Ontwerpresolutie - B8-0323/2016Ontwerpresolutie
B8-0323/2016

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Eritrea

2.3.2016 - (2016/2568(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Marie-Christine Vergiat, Patrick Le Hyaric, Barbara Spinelli, Stelios Kouloglou, Kostadinka Kuneva, Kostas Chrysogonos namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0318/2016

Procedure : 2016/2568(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0323/2016
Ingediende teksten :
B8-0323/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0323/2016

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Eritrea

(2016/2568(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging van 1981,

–  gezien het Verdrag van Genève van 1951 en het Pact van New York van 1967,

–   gezien het verslag van mei 2014 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Eritrea,

–  gezien de herziene Overeenkomst van Cotonou en de daarin opgenomen clausule over democratie en mensenrechten,

–  gezien het migratieroute-initiatief EU-Hoorn van Afrika, dat op 28 november 2014 werd gelanceerd,

–  gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de Europese consensus over ontwikkelingssamenwerking van december 2005,

–  gezien het slotdocument van het vierde forum op hoog niveau inzake de doeltreffendheid van steun van december 2011 over het partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over politieke gevangenen in Eritrea van september 2014,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Eritrea onafhankelijk werd van Ethiopië in 1993, na een dertigjarige oorlog; overwegende dat er volgens schattingen bij de grensoorlog met Ethiopië van 1998 tot 2000 tussen de 54 000 en 137 000 doden zijn gevallen;

B.  overwegende dat Eritrea een van de minst ontwikkelde landen ter wereld is; overwegende dat meer dan de helft (61 %) van de naar schatting 6 miljoen inwoners van Eritrea 25 jaar of jonger is; overwegende dat Eritrea de 186e plaats inneemt op de menselijke ontwikkelingsindex van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties waarin 188 landen zijn opgenomen; overwegende dat 69 % van de bevolking onder de armoedegrens leeft;

 

C.  overwegende dat Eritrea ernstig wordt bedreigd door klimaatverandering met mogelijk dramatische gevolgen voor voeding, toegang tot water en sanitaire voorzieningen, gezondheid en huisvesting;

D.  overwegende dat er al sinds 1993 geen democratische verkiezingen zijn gehouden in Eritrea; overwegende dat de in 1996 geratificeerde grondwet van Eritrea nooit ten uitvoer is gelegd, en overwegende dat het land sinds 2001 geleidelijk is verworden tot een dictatuur; overwegende dat er in januari 2013, na een "muiterij van de verbannen oppositie, die werd voorgesteld als een mislukte staatsgreep" een nieuwe golf van massale protesten plaatsvond; overwegende dat dit werd gebruikt als argument om het land op slot te doen;

E.  overwegende dat alle vormen van oppositie, zowel in het land als daarbuiten, door de Eritrese autoriteiten worden gezien als provocatie, en dat personen worden geïntimideerd, vervolgd en in sommige gevallen met de dood worden bedreigd en zelfs vermoord;

F.  overwegende dat de wet waarmee de militaire dienst in Eritrea wordt beperkt tot maximaal 36 maanden niet wordt toegepast; overwegende dat de omstandigheden voor militaire dienst gelijkstaan aan slavernij en een van de vele redenen is voor jongeren om het land te verlaten;

G.  overwegende dat een geschat aantal van 305 000 Eritreeërs, dat wil zeggen 5 % van de bevolking, het land is ontvlucht vanwege de erbarmelijke mensenrechtensituatie en de stagnerende economie; overwegende dat volgens de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen van de 200 000 personen die de Middellandse Zee in 2014 overstaken ongeveer 18 %, oftewel bijna een vijfde deel, Eritreeër was;

H.  overwegende dat het Eritrese regime eist dat de Eritreeërs in het buitenland ten minste 2 % van hun inkomsten afdragen in de vorm van een belasting voor herstel en wederopbouw; overwegende dat Eritreeërs in het buitenland regelmatig bedreigd worden, onder andere met vergeldingsacties tegen familieleden die in Eritrea zijn blijven wonen;

I.  overwegende dat de Eritrese autoriteiten de toegang tot het land hebben ontzegd aan de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten die in oktober 2012 benoemd was om de redenen voor de toenemende exodus te onderzoeken; overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten ook bedreigd werd;

