maand 5 000 Eritrese vluchtelingen bij komen; overwegende dat criminele groeperingen in Eritrea en de omliggende landen vaak vluchtelingen mishandelen, ontvoeren en uitbuiten; overwegende dat in de periode vanaf begin 2012 tot aan halverwege 2015 bijna tweemaal zoveel Eritreeërs als Syriërs asiel aanvroegen in de EU; overwegende dat zich in oktober 2014 in Sudan en Ethiopië meer dan 100 000 Eritrese vluchtelingen bevonden; overwegende dat er volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen meer dan 400 000 Eritreeërs zijn gevlucht, hetgeen neerkomt op 9% van de totale bevolking van het land;
D. overwegende dat in september 2011 elf vooraanstaande politici en tien onafhankelijke journalisten die verslag hadden uitgebracht over kritiek van politici op de regering ‑ waaronder de Zweeds-Eritrese Dawit Isaak – zonder aanklacht, proces of bijstand van hun advocaat gevangen werden gezet en dat zij ondanks herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap nog altijd vastzitten of tijdens hun gevangenschap zijn gestorven; overwegende dat Eritrea geen persvrijheid kent, aangezien onafhankelijke media verboden zijn, en dat Eritrea daardoor de afgelopen acht jaar telkens, van de 170‑180 beoordeelde landen, op de laatste plaats van de persvrijheidindex van Verslaggevers zonder Grenzen belandde; overwegende dat er momenteel ten minste 16 journalisten vastzitten en dat tientallen journalisten voor hun eigen veiligheid naar het buitenland zijn gevlucht; overwegende dat de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in Eritrea tevergeefs heeft opgeroepen tot vrijlating van de gevangen;
E. overwegende dat de uitvoerende macht het rechtssysteem aanstuurt en dat militaire leiders, beveiligingsambtenaren en opsporingsambtenaren feitelijk als rechters lijken te fungeren; overwegende dat processen en vonnissen zelden in de openbaarheid worden gebracht en dat de meeste vonnissen louter worden geveld op basis van onderzoeksrapporten en bekentenissen die onder foltering zijn afgedwongen; overwegende dat sommige aangeklaagden verstoken blijven van informatie over hun proces of de duur van de opgelegde straf; overwegende dat dikwijls sprake is van overheidsinmenging in het rechtssysteem; overwegende dat aangeklaagden geen rechtsbijstand mogen inroepen;
F. overwegende dat voor alle Eritreeërs in de leeftijd van 18 tot 50 jaar de dienstplicht geldt en dat dienstweigering op grond van gewetensbezwaren niet is toegestaan; overwegende dat vaak in de wind wordt geslagen dat de wettelijk voorgeschreven duur van de dienstplicht 18 maanden is, met als gevolg dat de meeste Eritreeërs het land voor onbepaalde tijd moeten dienen; overwegende dat dienstplichtigen vaak dwangarbeid moet verrichten of voor civiele taken worden ingezet; overwegende dat dienstplichtigen slechts 30 USD per maand verdienen en dat dit bedrag ontoereikend is om in het levensonderhoud van hun gezin te voorzien; overwegende dat dienstplichtigen geen werk kunnen zoeken of kunnen gaan studeren;
G. overwegende dat Eritrea geen echte publieke ruimte kent waarin organisaties uit het maatschappelijk middenveld vrijelijk actief kunnen zijn; overwegende dat pogingen om vreedzaam te demonstreren niet alleen in arrestaties en opsluitingen zijn uitgemond, maar zelfs in buitengerechtelijke executies; overwegende dat er een verbod is ingesteld op onafhankelijke vakbonden; overwegende dat lid worden van de regerende partij de enige mogelijkheid is om deel te nemen aan publieke aangelegenheden of de arbeidsvoorwaarden te beschermen; overwegende dat mensenrechtenorganisaties geen toestemming krijgen om het land te bezoeken en dat het Eritrese overheidsbeleid van zelfredzaamheid een ernstige belemmering vormt voor de verlening van internationale humanitaire hulp;
