ONTWERPRESOLUTIE over synergieën tussen de structuurfondsen en Horizon 2020
29.6.2016 - (2016/2695(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Rosa D’Amato, David Borrelli, Isabella Adinolfi, Rolandas Paksas namens de EFDD-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0851/2016
B8-0857/2016
Resolutie van het Europees Parlement over synergieën tussen de structuurfondsen en Horizon 2020
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 4, 162 en 174 t/m 190,
– gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij[1] (hierna: "de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen"),
– gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid"[2],
– gezien Verordening (EG) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds[3],
– gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"[4],
– gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft[5],
– gezien Verordening (EG) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Cohesiefonds[6],
– gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad[7],
– gezien Verordening nr. 1291/2013 van het Europees Parlement van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG[8],
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 juli 2013, getiteld "De innovatiekloof dichten" (2013/C 218/03),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 20 november 2014, getiteld "Steunmaatregelen voor het opzetten van ecosystemen voor startende hightechbedrijven" (2014/C 415/02),
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: expertisenetwerken voor een gedegen cohesiebeleid[9],
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2014, getiteld "Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei" (COM(2014) 339 final),
– gezien het zesde verslag van de Commissie van 23 juli 2014 over economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld "Investeringen ter bevordering van banen en groei",
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014, getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014) 903),
– gezien de handleiding van de Commissie uit 2014, getiteld "Bevordering van synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere programma's van de Unie op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen",
– gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over "Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie"[10],
– gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020"[11],
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het cohesiebeleid in de financiële programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste EU-instrument voor investeringen in de reële economie is dat in alle regio's kan worden ingezet, en waarmee de economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden, die door de voortdurende economische en financiële crisis en door bezuinigingsmaatregelen en de inkrimping van de begroting zijn verergerd, mede teruggedrongen moeten worden;
B. overwegende dat met het cohesiebeleid werd beoogd om de drie instrumenten waar het uit bestaat, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds, via een bredere coördinatie die wordt geregeld in een gemeenschappelijk strategisch kader, af te stemmen op het fonds voor plattelandsontwikkeling, te weten het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het fonds voor de maritieme en visserijsector, te weten het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);
C. overwegende dat voor al deze vijf fondsen – de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) – gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld uit hoofde van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, terwijl de voor elk ESI-fonds en voor het doel "Europese territoriale samenwerking" vastgestelde specifieke regels zijn neergelegd in afzonderlijke verordeningen;
D. overwegende dat er met name naar synergie moet worden gestreefd tussen de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen en Horizon 2020 voor een zo groot mogelijke meerwaarde van investeringen die in hun geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden via de begroting van de Unie voor onderzoek en innovatie;
E. overwegende dat slimme specialisatie kan worden gedefinieerd als "een strategische benadering van economische ontwikkeling door middel van gerichte steun voor onderzoek en innovatie", waarbij voorrang wordt gegeven aan investeringen in activiteiten op het vlak van onderzoek en innovatie die bijdragen aan de bestaande of potentiële sterke kanten van regio's zodat een doeltreffender gebruik van overheidsmiddelen wordt gewaarborgd en particuliere investeringen worden gestimuleerd;
F. overwegende dat de ratio achter een grotere synergie tussen Horizon 2020 en ESI-fondsen is om zinvolle interacties tot stand te brengen tussen investeringsstrategieën en interventies die verstrekkende gevolgen hebben voor de economie, door plaatsgebonden investeringen in innovatie met slimme specialisatie als prioriteit te combineren met onderzoeks- en innovatie-initiatieven van het hoogste niveau, zodat de fondsen meer impact kunnen genereren;