J.  overwegende dat de VN-onderzoekscommissie in Eritrea in 2015 concludeerde dat de Eritrese regering zich schuldig maakt aan "stelselmatige, wijdverspreide en grove schendingen van de mensenrechten" die worden begaan in een "context waarin de beginselen van de rechtsstaat met voeten worden getreden"; overwegende dat misbruik in Eritrea veelal bestaat uit dwangarbeid tijdens de dienstplicht, willekeurige arrestaties, buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen, in combinatie met foltering, onterende behandeling in detentie, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en verkeer, intimidatie van VN-medewerkers, maatschappelijke organisaties, journalisten en LGBTI's, en de onderdrukking van religieuze vrijheid – daden die volgens de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Eritrea beschouwd kunnen worden als misdrijven tegen de menselijkheid;

K.  overwegende dat de rechten van de mens universeel, onvervreemdbaar, ondeelbaar en onderling afhankelijk en met elkaar verbonden zijn; overwegende dat ontwikkeling een recht is; overwegende dat volgens diverse ngo's en de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Eritrea de normen voor persvrijheid en vrijheid van meningsuiting tot de slechtste ter wereld gerekend kunnen worden;

L.  overwegende dat ten minste 21 Eritrese schrijvers en journalisten, onder wie de Zweeds-Eritrese schrijver Dawit Isaak, in september 2001 op onbekende gronden gearresteerd werden en nog steeds worden vastgehouden en afgesloten zijn van de buitenwereld zonder aanklacht of proces; overwegende dat er sterke aanwijzingen zijn dat ze sindsdien gestorven zijn in de erbarmelijke omstandigheden in de Eritrese gevangenissen;  

M.  overwegende dat er klaarblijkelijk geen maatschappelijke organisaties bestaan in het land; overwegende dat dit betekent dat de doeltreffendheid van internationale hulp aan Eritrea verstoord is;

N.  overwegende dat de Hoorn van Afrika altijd een belangrijke geostrategische regio is geweest en nog steeds is; overwegende dat momenteel de hele regio gedestabiliseerd is; overwegende dat de Golfstaten deze destabilisatie nog verergeren, vooral als gevolg van de oorlog in Jemen; overwegende dat deze landen, onder andere Saudi-Arabië, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten, bevoorrechte betrekkingen onderhouden met Eritrea en gebruikmaken van de logistieke voorzieningen in het land, zoals de haven van Assab, voor hun militaire interventies in Jemen;

O.  overwegende dat Eritrea door de EU, en vooral door een aantal van haar lidstaten die een deel van de regio gekoloniseerd hadden, wordt beschouwd als een strategisch land voor hun geopolitieke en economische belangen;

P.  overwegende dat internationale hulp, waaronder ontwikkelingshulp, in de eerste plaats gericht moet zijn op de behoeften van de bevolking, democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationale recht;

Q.   overwegende dat de EU projecten in Eritrea gefinancierd heeft sinds het land in 1993 onafhankelijk werd; overwegende dat Eritrea de samenwerking met de EU in 2001 opschortte, toen Eritrea bijna alle buitenlandse hulporganisaties die er actief waren het land uitzette;

R.   overwegende dat de ministers in de EU-28 en verscheidene Afrikaanse landen, waaronder Eritrea, evenals de Europese en Afrikaanse Unie op 28 november 2015 het migratieroute-initiatief EU-Hoorn van Afrika, ook bekend als "het proces van Khartoem" hebben gelanceerd, dat erop gericht is de controle aan de EU-grenzen te externaliseren en het aantal migranten dat naar Europa reist onder het mom van de strijd tegen mensenhandel en migrantensmokkel in te dammen; overwegende dat het proces van Khartoem ook inhoudt dat er internationale legitimiteit en financiële steun wordt verschaft aan het Eritrese regime; overwegende dat de Eritrese autoriteiten in februari hebben aangekondigd dat deze overeenkomst niet zou leiden tot een hervorming van het Eritrese beleid op het vlak van militaire dienst;