H. overwegende dat Eritreeërs het land alleen met toestemming van de overheid mogen verlaten en dat uitreisvisa willekeurig worden afgegeven; overwegende dat men zich niet vrijelijk richting grensgebieden mag bewegen en dat de Eritrese overheid het beleid voert om aan de grenzen met scherp schieten; overwegende dat Eritreeërs die in het buitenland wonen, 2 % van hun inkomen moeten afdragen als een verplichte belasting voor herstel en wederopbouw, in de volksmond ook wel "diasporabelasting" genoemd;
I. overwegende dat de Europese landen het merendeel van de asielaanvragen van Eritreeërs afwijzen;
J. overwegende dat de speciale VN-rapporteur, Sheila Keetharuth, de toegang tot het land is geweigerd, ondanks de door haar aan de VN gepresenteerde verslagen met daarin een groot aantal zorgen en aanbevelingen; overwegende dat de buitenlandse correspondenten in 2008 het land zijn uitgezet;
K. overwegende dat het land en de natuurlijke hulpbronnen exclusief eigendom zijn van de regering van Eritrea; overwegend dat de regering land en hulpbronnen inzet als een straf- en beloningssysteem; overwegende dat hooggeplaatste militairen en partijfunctionarissen land, eigendommen en bedrijven in beslag hebben genomen om zichzelf te verrijken; overwegende dat vrouwen vaker de toegang tot land wordt geweigerd, omdat de kans kleiner is dat zij hun diensttijd volmaken;
L. overwegende dat homoseksuele praktijken illegaal zijn in Eritrea en dat de regering geen antidiscriminatiewetgeving ter bescherming van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders wil invoeren;
M. overwegende dat de Europese Unie heeft besloten ontwikkelingshulp aan Eritrea te blijven verlenen, in het bijzonder in de vorm van een op 26 oktober 2015 gepresenteerd nationaal indicatief programma (NIP) voor Eritrea van 200 miljoen EUR;
N. overwegende dat het Parlement – vanwege de schaal en de ernst van de mensenrechtenschendingen die onder het Eritrese regime hebben plaatsgevonden, de vele tekenen dat het welzijn van burgers niet de nodige aandacht of zorg krijgt, de geringe betrouwbaarheid van het regime als partner in ontwikkelingssamenwerking, de welig tierende corruptie, het vrijwel volledig ontbreken van transparantie in het beheer van de overheidsfinanciën van het land en het risico op misbruik van de EOF-middelen voor migratiebeheer – het Comité van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) op 11 november 2015 heeft aangeraden de goedkeuring van het ontwerp van het NIP uit te stellen in afwachting van verdere besprekingen;
O. overwegende dat de Commissie het standpunt van het Parlement heeft genegeerd en niet aan het Comité van het EOF heeft meegedeeld, met als gevolg dat het NIP door het Comité van het EOF is goedgekeurd en op 3 februari 2016 in werking is getreden;
1. roept de regering van Eritrea op tot vrijlating van de oppositie en onschuldige burgers; dringt erop aan dat aangeklaagden een eerlijk proces krijgen en dat foltering wordt afgeschaft, evenals andere onterende praktijken zoals beperking van de toegang tot voedsel, water en medische zorg; herinnert de regering van Eritrea eraan dat zij, overeenkomstig haar verplichting van passende zorgvuldigheid, een onderzoek moet instellen naar buitengerechtelijke executies;
2. keurt het af dat de EU heeft besloten hulp aan Eritrea te blijven verlenen en hekelt met name het feit dat het NIP voor Eritrea van 200 miljoen EUR van start is gegaan; verzoekt de Commissie de toezichtregelingen te herzien die zij met het Europees Parlement is overeengekomen, de nodige aandacht te schenken aan de zorgen en suggesties van het Europees Parlement en te waarborgen dat deze zorgen en suggesties worden meegedeeld aan het Comité van het EOF;
3. vindt het betreurenswaardig dat er geen aandacht is geschonken aan de zorgen die het Parlement op 11 november 2015 kenbaar heeft gemaakt en roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van het NIP zeer nauwlettend in het oog wordt gehouden en dat het Parlement permanent ervan op de hoogte wordt gehouden;