G. overwegende dat lidstaten en regio's in de nieuwe programmering voor 2014-2020 verplicht zijn een "regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie" (RIS3) op te stellen, als voorwaarde voor ontvangst van investeringsfondsen uit het EFRO voor onderzoek en innovatie;
H. overwegende dat in het proces van synergiebevordering drie actieniveaus samen moeten worden genomen: het strategische, het programmerings- en het projectniveau; overwegende dat het strategische en het programmeringsniveau cruciaal zijn om de continuïteit van het beleid te garanderen en een langetermijnvisie en de vastberaden tenuitvoerlegging van de strategie te waarborgen;
I. overwegende dat, aangezien de wijze van planning en uitvoering van het kaderprogramma/Horizon 2020 verschilt van die van de ESI-fondsen, is in de "handleiding voor synergieën" een taxonomie van vijf soorten synergiemaatregelen op het niveau van projectuitvoering opgenomen;
J. overwegende dat de Commissie een mededeling heeft vastgesteld over de bijdrage van de ESI-fondsen aan de groeistrategie van de EU, aan het investeringsplan en aan de prioriteiten van de Commissie voor de komende tien jaar, wat in feite het verslag is waarin wordt voorzien in artikel 16 van de gemeenschappelijke bepalingen betreffende de fondsen, over hun tenuitvoerlegging tot nu toe, en waarin ook de resultaten zijn opgenomen van de onderhandelingen met alle lidstaten over partnerschapsovereenkomsten en -programma's en de belangrijkste uitdagingen per land;
1. benadrukt dat het cruciaal is om optimale synergieën tot stand te brengen tussen Horizon 2020 en de ESI-fondsen om de steeds grotere concurrentiedruk van de wereldmarkten het hoofd te bieden en een zo groot mogelijke impact en efficiëntie van overheidsfinanciering te bewerkstelligen;
2. onderstreept dat de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot de ESI-fondsen voor het eerst een wettelijk mandaat omvat om niet alleen zo veel mogelijk synergie te genereren tussen deze twee instrumenten, maar ook met andere programma's, zoals COSME, Erasmus+ en de Connecting Europe Facility; wijst erop dat het nieuwe kader van het cohesiebeleid toegespitst is op een beperkt aantal beleidsdoelstellingen en vier prioritaire gebieden met een groot groeipotentieel, te weten: onderzoek en innovatie, kmo's, informatie- en communicatietechnologieën en de koolstofarme economie;
3. merkt op dat synergieën moeten bijdragen aan de uitvoering van de strategieën voor slimme specialisatie die de basisvoorwaarde vormen voor investeringen in onderzoek en innovatie;
4. benadrukt dat het voor meer synergie onontbeerlijk is om de strategische samenwerking tussen de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van de programma's te stimuleren, en investeringen in onderzoek en innovatie op de aangegeven prioritaire gebieden ter ondersteuning van concurrentievermogen en groei op elkaar af te stemmen;
5. benadrukt dat volledige samenhang en synergie tussen alle EU-instrumenten moet worden gewaarborgd om overlappingen of tegenstrijdigheden tussen deze instrumenten of tussen de verschillende beleidsniveaus te voorkomen; betreurt het in dit verband dat de oprichting van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) niet alleen een verlaging van de begroting voor Horizon 2020 met 2,2 miljard euro met zich heeft meegebracht waardoor het moeilijker wordt om de doelstellingen te halen en waarmee het officiële beleid van de Unie dat bevestigt dat investeringen in onderzoek de beste vermenigvuldigingsfactor vormen om uit de crisis te geraken wordt ondermijnd, maar ook heeft bewezen hoe onverenigbaar dit fonds is met de doelstellingen van sociale, economische en territoriale cohesie die in de Verdragen verankerd zijn;
6. constateert dat financieringsinstrumenten dankzij het cohesiebeleid in de programmeringsperiode 2014-2020 een grotere rol kunnen spelen, maar herinnert eraan dat overeenkomstig overweging 53 van Verordening nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, financieringsinstrumenten op aanvullende wijze moeten worden gebruikt, aan de hand van een evaluatie vooraf die aantoont dat ze doeltreffender zijn voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen van de Unie dan andere vormen van Uniefinanciering, met inbegrip van subsidies;
