Ontwerpresolutie - B8-0858/2016Ontwerpresolutie
B8-0858/2016

ONTWERPRESOLUTIE over synergieën voor innovatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen

29.6.2016 - (2016/2695(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Matthijs van Miltenburg, Lieve Wierinck, Iskra Mihaylova, Ivan Jakovčić namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0851/2016

Procedure : 2016/2695(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0858/2016
Ingediende teksten :
B8-0858/2016
Aangenomen teksten :

B8-0858/2016

Resolutie van het Europees Parlement over synergieën voor innovatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen

(2016/2695(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 4, 162, en 174 tot en met 178,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (hierna: "de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen")[1],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006[2],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad[3],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"[4],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft[5],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad[6],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad[7],

–  gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: expertisenetwerken voor een gedegen cohesiebeleid[8],

–  gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie[9],

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2015 over "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020"[10],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2014 getiteld "Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei" (COM(2014) 339 final),

–  gezien het zesde verslag van de Commissie over economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld "Investeringen ter bevordering van banen en groei" van 23 juli 2014,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014) 903),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie uit 2014 getiteld "Bevordering van synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere programma's van de Unie op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen" (SWD(2014) 0205 final),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie" (COM(2010) 553 definitief),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 juli 2013 getiteld "De innovatiekloof dichten",

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 20 november 2014 getiteld "Steunmaatregelen voor het opzetten van ecosystemen voor startende hightechbedrijven",

–  gezien thematische doelstelling 1 (versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie van de ESI-fondsen),

–  gezien de thematische concentratie in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en met name de prioriteiten op het gebied van steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), alsook voor Cosme, het kmo-instrument van Horizon 2020 en de kmo-component in het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI),

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het cohesiebeleid in de financiële programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste EU-instrument voor investeringen in de reële economie vormt dat in alle regio's kan worden ingezet, en tegelijkertijd een uiting van Europese solidariteit is, aangezien het groei en welvaart verspreidt en economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden, die erger zijn geworden door de economische en financiële crisis, verkleint;

B.  overwegende dat het cohesiebeleid volledig in overeenstemming moet zijn met de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en gebaseerd is op het samenspel tussen de drie fondsen ervan, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), met ruimere coördinatie op basis van een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) met de fondsen voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), en de fondsen voor de maritieme en de visserijsector, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);

C.  overwegende dat voor al deze vijf fondsen – de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) – gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld uit hoofde van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, terwijl de voor elk ESI-fonds en voor het doel "Europese territoriale samenwerking" vastgestelde specifieke regels zijn neergelegd in afzonderlijke verordeningen;

D.  overwegende dat met de recente hervorming van het cohesiebeleid een beperkt aantal doelstellingen en prioriteiten is ingevoerd waarmee een thematische focus/thematische concentratie wordt gecreëerd, maar waarmee tegelijkertijd een bepaalde mate van flexibiliteit en aanpassing aan bepaalde kenmerken mogelijk is; overwegende dat hiermee bovendien wordt gezorgd voor een sterker beginsel van partnerschap en degelijk meerlagig bestuur, een duidelijk omschreven benadering voor territoriale ontwikkeling, betere synergieën tussen de vijf fondsen maar ook met andere relevante fondsen (bv. Horizon 2020, het EaSI, Cosme, LIFE, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Erasmus+, NER300), een verdere vereenvoudiging van de uitvoeringsbepalingen, een doeltreffend toezicht- en evaluatiesysteem, een transparant prestatiekader, een duidelijke regulering van het gebruik van financieringsinstrumenten, een degelijk beheers- en controlesysteem en een doeltreffend systeem voor financieel beheer;

E.  overwegende dat er met het oog op een sterkere gerichtheid op prestatie en het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie een prestatiereserve is ingevoerd voor elke lidstaat, dat deze prestatiereserve bestaat uit 6 % van de middelen die zijn toegewezen aan het EFRO (zonder het doel "Europese territoriale samenwerking"), het ESF, het CF, het Elfpo en het EFMZV, en dat de reserve op basis van een evaluatie van de prestaties in 2019 uitsluitend zal worden toegewezen aan de programma's en prioriteiten waarvoor de mijlpalen zijn bereikt; overwegende dat er een hechtere band tot stand is gebracht tussen cohesiebeleid en het economisch bestuur van de Unie om de doeltreffendheid van de uitgaven in het kader van de ESI-fondsen te waarborgen, terwijl nauwgezet toezicht en evaluaties ervoor zorgen dat het cohesiebeleid 2014-2020 het meest geëvalueerde beleid binnen de EU-begroting is;