4. spoort de regering van Eritrea aan de dringende noodzakelijke hervormingen door te voeren en als onderdeel daarvan het concept van de eenpartijstaat los te laten, de ontbinding van het parlement ongedaan te maken en weer verkiezingen te organiseren; roept de regering van Eritrea op gehoor te geven aan de oproepen van de internationale gemeenschap en alle gevangenen vrij te laten die ten onrechte vastzitten;
5. dringt aan op de instelling van een regering die uit drie afzonderlijke en duidelijk gedefinieerde organen bestaat en op de benoeming van gekwalificeerde rechters die middels eerlijke en transparante verkiezingen worden verkozen;
6. herinnert de regering van Eritrea eraan dat in het internationaal recht inzake de mensenrechten is vastgelegd dat eenieder het recht heeft zijn land te verlaten; roept de regering op vrijheid van verkeer toe te staan en niet langer "diasporabelasting" te innen bij Eritreeërs die in het buitenland wonen;
7. verzoekt de regering van Eritrea zich te houden aan de voorgeschreven duur van de dienstplicht, haar burgers niet langer dwangarbeid op te leggen, buitenlandse bedrijven te verbieden nog langer dienstplichtigen in te zetten als arbeidskrachten, ook al gebeurt dit tegen vergoeding, dienstweigering op grond van gewetensbezwaren toe te staan en de bescherming van dienstplichtigen te waarborgen;
8. herinnert de regering van Eritrea aan haar verplichtingen krachtens de IAO-verdragen, in het bijzonder met betrekking tot het recht van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en vakbonden om zich te verenigen, vreedzaam te demonstreren, deel te nemen aan publieke aangelegenheden en actie te voeren voor betere arbeidsrechten; roept de regering van Eritrea op tot loslating van het beleid om alle ngo's te verbieden met minder dan 2 miljoen USD op hun bankrekening;
9. wenst dat de EU-lidstaten zich houden aan het beginsel van non-refoulement en wijst erop dat de kans groot is dat terugkerende asielzoekers vanwege hun vluchtpogingen gevangen worden genomen en worden gefolterd;
10. hekelt het beleid van de regering van Eritrea van willekeurige intrekking van staatsburgerschap en eist dat alle Eritrese burgers voor de wet eerlijk en gelijk worden behandeld;
11. roept de regering van Eritrea op de verplichtingen na te komen die zij in het kader van VN-verdragen en andere internationale verbintenissen is aangegaan, met inbegrip van haar verplichtingen krachtens het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; verzoekt in dit verband niet alleen om meer transparantie, maar ook om nauwere samenwerking met VN-inspecteurs en internationale waarnemers, zodat zij, overeenkomstig het VN-Verdrag, ongehinderd waardevolle inspecties kunnen uitvoeren in detentiecentra;
12. hekelt het feit dat de regering van Eritrea al het land en de natuurlijke hulpbronnen in bezit heeft en eist dat zij land en hulpbronnen niet langer inzet om de bevolking aan haar wil te onderwerpen;
13. keurt het af dat de regering van Eritrea weigert de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders te beschermen;
14. betreurt het dat vrouwen, en dan met name vrouwelijke dienstplichtigen en gevangenen, een verhoogd risico lopen het slachtoffer te worden van seksueel en huiselijk geweld; keurt het af dat het concubinaat in legerkampen een gebruikelijke praktijk is en hekelt de tactiek om burgers na de vervulling van hun dienstplicht toegang tot land te bieden, aangezien een dergelijk beleid vrouwen in onevenredige mate benadeelt;
15. keurt het af dat buitenlandse bedrijven indirect betrokken zijn bij en medeplichtig zijn aan de dwangarbeid in Eritrea en eist dat er door middel van verplichte passende zorgvuldigheid en rapportage-initiatieven voor wordt gezorgd dat zij in toenemende mate verantwoording moeten afleggen en dat hun activiteiten beter worden geëvalueerd;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad ACS-EU en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de secretarissen-generaal van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie alsmede het parlement van Eritrea.
- [1] PB C 51E van 22.2.2013, blz. 146.