7. wijst erop dat de tenuitvoerlegging van doeltreffend beleid voor synergieën een duidelijke werkdefinitie vergt van wat synergie is en wat niet, en dat het eenvoudigweg toevoegen van fondsen of het schuiven met middelen van het ene naar het andere fonds zeker niet als vorm van synergie kan worden beschouwd; benadrukt dat een synergetische structuur eenvoudig en doelgericht moet zijn om met een bundeling van krachten beduidend meer resultaat te boeken dan met elke inbreng afzonderlijk het geval zou zijn; benadrukt dat eerst alle mogelijkheden van de bestaande situatie volledig moeten worden benut voordat er synergie tot stand kan worden gebracht; pleit er dan ook voor de strategie inzake synergie te koppelen aan de gedetailleerde evaluaties van de tenuitvoerlegging van zowel de structuurfondsen als Horizon 2020, zodat synergieën niet dienen als excuus om goed gedocumenteerde, vaak herhaaldelijk voorkomende problemen bij de uitvoering in verscheidene lidstaten door de vingers te zien;
8. merkt op dat de synergieën met andere beleidsmaatregelen en instrumenten verder moeten worden versterkt voor een zo groot mogelijk effect van investeringen; wijst in deze context op het proefproject "de trap naar topkwaliteit" in het kader van de EU-begroting, dat regio's van dertien lidstaten ondersteuning blijft bieden bij het ontwikkelen en benutten van synergieën tussen de ESI-fondsen; wijst erop dat er ook verwante specialisatiegebieden in andere regio's en lidstaten moeten worden aangemerkt teneinde de krachten te bundelen en zo beter voorbereid te zijn op projectmogelijkheden waarbij meerdere landen betrokken zijn en internationale banden te smeden;
9. herinnert eraan dat Horizon 2020 niet over voldoende middelen beschikt en dat projecten die als uitstekend worden beoordeeld geen financiering kunnen ontvangen; benadrukt dat er alternatieve financiering moet worden ontsloten, bijv. door uitstekende Horizon 2020-projecten te financieren met ESIF-subsidies door middel van de Excellentiekeur; stelt voor dat hun status, die door Horizon 2020 als "uitstekend" is aangemerkt, vooraf wordt geaccepteerd, aangezien de evaluatiecriteria overeenkomen met de in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen opgenomen criteria voor de relevante thematische doelstelling (bijv. "versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie");
10. herhaalt dan ook dat de inhoudelijke en de selectiecriteria voor ESIF-financiering moeten worden afgestemd op Horizon 2020-achtige activiteiten, om ondersteuning uit het ESIF te bieden voor projecten die de evaluatiedrempel van Horizon 2020 hebben gehaald maar geen financiering konden ontvangen vanwege een gebrek aan middelen uit de begroting voor Horizon 2020;
11. verlangt dat er een monitoringsysteem wordt ontwikkeld om geslaagde voorbeelden van synergieën op te sporen, met het oog op de verspreiding van optimale werkmethoden en een grotere impact voordat de Europa 2020-strategie geëvalueerd wordt;
12. benadrukt dat de commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie de initiatieven op het vlak van innovatie in de EU veel beter moet coördineren door ingrijpende wetgevende en operationele aanpassingen door te voeren in een aantal daarvan en door erop toe te zien dat de financiering van innovatieve activiteiten nauw verbonden blijft met de uiteindelijke prestaties en gericht is op het boeken van tastbare resultaten in de hele Unie; benadrukt in dit verband dat het politiek gezien bij uitstek belangrijk is alle mogelijkheden van de bestaande organen uit te putten alvorens een nieuw orgaan of een nieuwe organisatie op dit terrein op te richten;
13. vestigt de aandacht op de koppeling tussen Horizon 2020 en de ESI-fondsen op het vlak van beveiliging (de noodzaak om in de hele EU te beschikken over hetzelfde niveau van ICT-infrastructuur) en op het productieaspect van deze koppeling; is voorstander van een harmonisatie van de structuren voor ICT-beveiliging zodat deze aspecten ook aan bod zouden komen in de verordeningen inzake de ESI-fondsen voor de volgende programmeringsperiode, en benadrukt dat daartoe toereikende financiële middelen moeten worden uitgetrokken;
14. verzoekt de Commissie een mededeling over de tenuitvoerlegging van synergieën uit te brengen, aangezien deze kwestie, afgezien van een verwijzing naar hun potentieel voor de benutting van schaarse investeringsmiddelen en de algemene vooruitzichten voor de aanpak van nieuwe uitdagingen in de toekomst, niet wordt vermeld in haar overeenkomstig artikel 16 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen opgestelde verslag, terwijl landenspecifieke aanbevelingen deel uitmaken van deze synergieën;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
- [2] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
- [3] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.
- [4] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
- [5] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.
- [6] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281.
- [7] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.
- [8] PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.
- [9] Aangenomen teksten, P7_TA (2014)0002.
- [10] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0308.
- [11] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0419.