F.  overwegende dat de Commissie op 14 december 2015 een mededeling heeft aangenomen over de bijdrage van de ESI-fondsen aan de groeistrategie van de EU, aan het investeringsplan en aan de prioriteiten van de Commissie voor de komende tien jaar, wat in feite neerkomt op het verslag waarin wordt voorzien in artikel 16 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen over de ESI-fondsen, over hun tenuitvoerlegging tot nu toe, en waarin ook de resultaten zijn opgenomen van de onderhandelingen met alle lidstaten over partnerschapsovereenkomsten, operationele programma's en de belangrijkste uitdagingen voor elk land;

1.  stelt nogmaals dat de banden tussen het cohesiebeleid en andere EU-beleidsdomeinen, financieringsprogramma's en initiatieven (bv. Horizon 2020, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de digitale interne markt, plattelandsontwikkeling, de Innovatie-Unie en de Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven) zijn versterkt binnen het gemeenschappelijk strategisch kader dat is ingevoerd door de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; overwegende dat het cohesiebeleid bijgevolg door middel van alle instrumenten en doelstellingen ervan – met inbegrip van de stedelijke agenda, de territoriale agenda, investeringen in kmo's, slimme groei en strategieën voor slimme specialisatie, het potentiële publiek en de investeringen om innovatieve oplossingen op het gebied van onder meer milieu, energie, gezondheid, klimaat, digitalisering, vervoer en stedelijke kwesties te doen aanslaan – een substantiële bijdrage levert aan de versterking van de interne markt en het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

2.  onderstreept dat de eerder genoemde synergieën al vanaf het stadium van strategische planning zijn ingebouwd en dat de regio's en de lidstaten derhalve van bij het begin strategische keuzes dienen te maken en planningen dienen op te stellen, teneinde kansen te benoemen en te genereren, bijvoorbeeld om excellentie te bevorderen in de gebieden voor slimme specialisatie; wijst erop dat de rol van Horizon 2020 in dit verband bestaat uit bewustmaking, informatieverstrekking (met name over onderzoeksresultaten van KP7 en Horizon 2020-projecten), deelname aan communicatiecampagnes, het openstellen van bestaande netwerken voor nieuwkomers en het leggen van zoveel mogelijk verbindingen tussen nationale contactpunten en regionale beleidsmakers en beheersautoriteiten inzake ESIF;

3.  benadrukt dat de regio's en de lidstaten die EFRO-middelen wensen te investeren in onderzoek en innovatie verplicht zijn strategieën voor slimme specialisatie te ontwikkelen in samenspraak met nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners, in een proces om het ondernemerspotentieel te ontginnen; wijst er nogmaals op dat de methodologie van slimme specialisatie een model moet blijven voor het samenspel in het cohesiebeleid na 2020, aangezien met strategieën voor slimme specialisatie zowel upstream- (capaciteitsopbouw, verbetering van nationale/regionale systemen voor onderzoek en innovatie) als downstreamacties (onderzoeksresultaten benutten, steun voor innovatie en markttoegang) in Horizon 2020 moeten worden opgenomen, hetgeen op zijn beurt een stimulans is voor samenwerking op EU-niveau om de innovatiekloof in Europa te dichten en het concurrentievermogen van de Unie in de wereld te vergroten, terwijl ook wordt geïnvesteerd in contacten tussen voorlopers en volgers in de context van activiteiten voor het verspreiden van topkwaliteit en het verbreden van deelname;

4.  drukt er zijn tevredenheid over uit dat in het cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2014-2020 een grotere rol is weggelegd voor financieringsinstrumenten en merkt op dat financieringsinstrumenten, aangezien ze een aanvulling vormen op subsidies, een groot hefboomeffect hebben en kunnen bijdragen aan een beter absorptiepercentage door te voorzien in de nodige medefinanciering; onderstreept weliswaar dat subsidies onmisbaar blijven voor projecten die niet volledig winstgevend zijn, zoals projecten voor onderzoek en innovatie en projecten die sterk gericht zijn op maatschappelijke uitdagingen;