S.  overwegende dat het proces van Khartoem vooruit is geholpen door het Italiaanse voorzitterschap van de EU-Raad met het doel om mensenhandel, migrantensmokkel en de onderliggende oorzaken van migratie uit te roeien; overwegende dat Eritrea kan profiteren van acties in het kader van het EU-noodtrustfonds voor Afrika en aanvullende fondsen kan ontvangen via de Europese instrumenten voor democratie en mensenrechten;

1.  is van mening dat er alleen een duurzame oplossing kan worden gevonden voor de problemen van Eritrea door te werken aan een vrije, democratische en stabiele staat waarin de waardigheid en rechten van mensen kunnen worden versterkt, gelijke rechten voor alle burgers worden gegarandeerd en corruptie wordt bestreden;

2.  is sterk gekant tegen de toenemende stelselmatige schendingen van de mensenrechten in Eritrea, en veroordeelt de rampzalige gevolgen daarvan voor de Eritrese bevolking en voor de regio als geheel;

3.  is mordicus tegen de stelselmatige intimidatie van journalisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in Eritrea; veroordeelt daarnaast de stelselmatige bedreigingen van Eritreeërs in het buitenland, met inbegrip van de belasting voor herstel en wederopbouw;

4.  is verontrust over het nauwe verband tussen het bedrijfsleven, de politiek en corruptie in Eritrea; verzoekt om een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van EU-bedrijven bij mensenrechtenschendingen, met name bij vormen van slavernij, en hun stilzwijgende medewerking en steun aan het Eritrese regime;

5.  is ernstig verontrust over de sociaal-economische situatie van alle bevolkingsgroepen in Eritrea en met name van de vluchtelingen en ontheemden, die in aantal alleen maar zullen toenemen, gezien de dramatische mensenrechtensituatie in het land zelf en de spanningen in de buurlanden;

6.   verwerpt het proces van Khartoum ten stelligste aangezien het regeringen legitimiteit verschaft die zelf de bron zijn van migratie; veroordeelt de financiële steun van de EU voor beleid waarvan het doel is om grenscontroles onder het mom van de strijd tegen mensenhandel te externaliseren en om "voorlichtingscampagnes" op te zetten die in werkelijkheid legitimiteit verschaffen aan autoritaire regimes en dictaturen zonder ook maar iets te veranderen aan het binnenlandse beleid van landen zoals Eritrea;

7.  verwerpt alle vormen van politieke conditionaliteit, met inbegrip van samenwerking op het vlak van migratiebeheer en officiële ontwikkelingshulp; verzoekt de EU en haar lidstaten zich bij al hun acties ten behoeve van Eritrea daadwerkelijk te houden aan het beginsel van samenhang in het ontwikkelingsbeleid, zodat deze acties op elkaar afgestemd zijn en ze het doel om de armoede terug te dringen en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling niet ondergraven; betreurt de toenemende tendens van het ontwikkelingsbeleid van de EU om geopolitieke en veiligheidsbelangen en particuliere belangen met winstoogmerk na te jagen;

8.  dringt erop aan het ontwikkelingsaccent en de aard van de officiële ontwikkelingshulp te beschermen, met inbegrip van een transparant verslagleggingssysteem waarover verantwoording moet worden afgelegd; wijst op de unieke rol van de officiële ontwikkelingshulp bij het behalen van doeltreffende ontwikkelingsresultaten; verlangt dat de EU-steun wordt afgestemd op internationaal overeengekomen beginselen voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, dat daarin mensenrechten centraal staan, gendergelijkheid en de emancipatie van vrouwen wordt bevorderd en de aandacht uitgaat naar het aanpakken van de onderliggende oorzaken van ongelijkheid, armoede en chronische ondervoeding om de onlangs goedgekeurde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te verwezenlijken;

9.  herinnert eraan dat het investeringsbeleid van de EU, met name als het om overheidsgeld gaat, moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;

10.  verzoekt de EU met klem dringende en doeltreffende maatregelen te nemen om de Eritrese bevolking te helpen weerbaarder te worden tegen El Niño om voedselzekerheid en de toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de ACS-EU-Raad, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de regeringen van haar lidstaten, de instellingen van de Afrikaanse Unie, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.