5.  vraagt de Commissie en de lidstaten bij de opzet en de uitvoering van de ESI-fondsen en Horizon 2020 de behoeften van kmo's steeds voor ogen te blijven houden en aandacht te besteden aan onderlinge synergieën; wijst nogmaals op de resolutie van het Parlement van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's (P7_TA(2013)0036) en benadrukt derhalve dat elke bijkomende EU-financiering zeer wenselijk is; verzoekt de Commissie voorbereidingen te treffen voor gecoördineerde oproepen tot het indienen van voorstellen om de toegang tot financiering uit verscheidene fondsen te vergemakkelijken; vraagt tevens dat de betreffende kmo-programma's, zoals Cosme, het kmo-instrument van Horizon 2020 en het kmo-onderdeel in het EFSI, grondig worden beoordeeld, zowel wat toewijzing van begrotingsmiddelen en het percentage geslaagde projecten, als de administratieve lasten en de uitvoerbaarheid betreft;

6.  merkt op dat synergieën met andere beleidsmaatregelen en instrumenten verder moeten worden versterkt om het effect van investeringen te maximaliseren; wijst in deze context op het proefproject "de trap naar topkwaliteit" in het kader van de EU-begroting, dat regio's en lidstaten ondersteuning blijft bieden bij het ontwikkelen en benutten van synergieën tussen de ESI-fondsen; dringt aan op voldoende flexibiliteit voor de lidstaten met betrekking tot het gebruik van de Excellentiekeur; stelt voor dat projecten met een Excellentiekeur kunnen worden gebruikt als proefproject voor afstemming en betere samenhang met betrekking tot de regels voor overheidssteun en openbare aanbesteding in de context van de ESI-fondsen en Horizon 2020; wijst op het belang van het benoemen van verwante specialisatiegebieden in andere regio's en lidstaten om de krachten te bundelen en zo beter voorbereid te zijn voor projectkansen waarbij meerdere landen betrokken zijn en internationale banden te smeden;

7.  benadrukt dat het EFSI complementair en aanvullend moet zijn op de ESI-fondsen en andere EU-programma's zoals Horizon 2020, alsook op de traditionele activiteiten van de Europese Investeringsbank; merkt op dat hieruit volgt dat het EFSI gericht is op andere soorten projecten dan die waarvoor de 2,2 miljard EUR via Horizon 2020 zou worden ingezet; benadrukt dat volledige samenhang en synergieën tussen alle EU-instrumenten moeten worden gewaarborgd om de overkoepelende strategische doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei te kunnen behalen en overlappingen of tegenstellingen, zowel onderling als tussen de verschillende niveaus van beleidsuitvoering, te voorkomen, en dit als aanvulling op nationale en regionale financiering en programma's; herinnert eraan dat in de evaluatie van de Europa 2020-strategie aandacht moet worden besteed aan dit probleem, teneinde alle beschikbare middelen effectief te benutten en de verwachte resultaten met betrekking tot de overkoepelende strategische doelstellingen te behalen, aangezien de kwantiteit, kwaliteit en impact van de investeringen in onderzoek en innovatie moeten worden verbeterd door een gecoördineerd gebruik van de instrumenten van het cohesiebeleid en Horizon 2020; merkt evenwel op dat excellentie het voornaamste criterium moet blijven bij het selecteren van projecten voor Horizon 2020;

8.  dringt er bij de Commissie op aan geslaagde voorbeelden van synergieën op te sporen en hierover te communiceren om beste praktijken te verspreiden en hun effecten te vergroten vóór de evaluatie van de Europa 2020-strategie; wijst erop dat een dergelijk systeem niet tot meer administratieve rompslomp mag leiden;

9.  wijst op het verkennende werk dat is verricht door de commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie met betrekking tot de mogelijke oprichting van een Europese Innovatieraad voor betere coördinatie van de innovatie-initiatieven in de Europese Unie;

10.  vestigt de aandacht op de kwestie van de band tussen Horizon 2020 en de ESI-fondsen op het vlak van auditprocedures; verzoekt de Commissie derhalve een duidelijke, afgestemde en gecoördineerde benadering tot stand te brengen voor de periode na 2020 met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de ESI-fondsen en het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, met bijzondere aandacht voor administratieve en auditprocedures, proportionaliteit en verantwoordingsplicht;

11.  verzoekt de Commissie in het kader van de tussentijdse evaluatie van de ESI-fondsen met een mededeling over de tenuitvoerlegging van synergieën te komen, aangezien deze kwestie, met uitzondering van een verwijzing naar hun potentieel voor de benutting van schaarse investeringsmiddelen en de algemene vooruitzichten voor wat de aanpak van nieuwe uitdagingen in de toekomst betreft, niet aan bod komt in haar overeenkomstig artikel 16 van de gemeenschappelijke bepalingen uitgebrachte verslag, hoewel landspecifieke aanbevelingen hier deel van uitmaken;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de nationale en regionale regeringen van de lidstaten.